Jan van Hout

 

p_boek_llp_boek_ll

I Leidse Lasten, twee belastingkohieren uit 1674
Een ten geleide door Herman Diederiks

In deze publicatie worden twee bewerkte Leidse belastingkohieren uit het jaar 1674 aangeboden. Het bijzondere ervan is dat naast een "traditionele" tekst, zowel de oorspronkelijke database als een multimedia-applicatie op twee diskettes worden meegeleverd en beschikbaar worden gesteld. Het uitgeven van bronnen is een van de kerntaken van historici. Immers het beschikbaar maken van bronnen stelt onderzoekers van allerlei pluimage in staat om veronderstelde toestanden of ontwikkelingen te toetsen aan empirisch materiaal. Een belangrijke categorie bronnen voor sociaal-economisch onderzoek is die van belastinggegevens.*1) Vaak zijn in de belastingkohieren naast de namen ook andere gegevens vermeld zoals het beroep, adres en samenstelling van het huishouden of gezin. Voor de tijd van de Republiek, een periode van grote stedelijke en gewestelijke autonomie, zijn de archiefgegevens per stad verzameld en bewaard gebleven en veelal ook gebruikt voor analyse van lokale omstandigheden. Recentelijk hebben Jan de Vries en Van der Woude geprobeerd deze lokale gegevens te gebruiken voor uitspraken op "nationaal" niveau voor het midden van de achttiende eeuw.*2)

De combinatie van de belastinggegevens met de beroepsaanduidingen kan inzicht geven in de sociale stratificatie. Een probleem met de meeste belastingkohieren uit de periode van voor de negentiende eeuw is dat die meestal betrekking hebben op een, weliswaar vaak omvangrijke, maar toch niet complete boven- en middenlaag van de bevolking. In Amsterdam werd in 1742 ongeveer eenderde van de huishoudens aangeslagen omdat de belasting alleen op huishoudens met een inkomen per jaar van ten minste 600 gulden werd geheven. Een uitzondering vormt het kohier voor de stad Leiden uit, 1748/49 toen de hele bevolking in kaart is gebracht met vermelding van adres, beroep, gezinssamenstelling en staat van armoede.*3) Een belangrijk aspect van het stedelijk leven in het verleden kan ook aan de hand van belastingkohieren bestudeerd worden indien het adres van de aangeslagenen te reconstrueren is. Dit aspect betreft het probleem van de sociale segregatie, "het soort zoekt soort probleem". Woonden de rijken of bepaalde vertegenwoordigers van beroepen bij elkaar, waren er arme of rijke wijken? Waren verschillende stedelijke functies, zoals bestuur, detailhandel en produktie, geconcentreerd in bepaalde stadsdelen? Dit soort vragen kunnen met de belastinggegevens met aanduiding van het adres worden beantwoord. Er moet wel een kanttekening worden geplaatst bij het begrip "adres" in het Ancien Regime. Huisnummers in de moderne zin van het woord bestonden niet. Soms kan met het verpondingsnummer (verponding is een onroerendgoedbelasting) en de volgorde van de aangeslagenen in een straat, steeg of gracht de lokatie wel gereconstrueerd worden. Indien echter het belastingkohier slechts betrekking heeft op een deel van de bevolking, dient zich het probleem aan van "hoeveel huizen moeten er worden overgeslagen?" De twee Leidse belastingen uit 1674 die hier worden aangeboden kennen deze twee problemen: onvolledigheid en onzekerheid van lokatie. Voor de verdere toelichting op de belastingen uit 1674 en de verwerking verwijs ik naar de uitvoerige toelichting en instructie van Gerrit Jan Peltjes.

Hoe is deze presentatie tot stand gekomen? Het kader, waarin deze produktie is gerealiseerd, zijn de postdoctorale cursus Historische Informatiekunde en het Nederlands Historisch Data Archief (NHDA). De genoemde cursus, gesponsored door het Europees Sociaal Fonds (ESF) wordt sinds enige jaren aan de Leidse universiteit gegeven en heeft als doel historici en afgestudeerden in aanverwante disciplines op de hoogte te brengen van hard- en software om historische gegevens te bewerken, te documenteren en voor raadpleging digitaal beschikbaar en toegankelijk te maken. Getracht wordt de cursisten te leren databestanden te maken, onder andere door middel van het scannen van gedrukte bronnen en het onderbrengen van die gegevens in een database. Verder wordt onderwezen hoe met deze bestanden gewerkt kan worden en hoe bijvoorbeeld belastinggegevens gekoppeld kunnen worden aan kaartmateriaal.

De cursisten dragen daardoor bij aan het vormen van een aantal databases op het terrein van de stedelijke en regionale geschiedenis (DABURH: Data Bank for Urban and Regional History). Twee van de gekozen bronnen waren de kohieren van het Klein Familiegeld en de Tweehonderdste Penning uit 1674 voor de stad Leiden. Van deze kohieren waren geen gedrukte exemplaren voorhanden zodat door een aantal generaties cursisten de gegevens uit het oorspronkelijke materiaal moesten worden overgenomen.

Het nieuwe in deze presentatie is in de eerste plaats de gemakkelijke raadpleegbaarheid van de gegevens via de computer en in de tweede plaats de combinatie met kaartmateriaal. De uitgebreide instructie moet het voor iedereen mogelijk maken met de applicatie te werken en ook de originele gegevens voor analyse te gebruiken. De database en computerapplicatie is, mede op grond van materiaal dat door andere cursisten is verzameld, het werk van drs. Gerrit Jan Peltjes, die werd begeleid door drs. René van Horik namens het NHDA en dr. Herman Diederiks namens de ESF/DABURH-cursus. Wij hopen dat met deze produktie de lokale Leidse geschiedenis gediend is, maar tevens dat hier een voorbeeld is geboden hoe men voor andere steden te werk zou kunnen gaan. Als doelgroepen zouden genoemd kunnen worden: in de Leidse geschiedenis geïnteresseerden, stadshistorici en niet in de laatste plaats leerlingen van middelbare scholen die geconfronteerd kunnen worden met enerzijds lokale geschiedenis en anderzijds de moderne informatietechnologie. Een aantal instellingen en verenigingen heeft deze uitgave financieel mogelijk gemaakt. Hun namen vindt u hieronder afgedrukt. Verder moeten de medewerkers van het Gemeentearchief te Leiden, met name Piet de Baar, worden bedankt voor hun opmerkingen, medeleven en raadgevingen.

 
Leiden 2 augustus 1995

Dirk van Eck-Stichting
Gemeente Leiden
Gravin van Bylandt Stichting
J.E. Jurriaanse Stichting
Leids Universiteits Fonds
Unger-van Brero Fonds
Vereniging Oud-Leiden

 

*1) zie o.a. N.J.P.M. Bos en R.C.J. van Maanen, Fiscale Bronnen: structuur en onderzoeksmogelijkheden. (Cahiers voor Lokale en Regionale Geschiedenis 10) (Zutphen 1993).

*2) Jan de Vries en Ad van der Woude, Nederland 1500-1815, De eerste ronde van moderne economische groei. (Amsterdam 1995) 647-689, 810.

*3) H.A. Diederiks, D.J. Noordam, H.D. Tjalsma (red.), Armoede en Sociale Spanning, Sociaal-historische studies over Leiden in de achttiende eeuw. (Hilversum 1985) hoofdstukken 1, 2, 3, 5.

 

 

p_boek_llp_boek_llp_boek_ll

II Historische achtergrond
1. Leiden tot 1674: Ruimtelijke expansie en bevolkingsgroei

Omstreeks 1665 had de stad Leiden, na een lange fase van onafgebroken groei, zijn maximale bevolkingsomvang bereikt. In de jaren 1658/59 had de laatste zeventiende-eeuwse uitbreiding zijn beslag gekregen, die in de opvolgende jaren ruimte zou bieden aan de laatste stroom immigranten. Pas aan het einde van negentiende eeuw was Leiden toe aan een nieuwe fase van ruimtelijke expansie.

De oorsprong van de stad, de middeleeuwse kern, was gelegen op de zuidoever van de Rijn (Breestraat). Deze kern is later uitgebreid met eerst een gedeelte tussen de twee Rijn-armen ten oosten van de burcht, daarna met gedeeltes op de noordoever (Marendorp) en ten westen en ten zuiden van de eerste kern (Rapenburg en Nieuwland).

In het grootste gedeelte van de zestiende eeuw kende Leiden een periode van economische stagnatie. Mede door een krachtig beleid van het stadsbestuur zette na het beleg van 1574 een nieuwe economische opleving in. Hierdoor kwamen onder andere veel textielarbeiders uit Zuid-Vlaanderen naar Leiden. Het waren de wijken langs de rand, waar nieuwe bedrijvigheid zich vestigde. In het noorden van de stad werden maatregelen getroffen voor het aantrekken van textielindustrie; zo kreeg Marendorp voor de vollerijen die veel watervervuiling met zich meebrachten, een speciale afwatering.

De Leidse bevolking groeide in de periode 1581 - 1622 van ruim 12.000 inwoners tot ongeveer 45.000 inwoners.*1) Deze enorme toename was niet mogelijk zonder dat er een uitbreiding van de stad plaatsvond. Deze kreeg zijn beslag in het jaar 1611 in het noorden van de stad. Het ontwerp voor deze uitleg, van de hand van de landmeter Jan Pietersz Dou, gaat uit van de tot woongracht vergraven oude vestinggracht (Oude Singel) met parallel daaraan een tweede gracht (Lange Gracht) met enkele dwarsgrachten.*2) Het stadsbestuur wilde in de nieuwe stadswijken zowel vermogende burgers laten wonen - aan de Oude Singel en de Lange Gracht - als vuil- en stankveroorzakende bedrijven met hun arbeiders laten vestigen. Door ongecontroleerde gronduitgifte en speculatie werd het eerste niet voldoende bereikt. Door onderverdeling van percelen ontstonden veel "poorthuisjes", kleine woningen op binnenterreinen die door een smalle doorgang naar de straat ontsloten waren.

Deze gang van zaken wilde men bij de volgende uitleg in 1644 voorkomen.*3) Het initiatief tot deze stadsuitbreiding kwam van de lakenhandelaren. Het was slechts een kleine uitleg ten oosten van de uitleg van 1611 langs de noordoever van de Rijn. Nu werd de tot woongracht vergraven nog vrij nieuwe vestinggracht het hoofdelement: de Herengracht.

De laatste uitleg, die van 1658/59, was van aanzienlijke omvang. In opzet bestond deze uit twee delen: Noord-Rijnevest, het gedeelte tussen de twee Rijn-takken, en Zuid-Rijnevest op de zuidoever. Oorspronkelijk bevatte het ontwerp van Noord-Rijnevest enkele hoofdgrachten, maar er werd maar één gehandhaafd: de Nieuwe Herengracht die aansloot op de hoofdgracht van de uitleg van 1644.*4) In deze periode was er vooral behoefte aan kleine arbeiderswoningen. Door aanleg van smalle grachtjes en straatjes en zeer ondiepe, langgerekte bouwblokken werd de uitleg van 1658/59 die met de grootste bevolkingsdichtheid.

Tot 1665 nam de Leidse bevolking toe, volgens schattingen van Posthumus tot 72.000 inwoners.*5) In 1674 zou Leiden ongeveer 62.000 inwoners tellen; epidemieën in de jaren 1669-1670 hadden alle lagen van de stadsbevolking getroffen en het bevolkingsaantal doen afnemen. Ook in economisch opzicht was de stad over haar hoogtepunt heen. De bevolkingsomvang in het jaar 1749 is berekend op nog slechts 37.200 inwoners.*6)

 

 

*1) N.W. Posthumus, De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie 11. de Nieuwe Tijd. ('s-Gravenhage, 1939), 882.

*2) E. Taverne, 't Land van belofte: in de nieue stadt Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680. (Maarssen, 1978), 197-201.

*3) Taverne, 216-221.

*4) Taverne, 228-231,

*5) Posthumus, 882.

*6) D.J. Noordam, "Gezins- en huishoudensstructuur in het achttiende-eeuwse Leiden" in: Diederiks (e.a.), Armoede en Sociale Spanning, 88.

 
2. De belastingen

De twee kohieren betreffen twee verschillende belastingen, die bekend staan als de Tweehonderdste Penning en het Klein Familiegeld.*7) De Tweehonderdste Penning was een vermogensbelasting en bestond al geruime tijd: deze is vanaf 1621, toen het Twaalfjarig Bestand afliep, regelmatig geheven en werd afgewisseld door 1000ste, 500ste en 100ste Penningen. Het gaat in al deze gevallen om dezelfde belasting, alleen verschilde het tarief. De aangeslagene moest in het geval van een 200ste penning van elke 200 penningen die hij of zij bezat één penning opbrengen, wat neerkomt op een half procent van het vermogen. Deze vermogensbelasting was een zogenaamde extra-ordinaris belasting, ter onderscheid van ordinaris belastingen, zoals de accijnzen (verbruikersbelastingen), de verponding (op onroerend goed) en de belastingen op registratie van rechtshandelingen.*8) Tot extra-ordinaris belastingen werd besloten door de Staten van Holland in geval van geldnood bij de overheid, meestal het gevolg van oorlogssituaties. Afhankelijk van het kastekort kon het tarief van de vermogensbelasting bepaald worden. Soms werd meer dan eenmaal per jaar hiertoe besloten, andere jaren was heffing niet nodig. Om tijd en moeite te besparen, ging de belastinginner telkens uit van de aanslagen in het kohier van de vorige heffing. Nieuw ingekomen vermogenden werden opgenomen; die naar elders vertrokken waren, werden geschrapt.

De Tweehonderdste Penning drukte op de volgende vermogensbestanddelen: heerlijkheden, tienden, visserijen, huizen, landerijen, molens, veren, dorsen, los- en lijfrenten, hypotheekleningen, schepen, handelsvoorraden, meubels, vaatwerk, juwelen, geldbedragen en gekapitaliseerde traktementen.*9)

Het Klein Familiegeld bestond vóór 1674 niet. Men heeft in dat jaar gepoogd te komen tot invoering van een nieuw belastingstelsel, waarvan het Klein Familiegeld een onderdeel was. De achtergrond hiervan is het Rampjaar 1672, het jaar waarin de Republiek door Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen werd aangevallen. Het was pijnlijk duidelijk geworden, dat een grotere militaire inspanning geleverd moest worden om de veiligheid van de Republiek te waarborgen, Men ging naar nieuwe financie middelen zoeken. Nog hetzelfde jaar besloten de Staten ten aanzien van de Tweehonderdste Penning tot een verhoging met een zesde van de aanslag voor vermogens groter dan 3000 gulden.*10)

Ook werd besloten tot de invoering van de zogenaamde reële belastingen: een vermogensbelasting die op zaken drukte (in tegenstelling tot de bestaande vermogensbelasting, die ook wel als "personeel" werd aangeduid). De reële belastingen waren afzonderlijk geheven 200ste penningen op de volgende vermogenscategorieën: 1. effecten ten laste van de Generaliteit en van kantoren binnen het gewest, 2. aandelen van de VOC, 3. alle huizen en 4. alle andere zaken die onder de verponding vielen. Deze belastingen vormden een voorheffing: als de som van de aanslagen hierbij reeds groter was dan de aanslag in de Tweehonderdste Penning, hoefde deze laatste niet meer betaald te worden (indien deze som kleiner was, hoefde men alleen het verschil bij te betalen).

Behalve de vermogens wilde men ook de inkomens van de families gaan belasten. Het werd overigens als onrechtvaardig beschouwd, dat telkens weer vermogens werden belast, terwijl grote inkomens onbelast bleven.*11)Aanvankelijk bestond het idee om één Familiegeld te heffen over inkomens en vermogens te zamen genomen. De Staten besloten getuige de resolutie van 22 december 1673 echter anders: er zou een zogenaamd Klein Familiegeld op inkomens geheven worden gedurende één kwartaal. Ook zou bij wijze van proef gedurende een kwartaal een zogenaamd Groot Familiegeld op vermogens geheven worden. Volgens Oldewelt zou men - om de lasten wat eerlijker te verdelen - bij het bepalen van de aanslag rekening hebben willen houden met kindertal en financiële verplichtingen van de betreffende families.

De Staten hebben nooit consent verleend tot heffing. Wel waren intussen de kohieren samengesteld: die van het Klein Familiegeld zijn althans te Leiden en Rotterdam bewaard gebleven. De kohieren die waren samengesteld voor het Groot Familiegeld, zijn gebruikt voor een tweede heffing van de Tweehonderdste penning in het jaar 1674.

In 1722 werd de vorm van personele vermogensbelasting afgeschaft, de reële belastingen bleven bestaan. Vanaf 1706 zijn opnieuw voorstellen gedaan voor het invoeren van een inkomensbelasting. In 1715 is men hiertoe overgegaan.

 

*7) ELO inv.nrs. SA II, 4387 en SA II, 4028.

*8) R.C.J. van Maanen, "Hollandse vermogensheffingen in de zeventiende en achttiende eeuw", Nederlands Archievenblad 88 (1984) 61-72.

*9) N.J.P.M. Bos, R.C.J. van Maanen, Fiscale bronnen: structuur en onderzoeksmogelijkheden. (Zutphen, 1993), 15.

*10) Van Maanen, Hollandse vermogensheffingen, 65.

*11) W.F.H. Oldewelt, "De beroepsstructuur van de bevolking der Hollandse stemhebbende steden volgens de kohieren van de familiegelden van 1674, 1715 en 1742", Economisch-Historisch Jaarboek 24 (1950), 80-81.

 
3. De kohieren

De kohieren bestaan uit lijsten van aanslagen, die gegevens bevatten over de aangeslagenen en de hoogte van de heffingen. Beide kohieren zijn ingedeeld overeenkomstig de 27 bonnen (wijkjes), die de stad toen binnen haar wallen telde. Het kohier van de Tweehonderdste Penning is binnen de bonindeling nog ingedeeld naar straat. In dit kohier zijn er naast de bonlijsten een aparte lijst voor de "vroedschappen" (magistraat) en achterin een kleine lijst getiteld "onseekere personen" opgenomen.

In beide kohieren worden van de aangeslagenen vermeld:

- de naam bestaande uit voornaam, patronymicum (vadersnaam) en familienaam

- de titel

- een "burgerlijke staat" (weduwe, weeskind, erfgenamen, e.d.)

- het beroep, in het Familiegeld van vrijwel alle aangeslagenen behalve die van de eerste twee bonnen (Wanthuis en Wolhuis); in de Tweehonderdste Penning van slechts enkele per bon.

- de heffing in guldens, stuivers en penningen

In het kohier van de Tweehonderdste Penning wordt vaak nog de aard van het vermogen gespecificeerd, bijvoorbeeld: erfenis, boedel, e.d. waarbij dan veelal de erflaters genoemd worden. Het kohier bevat minder personen dan aanslagen. Sommige personen betaalden namelijk twee of drie aanslagen.

In het kohier van het Klein Familiegeld worden bij de laatste 14 bonnen de bonmeesters genoemd, aan het begin van elke bonlijst. De bonmeesters, twee tot vijf per bon, hadden toezicht op het bon met name ten aanzien van de openbare orde, de brandveiligheid en de reiniging.

 

p_boek_llp_boek_llp_boek_ll

III Analyse
De kohieren geven informatie over individuele personen. Slechts in enkele gevallen bevat een aanslag informatie waardoor de geschiedenis meer tot leven komt. Bijvoorbeeld, een aanslag die in het kohier doorgestreept is, omdat de aangeslagene, Philps de Wannemaecker, "notior insolvent (is), sittende om sijn schulden in de Gevangenpoort in De Haag, sonder eenige goederen te hebben waer op de executie kan werden gedirigeert". De kohieren kunnen meer vertellen door de gegevens te tellen, te groeperen en te sorteren en vervolgens te analyseren. Vrijwel alle onderdelen van de aanslag bieden interessante mogelijkheden tot analyse. In dit hoofdstuk zullen enkele van deze mogelijkheden uitgewerkt worden, zoals: hoe was de rijkdom verdeeld, welke beroepen stonden in aanzien, waar was de textielnijverheid gevestigd, waar woonden families van Franse oorsprong.
p_boek_ll
Afb. 1 De personen die in beide kohieren voorkomen, vormen 33% in de Tweehonderdste penning en 24% in het Klein Familiegeld.
 
4. Overlapping en bereik
4.1 Overlapping

Door de overeenkomsten in tijd (1674) en plaats (de stad Leiden binnen de wallen) is het niet verwonderlijk, dat een aantal personen in beide kohieren voorkomt. De kohieren sluiten elkaar voor een deel uit, enerzijds doordat kooplieden en renteniers uitgesloten waren van het Klein Familiegeld en anderzijds doordat voor het Klein Familiegeld wel veel "mindervermogenden" - personen wier vermogen onder de ondergrens van 1000 gulden van de Tweehonderdste Penning bleef - zijn aangeslagen.*12)

De vermelding van personen is niet altijd identiek; ook de spelling van namen is vaak verschillend. Door vergelijking van achternamen, voornamen, patronymica, titels, beroepen en volgorde van de aanslagen in de kohieren werden in beide kohieren 668 aanslagen gevonden als betrekking hebbend op dezelfde persoon (afb. 1).

Dit aantal is 33% van het aantal aangeslagenen in de Tweehonderdste Penning (totaal 2016) en ongeveer 24% van dat in het Familiegeld (totaal 2721).*13)

 

 

nr Bon Klein
Familiegeld
200e
Penning
Overlap
01 Wanthuis 83 107 39
02 Wolhuis 73 104 21
03 Vleeshuis 51 56 15
04 Gasthuisvierendeel 106 108 31
05 Over 't hof 137 96 32
06 Zevenhuizen 149 132 48
07 Noord-Rapenburg 141 66 27
08 Zuid-Rapenburg 83 37 17
09 West-Nieuwland 91 71 20
10 Oost-Nieuwland 111 83 20
11 Hogewoerd 135 86 28
12 Zuid-Rijnevest 85 43 14
13 Kerkvierendeel 96 74 21
14 Burgstreng 160 135 70
15 Gansoorde 54 49 13
16 Nicolaasgracht 118 41 13
17 Marendorp Rijnzijde 137 96 51
18 West-Marendorp landzijde 99 66 24
19 Oost-Marendorp landzijde 108 51 19
20 Overmare Rijnzijde 60 78 20
21 Overmare landzijde 96 72 18
22 Hogemors 72 27 11
23 Nieuwmaren 121 102 35
24 Zijloort 131 54 9
25 Havenbon 58 33 18
26 Waardbon 31 5 2
27 Noord-Rijnevest 135 57 23

Tabel 1.1 toont de aantallen personen per bon voor de Tweehonderdste Penning en het Familiegeld én de aantallen personen die in beide kohieren voorkomen.

Het aantal van het Klein Familiegeld overtreft in de meeste bonnen dat van de Tweehonderdste Penning behalve in de eerste vier, Wanthuis, Wolhuis, Vleeshuis en Gasthuisvierendeel, en in Overmare Rijnzijde (20). De aantallen zijn voor alle drie categorieën opvallend hoog in het bon Burgstreng (14), Marendorp-Rijnzijde (17) en Zevenhuizen (6).

Voor wat de Tweehonderdste Penning betreft is het aandeel van de personen die ook in het andere kohier voorkomen nergens uitzonderlijk laag. Bonnen die in het Klein Familiegeld veel grotere aantallen aangeslagenen kennen dan in de Tweehonderdste Penning, scoren in dit opzicht lager: het zijn met name Noord- en Zuid-Rapenburg (7 en 8), Noord- en Zuid-Rijnevest (27 en 12), Nicolaasgracht (16), Oost-Marendorp landzijde (19), Hogemors (22) en Zijloord (24).

4.2 Het bereik

Tellen we het totaal aantal aangeslagenen in beide kohieren bij elkaar op (4737) dan is het aantal van de aangeslagenen dat in beide kohieren voorkomt (688) dubbel geteld. De kohieren bevatten dus gegevens van 4049 personen ofwel families. Het is niet bekend wat in deze tijd de gemiddelde omvang was van een Leidse "familie" (huishouden). Voor het jaar 1749 is dit berekend op 3,35 personen*14); bij de volkstelling van 1581 telde een gezin gemiddeld 3,86 personen.*15) Uitgaande van het minst gunstige gemiddelde, kan - bij een inwonertal van 62.000 - de grootte van de beroepsbevolking (het aantal kostwinners) in 1674 bepaald worden op ongeveer 18.500 personen. Dit zou betekenen dat in de kohieren ruim een vijfde van de beroepsbevolking is vertegenwoordigd. Het is dat deel van de bevolking dat in staat was om belasting op te brengen.

 

12*) Oldewelt p. 86.

13*) In het databestand dat voor de analyse gebruikt is, is voor iedere persoon die in beide kohieren voorkomt een record gecreëerd, waarin gegevens uit beide kohieren bijeengebracht zijn, met name de vermogensaanslag en het adres (de straat) uit de Tweehonderdste Penning en het beroep uit het Familiegeld (zie paragraaf "Beroep, vermogensaanslag en sociale status").

14*) Noordam (Diederiks), 90.

15*) Daelemans, 149.

 

 

 

p_boek_llp_boek_llp_boek_ll

5. De aanslagen
5.1 Het Klein Familiegeld

De bedragen van de aanslagen die in dit kohier worden vermeld, zijn gering en variëren weinig. Volgens Oldewelt werd de hoogte van de aanslag als volgt bepaald: om tot een redelijke verhouding met de vermogensbelasting te komen moest het inkomen met tien vermenigvuldigd worden; over dat bedrag moest een "tweehonderdste penning" betaald worden.*16)

Het in het kohier vermelde bedrag is een zogenaamd daggeld. De drie meest voorkomende bedragen zijn: 6 penningen, 1 stuiver en 2 stuivers.*17) In sommige gevallen bedraagt de aanslag enige stuivers meer. Door de geringe variatie van de aanslagen ontstaat een zeer grove klasse-indeling van de inkomens. Een aanslag van 1 stuiver zou neerkomen op een inkomen van tussen de 365 en 730 gulden per jaar; een aanslag van 2 stuivers op een inkomen van tussen de 730 en 1105 gulden per jaar. Een verdere analyse van de aanslagen in het kohier van het Klein Familiegeld leek daarom minder relevant.

5.2 De Tweehonderdste Penning
Zoals vermeld zijn de aanslagen vastgesteld op 5 procent van het vermogen en is in 1672 besloten de aanslagen van de vermogens boven de 3000 gulden met een zesde te verhogen. Deze vermogens zijn dus te reconstrueren door de aanslagen met een zevende te verminderen en vervolgens met 200 te vermenigvuldigen. De volgende tabel toont de meest frequente aanslagen:

Tabel 2.1 Frequenties van aanslagen in Leiden

 

Aanslag Frequentie Vermogen
5,00 430 1000
10,00 352 2000
17,50 157 3000
23,33 134 4000
35,00 90 6000
29,16 68 5000
58,33 54 10000
46,66 53 8000
70,00 30 12000
40,83 27 7000
116,66 27 20000

Hoogste aanslag: 1615,83 gulden (Adriaen Wittert, Rapenburg in bon Noord-Rapenburg).
Gemiddelde aanslag (stadsgemiddelde): 48,86 gulden.
Totale belastingopbrengst: 98519,70 gulden.

De vier meest voorkomende aanslagen vormen samen meer dan de helft van het totaal aantal aanslagen. De frequentie van de aanslag neemt over het algemeen af naarmate de hoogte van de aanslag toeneemt.

Blijkbaar gaat het om een schatting van het vermogen; meer dan 80 procent van de aanslagen komt na vermenigvuldiging met 6/7 x 200 uit op een veelvoud van 1000. Er is dus een klasse-indeling te reconstrueren met klassebreedtes van 1000 gulden (zie tabel 2 in bijlage l). Ondanks het grote aantal aangeslagenen met een relatief klein vermogen, wordt het grootste deel van de belastingopbrengst bijeengebracht door een kleine groep van rijken. Dit valt goed af te lezen van de zogenaamde Lorenz-curve zoals afgebeeld in de grafiek van afb. 2.

De curve wordt gevormd door een reeks punten, waarbij, beginnende bij de armste groep (aanslag 5 gulden), het aandeel in de belastingopbrengst van een steeds rijkere groep aangeslagenen toegevoegd wordt. Het aandeel van de armste groep, die 22 procent van alle aangeslagenen vormt, brengt slechts enkele procenten van de belastingopbrengst bijeen. De rijkste 20 procent van alle aangeslagenen brengt maar liefst 70 procent van de belastingopbrengst bijeen. Dit betekent dat de verdeling van de vermogens zeer ongelijk was.*18)

 
p_boek_ll
Afb. 2 De Lorenz-grafieken van Leiden en Den Haag (stippellijn). Op de horizontale as het percentage aangeslagenen, op de vertikale as het percentage van de belastingopbrengst.
 

De stippellijn geeft dezelfde curve voor de stad Den Haag. Hier was de situatie blijkbaar nog extremer: de rijkste 20 procent van de aangeslagenen bracht bijna 80 procent van de belastingopbrengst bijeen. De groep klein-vermogenden was in Den Haag iets kleiner dan in Leiden; de groep zeer rijken echter veel groter. De belastingopbrengst in Den Haag was meer dan twee maal zo groot bij een nagenoeg even groot aantal aangeslagenen.

Het voorgaande heeft alleen betrekking op het deel van de bevolking dat vermogensbelasting betaalde. Leiden was qua bevolking een veel grotere stad dan Den Haag, waardoor weer een ander beeld ontstaat: in Leiden was relatief een kleiner deel van de bevolking vermogend genoeg om belasting te kunnen betalen.

 
5.3 Ruimtelijke differentiatie van vermogens
Een pre-industrie stad bezit, als we afgaan op een bekend model zoals dat door Sjoberg is gedefinieerd*19), een duidelijk centrum waar de elite verblijft en macht uitoefent, en om dit centrum wijken met een gemengde woon- en werkfunktie. De sociale status van deze wijken neemt rechtevenredig af met hun afstand tot het centrum; de armste wijken liggen aan de rand van de stad. Bepaalde beroepen zijn geconcentreerd binnen enkele wijken. Doordat het kohier van de Tweehonderdste Penning binnen de bonindeling is ingedeeld naar straat is het mogelijk een gedetailleerd beeld te geven van de ruimtelijke differentiatie van de vermogens over de stad.*20)
 
p_boek_ll
Afb. 3 De gemiddelde vermogens(aanslag) per straat (straatdeel) in en rond de middeleeuwse kern.
Legenda: 1 = boven 100 gulden; 2 = 50-100 gulden; 3 = 20-50 gulden; 4 = 5-20 gulden.
 

De kaart van afb. 3 vertoont een duidelijk patroon: zeer hoge gemiddelden, boven de honderd gulden, vinden we slechts langs de gracht Rapenburg-Steenschuur (a) en aan een deel van de Breestraat (b).

Minder hoge gemiddelden - maar boven het stadsgemiddelde (48,86 gulden) - treffen we ook voornamelijk in het oude centrum (middeleeuwse kern) aan: langs de Breestraat, langs de Rijn (c) in het bon Wanthuis, en in enkele straten in de bonnen Over 't hof en Zevenhuizen. Daarnaast meer buiten het oude centrum aan weerszijden van de gedempte Hooglandse Kerkgracht (d) en van de Oosterlingplaats (Garenmarkt) (e), en aan de noordzijde van de straat Hogewoerd en de oostzijde van de Hooigracht.

Opvallend is de gelijkmatigheid van straten die doorlopen in meer dan één bon: de noordzijde van de Rijn, de straat Marendorp (Haarlemmerstraat), de Oude Singel en beide zijden van de Nieuwe Herengracht, met gemiddelden tussen de 20 en 50 gulden. Deze straten liggen weer verder van het oude centrum af.

Als we dus kijken naar de hoofdelementen van de stadsbebouwing - monumentale grachten, de Rijn en doorgaande, brede straten - dan zien we een patroon in overeenstemming met het model van een pre-industriële stad: rijkdom in het centrum en afnemende rijkdom naar buiten toe.

Niet alle eenheden (huizenrijen, reeksen van huizenrijen) op de kaart zijn gearceerd. De redenen daarvoor zijn verschillend. De eerste vloeit voort uit de gestelde voorwaarde dat voor het bepalen van een enigszins betrouwbaar gemiddelde er minstens 4 personen per eenheid aanwezig moeten zijn. Hantering van dit gemiddelde leidde ertoe dat aan het overgrote deel van de straten die voorkomen in het kohier van de Tweehonderdste Penning, een gemiddelde kon worden toegekend; het leidde er tevens toe dat er geen straten zijn, die sterk van het algemene patroon afwijken.

 
p_boek_ll
Afb. 4 Aantal aangeslagenen voor de Tweehonderdste Penning per straat in en rond de middeleeuwse kern.
Legenda: 1 = meer dan 40; 2 = 20-40; 3 = 10-20; 4 = 4-10.
 

Een tweede reden kan zijn dat de straat niet voorkomt in het kohier. Dat kan betekenen dat geen van de inwoners van die straat vermogend was. Dit is met name het geval bij de smalle straten en stegen in de bonnen Hogewoerd, Hogemors, Oost-Marendorp landzijde en Overmare landzijde en bij het grootste deel van Noord-Rijnevest en de zuidelijke helft van Zuid-Rijnevest. Dit zijn met name bonnen die relatief veel aangeslagenen in het Klein Faniiliegeld kennen (zie paragraaf 4.1). Blijkbaar woonden er vaak wel mindervermogeliden in deze straten en stegen.

Het kan voorkomen dat een groot aantal inwoners van een straat niet voor de Tweehonderdste Penning werd aangeslagen, maar dat de straat toch voldoende (meer dan 4) aangeslagenen kende. Het is echter niet bekend hoeveel inwoners c.q. families een bepaalde straat telde. De kaart van afb. 4 maakt wel ongeveer duidelijk op hoeveel aanslagen de gemiddelden van de vorige kaart (afb. 3) zijn gebaseerd.

De lengte van een straat (eenheid) is te beschouwen als een maat voor het aantal huizen, en daarmee voor het aantal inwoners. Echter, arme straten met smalle huizen zullen waarschijnlijk relatief dichtbevolkter geweest zijn. Het zijn vooral de straten met lage gemiddelden, waar zich relatief weinig aangeslagenen bevinden. Het verschil tussen rijke en arme straten c.q. het centrum en de periferie, moet dus nog scherper geweest zijn dan de kaart weergeeft.

 

*16) Oldewelt, 81.

*17) Er gaan 16 penningen in een stuiver, 20 stuivers in een gulden.

*18) Een volledig homogene verdeling geeft een rechte diagonale lijn van 0,0 naar 100,100.

*19) Sjoberg, G., The preindustrial city, past and present. (New York en Londen, 1965) 91, 103.

*20) Voor de weergave van de ruimtelijke differentiatie van vermogens is gebruik gemaakt van een digitale plattegrond van Leiden, die "gevoed" door kwantitatieve gegevens als grafiek te lezen is. Straten zijn soms opgedeeld indien gedeelten in verschillende bonnen vallen.

 

p_boek_llp_boek_llp_boek_ll

6. De beroepen
6.1 Beroep, vermogensaanslag en sociale status
Het (gemiddeld) vermogen kan beschouwd worden als een indicatie voor de sociale status van een beroep. Door beroepen te rangschikken naar hun gemiddelde vermogensaanslag is tevens inzichtelijk gemaakt welk beroep meer in aanzien stond (tabel 3.1). Een voorwaarde om van enigszins betrouwbare gemiddelden te kunnen uitgaan is dat er gegevens van voldoende beoefenaren per beroep beschikbaar zijn. Naast de 668 personen, die in beide kohieren voorkomen, zijn er nog 173 personen in de Tweehonderdste Penning bij wie het beroep vermeld is, zodat er in totaal 841 personen zijn, waarvan zowel het beroep als de vermogensaanslag bekend is.
 

Tabel 3.1 Sociale status

 

  Beroep, ambt, nering Frequentie
PG 200
Frequentie
beide
Gem. aanslag variatie-coficit
1 vroedschap 9 9 271.01 0.77
2 schepen 15 15 222.42 0.38
3 veertigraad 14 14 134.95 1.45
4 advocaat 12 15 89.16 0.94
5 predikant 11 11 65.91 0.69
6 professor 14 21 51.66 1.29
7 notaris 20 24 50.10 1.39
8 bierbrouwer 11 17 47.30 1.97
9 verver 27 37 45.39 1.85
10 doctor 14 21 30.91 1.03
11 wijnkoper 16 21 22.09 1.23
12 kruidenier 10 21 16.55 2.11
13 boekhandelaar 14 24 14.28 1.39
14 drapier 8 11 8.64 1.11
15 winkelier 11 33 5.86 2.88
16 vleeshouwer 12 36 5.69 1.94
17 vellenbloter 9 29 5.24 1.92
18 broodbakker 36 113 4.19 3.90
19 vettewaaier 8 41 3.56 2.28
20 chirurgijn 9 27 3.15 1.50
21 lakendrapier 17 73 1.78 1.99
22 kleermaker 13 66 1.59 2.10
23 brandewijnverkoper 12 133 1.01 4.15
 

Een vergelijkbaar onderzoek door Van Maanen naar de sociale status van Leidse beroepen in het jaar 1600 omvatte 724 personen.*21) Van Maanen stelde het criterium op minstens 8 beoefenaren om in de "sociale ladder" te worden opgenomen en verkreeg hierdoor een lijst van 27 beroepen. Toepassing van hetzelfde criterium op de 841 beroepsbeoefenaren van de twee kohieren uit 1674 levert een lijst van 23 beroepen op. De beroepsbevolking van Leiden was in 1674 enkele malen groter dan in 1600, maar daar staat tegenover dat de variatie aan beroepen ook veel groter was.

Anders dan Van Maanen hebben we voor 1674 ook de beschikking over de frequenties van de beroepen in het Familiegeld - van personen die niet in de Tweehonderdste Penning voorkomen. Het is aannemelijk dat voor de meeste van deze beroepsbeoefenaren gold, dat ze de ondergrens van 1000 gulden van de Tweehonderdste Penning niet haalden, en dus in een denkbeeldige vermogensklasse 0-1000 gulden te plaatsen zijn, met een bijbehorende aanslag ter hoogte van 0 gulden.

Tabel 3.1 is gerangschikt aan de hand van de gemiddelde aanslag, waarbij tevens de frequenties van het Klein Familiegeld in meegerekend zijn (alsof ze een aanslag van 0 gulden betaalden). Hoewel deze methode berust op een aanname en misschien niet in alle gevallen opgaat, lijkt ze verantwoorder dan die waarbij de gemiddelde aanslag alleen op de aanslagen in de Tweehonderdste Penning gebaseerd wordt, waardoor vaak grote aantallen beoefenaren van het betreffende beroep buitengesloten zouden worden.

Tabel 3.2 in bijlage 2 bevat alleen die beroepen die ook bij Van Maanen voorkomen; de gemiddelde aanslagen in deze tabel zijn wel overeenkomstig Van Maanen gebaseerd op alleen de Tweehonderdste Penning. De tweede kolom in deze tabel geeft het relatieve rangnummer in de sociale ladder van Van Maanen. Vergelijking van de rangnummers geeft een indicatie van de relatieve sociale stijging of daling van een beroep sinds 1600.

Bovenaan in tabel 3.1 staan de overheidsfuncties van personen, die in de Tweehonderdste Penning in de aparte lijst "Vroedschappen" voorkomen.

De vooraanstaande positie van geletterde beroepen als advocaat, predikant, professor, notaris en doctor zal niet verwonderen. Toch scoorde de notaris in 1600 nog niet zo hoog (zie tabel 3.2 in bijlage 2). In 1674 deed hij niet meer onder voor de brouwer. Een opvallende daler is de vleeshouwer.

Voor de brouwer maakt het veel uit of de frequentie van de mindervermogenden uit het familiegeld wordt meegeteld. In het bijzonder geldt dit voor alle beroepen in de onderste helft van de ladder (vanaf 15) in meer of mindere mate. De frequentie in beide kohieren samen is hier minstens 3 maal die van alleen de Tweehonderdste Penning. Voor de brandewijnverkoper is het meer dan 10 maal. Het is opvallend dat juist deze beroepen - die ook een lage gemiddelde aanslag hebben zonder dat de frequenties van de beroepsbeoefenaren die niet in de Tweehonderdste Penning voorkomen, worden meegerekend - zo veel vaker alleen in het Familiegeld voorkomen. Dit ondersteunt de bovengenoemde aanname, dat deze beroepsbeoefenaren niet voor de Tweehonderdste Penning werden aangeslagen, omdat ze de vermogensgrens van 1000 gulden niet haalden. Voor de enkele advocaten en notarissen die niet in de Tweehonderdste Penning voorkomen, gold wellicht een andere reden.

De variatiecoëfficient is een maat voor de relatieve spreiding van de aanslagen rond de gemiddelden. Uiteraard is deze coëfficient sterk afhankelijk van de verhouding tussen de frequentie in beide kohieren samen en die van alleen de Tweehonderdste Penning. Dit geldt echter vooral voor de beroepen met een hoge gemiddelde aanslag: de 0 gulden ligt hier verder van het gemiddelde af. Relatief lage variatiecoëfficienten in de onderste helft van de tabel zijn die van de vleeshouwer, de vellenbloter, de chirurgijn en de lakendrapier. Hun gemiddelde is dus relatief homogeen samengesteld.

De kleermakers betaalden of 10 gulden of 5 gulden, maar meestal niet.

De hoge notering van de verver op de sociale ladder is vooral te danken aan de bijdrage van Jan Alensoon, wonende aan de Rijn in Marendorp Rijnzijde. Gezien de aanslag van 379,16 gulden bedroeg zijn vermogen minstens 65.000 gulden. Posthumus noemt Jan Alensoon in verband met de Tweehonderdste Penning van 1675: toen bedroeg zijn vermogen rond de fl 76.000.*22) Er zijn bij de hoog genoteerde verver vergeleken relatief veel aangeslagenen in de Tweehonderdste Penning die een gering vermogen hadden: zes ververs betaalden 10 gulden en één vijf gulden.

Ook andere namen vinden we terug bij Posthumus: de brouwer Jan Boudewijnsz. van Leeuwen wonende in de straat Marendorp in het bon Overmare Rijnzijde betaalde in 1674 een totaal van 408.33 gulden (vermogen: 70.000 - 71.000 gulden). In 1675 bedroeg zijn vermogen veel meer dan in 1674: 96.000 gulden. In feite werd hij in 1674 aangeslagen voor twee erfenissen; er is een aanslag van 233,33 gulden en een van 175,00 gulden. Onder de brouwers is ook hij een uitschieter. Zonder zijn aanslag zou het gemiddelde terugvallen naar 23,30 gulden. Er was echter maar één brouwer die 10 gulden betaalde, de anderen betaalden meer.

Notaris Dirck Verhagen, wonende in de straat Langebrug in Zevenhuizen, betaalde het meest vergeleken met zijn collega's: 326,66 gulden. Zijn vermogen bedroeg dus minstens 56.000 gulden; in 1675 is dat 68.000 gulden. Er zijn vier notarissen die slechts 10 gulden betaalden.

Gezien de relatief hoge variatiecoëfficient was te verwachten dat ook het gemiddelde van de kruidenier bepaald wordt door uitschieters. Het lijkt hier om een kruideniersfamilie te gaan. De weduwe en erfgenamen van Gerrit Aelbertsz. van Rijn, wonende aan de Rijn in Gasthuisvierendeel, betaalden samen een aanslag van 135,83 gulden (vermogen 23.300 gulden); Jan Aelbertsz. van Rijn, wonende aan de Hoogstraat in Burgstreng, betaalde 105.00 gulden (vermogen 18.000-19.000 gulden). Beide aanslagen zijn verreweg de hoogste onder de kruideniers. Er zijn drie kruideniers die slechts 5 gulden betaalden en één 10 gulden.

 
6.2 De textielindustrie

De volgende tabel geeft aan hoezeer de textielindustrie de nijverheid domineerde. De aantallen in deze tabel hebben betrekking op alle vermeldingen van beroepen in de kohieren het Familiegeld en de Tweehonderdste Penning, die aan een bepaalde beroepsgroep konden worden toegeschreven.

Deze cijfers hebben betrekking op een klein deel van de Leidse beroepsbevolking - het deel met de betere inkomens. Beoefenaren van slecht betaalde beroepen in de textielindustrie zoals spinners en wevers, die getalsmatig zeer groot geweest moeten zijn, komen nauwelijks voor in de kohieren.

 

Tabel 4.1 Sector nijverheid 100% = 2487

 

tak frequentie percentage
aardewerk 26 1.0
boekdrukken 10 0.4
bouw 116 4.7
chemie 8 0.3
hout 70 2.8
kleding 141 5.7
kunst 2 0.1
leer 90 3.6
winning van metaal, turf 0 0
metaal 46 1.9
papier 2 0.1
scheeps- en rijtuigbouw 13 0.5
werktuigen 44 1.8
textiel 464 18.7
verlichting 9 0.4
voeding 259 10.4
     
totaal: 1300 52.3
 

Tabel 4.2 Andere sectoren van de Leidse economie

 

landbouw 52 2.1
warenhandel 603 24.3
verkeer 169 6.8
 
6.3 Ruimtelijke differentiatie van beroep(sgroep)en

Een vergelijking van de ruimtelijke differentiatie van de textiel met die van de warenhandel toont het volgende: terwijl de warenhandel vooral sterk vertegenwoordigd is in het centrum langs de Rijn en de Mare (afb. 5), is de textiel vooral geconcentreerd in de buitenwijken, en dan vooral in de zeventiende-eeuwse uitleggen (afb. 6).*23) Een buitengewoon hoge concentratie toont de oostzijde van de (Oude) Herengracht in het Havenbon. Hier woonden uitsluitend lakendrapiers (afb. 7). Waarschijnlijk is hier bij de stadsuitleg van 1644 een rij speciale lakendrapiershuizen gebouwd. Het motief voor de stadsuitbreiding was dus niet alleen een woningtekort voor de arbeiders, zoals Posthumus beweert, maar ook voor de lakendrapiers zelf.*24) Het is ook een interessante aanvulling op Taverne's bewering, dat toen alle kavels aan de Nieuwe Houtmarkt, de andere kant van de Herengracht, door burgemeesters en schepenen werden gekocht.*25) Wellicht een uiting van de goede relatie tussen stadsbestuur en textielondernemers. Uit de kohieren blijkt niet dat leden van de elite daadwerkelijk hier zijn gaan wonen.

Ook zijn er relatief hoge aantallen lakendrapiers in Zijloord en langs de Herengracht in Noord-Rijnevest. Het zwaartepunt van de lakenindustrie bevond zich duidelijk in de noordoosthoek van de stad.

 
p_boek_ll
Afb. 5 Aantal beoefenaren van beroepen die tot de beroepsgroep warenhandel gerekend worden per straat (in beide kohieren).
Legenda: 1 = meer dan 10; 2 = 6-10; 3 = 3-5; 4 = 1-2.
 
p_boek_ll
Afb. 6 Aantal beoefenaren van beroepen die tot de beroepsgroep textiel (nijverheid) gerekend worden per straat (in beide kohieren).
Legenda: 1 = meer dan 10; 2 = 6-10; 3 = 3-5; 4 = 1-2.
 
p_boek_ll
Afb. 7 Aantal lakendrapiers per straat (in beide kohieren).
Legenda: 1 = meer dan 10; 2 = 6-10; 3 = 3-5; 4 = 1-2.
 

*21) R.C.J. van Maanen, "De vermogensopbouw van de Leidse bevolking in het laatste kwart van de zestiende eeuw", BMGN 93 (1978), 22-25.

*22) Posthumus, 975, De verschillen tussen de aanslagen zijn waarschijnlijk mede te verklaren doordat het kohier van 1675 gebaseerd is op het tweede kohier van 1674, het kohier dat oorspronkelijk bedoeld was voor het Groot Familiegeld (zie hoofdstuk 2). Alle aanslagen zijn toen gebaseerd op nieuwe taxaties van de vermogens en niet, zoals voorheen, op de aanslagen in het voorgaande kohier.

*23) Van de aangeslagenen van het Familiegeld, wier beroepen zijn vermeld, is het gelukt 60% op straatniveau te localiseren.

*24) Posthumus, 977.

*25 Taverne, 219.

 

 

p_boek_llp_boek_llp_boek_ll

7. De namen
7.1 De familienamen en sociale status
De familienaam zoals wij hem kennen was in de zeventiende eeuw nog geen algemeen verschijnsel; indien men geen familienaam had, gebruikte men als benaming het patronymicum, afgeleid van de voornaam van de vader. Het komt voor dat men in het ene kohier slechts met zijn/haar patronymicum werd aangeduid, terwijl men in het andere kohier daarnaast nog een familienaam heeft. Vaak gaat het in zulke gevallen om namen afgeleid van plaatsnamen: b.v. "van Rhenen", "van Poelgeest". In het kohier van de Tweehonderdste Penning worden 1932 personen met een familienaam genoemd, ongeveer 96 procent van het totaal. In het Familiegeld is dat aantal 2211, ongeveer 81 procent. Van de personen in het kohier van het Familiegeld, die niet in dat van de Tweehonderdste Penning voorkomen, een aantal 2053, komen er 1598 met familienaam voor: 77 procent. De samenhang tussen de aanwezigheid van een familienaam en vermogen, duidt er op dat het voeren van een familienaammeer status had.
7.2 Franse immigratie en stadsuitbreiding
De Gouden Eeuw lokte een grote stroom immigranten naar de Republiek, die al of niet aangewakkerd werd door geloofsvervolging in het land van herkomst. In de zeventiende-eeuwse stadsuitbreidingen (uitleggen) van Leiden kwamen in 1674 dan ook veel Frans(talig)e familienamen voor. Omdat deze uitbreidingen in verschillende perioden van de zeventiende eeuw zijn aangelegd, is het interessant na te gaan welke van deze uitleggen in dit opzicht hoog scoren. Onder de 850 aangeslagenen die hier woonden, zijn 156 familienamen aangemerkt als van Franse oorsprong. In het volkrijke bon Nieuwmaren woonden verreweg de meeste Fransen en Walen - meer dan 30 procent van de hier aangeslagen inwoners - maar ook de bonnen Zijloord en Hogemors die in dezelfde periode (1611) zijn aangelegd, vertonen relatief hoge percentages (afb. 8).
 
p_boek_ll

Afb. 8 Aantallen en percentages van personen met Franse namen in bonnen die behoren tot de zeventiende-eeuwse uitleggen. De linker Y-as (percentages) heeft betrekking op de donkere kolommen. De rechter Y-as (aantallen) heeft betrekking op de gearceerde kolommen.
Enkel gearceerd: Frans; dubbel gearceerd: totaal.

 

In de uitleg van 1611 als geheel heeft gemiddeld 24 procent van de familienamen een Frans karakter. In de andere grote uitleg van de zeventiende eeuw, die van 1659 met Noord- en Zuid-Rijnevest, is dat slechts 13 procent. Hoewel bij een stadsuitbreiding ongetwijfeld ook veel ingezetenen van de stad naar nieuwe stadsdelen zullen zijn verhuisd, is het aannemelijk dat nieuw ingekomenen zich vooral hier vestigden. Aangezien Franse namen vooral in de uitleg van 1611 zijn aangetroffen, zou dat betekenen dat de immigratie vooral in het begin van de zeventiende eeuw voor een relatief aanzienlijk deel Fransen en Walen betrof. Deze gevolgtrekking wordt ondersteund door Posthumus.*26) In de periode 1575-1619 was 24,5 procent van de nieuw ingekomen poorters van Franse herkomst, 38,4 van Belgische (Posthumus maakt voor deze periode geen onderscheid tussen Vlaams en Waals); in de periode 1620-1699 was dit percentage teruggelopen tot respectievelijk 13,4 en 14,6 procent. (In absolute cijfers begon de Franse immigratie pas na 1655 terug te lopen).

*26) Posthumus, 887.

 

 

p_boek_llp_boek_llp_boek_ll

8. Tot besluit

In het laatzeventiende-eeuwse Leiden waren de lasten ongelijk verdeeld. De kohieren bieden daarom een blik op een deel van de bevolking, maar dat deel - de elite en de middengroep - kan door analyse wel vrij goed in kaart gebracht worden.

Het is aannemelijk gemaakt dat personen die wel in het kohier van het Klein Familiegeld voorkomen, maar niet in dat van de Tweehonderdste Penning ook inderdaad kleinvermogend waren. Deze personen woonden vaak ook in straten waar geen vermogenden woonden. Beoefenaren van veelvoorkomende beroepen met een lage gemiddelde vermogensaanslag kwamen veel vaker voor in het Klein Familiegeld. In vergelijking tot de residentie waren in Leiden weinig personen zeer vermogend. Het was een industriestad met een pré-industriële ruimtelijke structuur: in het centrum verbleef de elite, het volk daarbuiten. De ontwikkelingen van de zeventiende eeuw vonden plaats in de stadsuitbreidingen: hier streek de immigratie neer en bloeide de textielindustrie. Waar de Franse immigranten en de lakenindustrie waren gevestigd, is nader bepaald.

Er zijn veel meer van dergelijke analyses te maken. De computerapplicatie biedt de mogelijkheid kaartjes te tonen - op bonniveau - met onder andere de verspreiding van een groot aantal beroepen, van de meeste beroepsgroepen en van de vermogenden. Wie vaardig is met de computer kan bovendien met de gegevensbestanden aan de slag en zijn eigen analyses maken.

 
Gerrit Jan Peltjes
 

 

p_boek_llp_boek_llp_boek_ll

 
Bijlage 1
Tabel 2.2 Aanslagen en Vermogensklassen
Aanslag Vermogensklasse Frequentie
1615,83 277000 - 278000 1
991,66 170000 - 171000 1
822,49 141000 - 142000 1
816,66 140000 - 141000 2
758,33 130000 - 131000 1
729,16 125000 - 126000 1
723,33 124000 - 125000 1
688,33 118000 - 119000 1
682,50 117000 - 118000 1
641,66 110000 - 111000 1
618,33 106000 - 107000 1
583,33 100000 - 101000 2
565,83 97000 - 98000 1
525,00 90000 - 91000 2
501,66 86000 - 87000 2
484,16 83000 - 84000 1
472,49 81000 - 82000 1
466,66 80000 - 81000 1
437,50 75000 - 76000 1
431,66 74000 - 75000 1
425,83 73000 - 74000 1
396,66 68000 - 69000 1
379,16 65000 - 66000 1
373,33 64000 - 65000 2
350,00 60000 - 61000 5
338,33 58000 - 59000 1
332,50 57000 - 58000 1
326,66 56000 - 57000 1
315,00 54000 - 55000 2
309,16 53000 - 54000 1
303,33 52000 - 53000 3
297,50 51000 - 52000 2
291,66 50000 - 51000 5
279,99 48000 - 49000 1
262,50 45000 - 46000 2
256,66 44000 - 45000 2
245,00 42000 - 43000 3
239,16 41000 - 42000 2
233,33 40000 - 41000 6
221,66 38000 - 39000 1
215,83 37000 - 38000 2
210,00 36000 - 37000 8
204,16 35000 - 36000 3
198,33 34000 - 35000 2
192,50 33000 - 34000 1
186,66 32000 - 33000 7
180,83 31000 - 32000 3
175,00 30000 - 31000 10
169,16 29000 - 30000 1
163,33 28000 - 29000 6
157,50 27000 - 28000 3
151,66 26000 - 27000 6
145,83 25000 - 26000 9
140,00 24000 - 25000 11
134,16 23000 - 24000 3
128,33 22000 - 23000 5
116,66 20000 - 21000 27
110,83 19000 - 20000 3
105,00 18000 - 19000 11
99,16 17000 - 18000 4
93,33 16000 - 17000 17
87,50 15000 - 16000 11
81,66 14000 - 15000 17
75,83 13000 - 14000 6
70,00 12000 - 13000 30
64,16 11000 - 12000 21
58,33 10000 - 11000 54
52,50 9000 - 10000 12
46,66 3000 - 9000 53
40,83 7000 - 8000 27
35,00 6000 - 7000 90
29,16 5000 - 6000 68
23,33 4000 - 5000 134
17,50 3000 - 4000 157
10,00 2000 - 3000 352
5,00 1000 - 2000 430
 
Bijlage 2

Tabel 3.2 Sociale status

vergelijking met Van Maanen, 1600

Rangschikking Beroep Frequentie Gemiddelde
1674 1600   1674 1600 aanslag
1 1 bierbrouwer 11 16 73,10
2 4 (8) verver 27 13 62,20
3 6 (19) notaris 20 9 60,13
4 2 (6) kruidenier 10 11 34,75
5 3 (7) vleeshouwer 12 18 17,07
6 5 (17) vellenbloter 9 22 16,87
7 8 (24) broodbakker 36 42 13,15
8 7 (21) drapier 8 32 11,87
9 9 (27) kleermaker 13 12 8,08
Tussen haakjes: het feitelijk rangnummer in de tabel van Van Maanen.
 

p_boek_llp_boek_ll

Bronnen
Kohier van het Klein Familiegeld van 1674 van Leiden. ELO, inv.nr. SA II, 4028
Kohier van de Tweehonderdste Penning van 1674 van Leiden. ELO, inv.nr. SA II, 4387
Kohier van de Tweehonderdste Penning van 1674 van Den Haag. (Machineleesbaar bestand berust bij het NHDA).
Literatuur
N.J.P.M. Bos, R.C.J. van Maanen, Fiscale bronnen: structuur en onderzoeksmogelijkheden. (Zutphen, 1993).
H.A. Diederiks, D.J. Noordam en H.D. Tjalsma (red.), Armoede en sociale spanning. Sociaal-historische studies over Leiden in de achttiende eeuw. (Hilversum, 1985).
F. Daelemans, "Leiden 1581. Een socio-demografisch onderzoek", A.A.G. Bijdragen 19. (Wageningen, 1975).
R.C.J. van Maanen, "De vermogensopbouw van de Leidse bevolking in het laatste kwart van de zestiende eeuw", BMGN 93 (1978).
R.C.J. van Maanen, 'Hollandse vermogensheffingen in de zeventiende en achttiende eeuw'. Nederlands Archievenblad 88 (1984).
W.F.H. Oldewelt, 'De beroepsstructuur van de bevoling der Hollandse stemhebbende steden volgens de kohieren van de familiegden van 1674, 1715 en 1742', Economisch-Historisch jaarboek 24 (1950).
H.A. van Oerle, Leiden binnen en buiten de stadsvesten, I en II. (Leiden, 1975).
N.W. Posthumus, De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie II. de Nieuwe Tijd. ('s-Gravenhage, 1939).
G. Sjoberg, The pre-industrial city, past and present. (New York en Londen, 1965).
E. Taverne, 't Land van belofte: in de nieue stadt. Ideaal en werkelijkheid van de stadsuitleg in de Republiek 1580-1680. (Maarssen, 1978).
J. de Vries en A. van der Woude, Nederland 1500-1815, De eerste ronde van moderne economische groei. (Amsterdam, 1995).
 

 

 

Auteur Publicatie Home
Gerrit Jan Peltjes Leidse Lasten 1674
PG - FG - Combi
www.oudleiden.nl
  gjp_intro gjp_intro gjp_intro
 

ELO SA II, 4387

Tweehonderdste Penning

ELO SA II, 4028

Klein Familiegeld

 
Gerrit Jan Peltjes

Deze pagina biedt de mogelijkheid om gegevens te bevragen van meer dan 4000 inwoners van Leiden in het jaar 1674. Deze gegevens zijn afkomstig uit twee belastingkohieren uit het stadsarchief van Leiden, dat van de Tweehonderdste Penning en dat van het Klein Familiegeld. Deze gegevens zijn middels diverse ingangen te bereiken.

Door de overeenkomsten in tijd (1674) en plaats (de stad Leiden binnen de wallen) is het niet verwonderlijk, dat een aantal personen in beide kohieren voorkomt. Toch sluiten de kohieren elkaar ook voor een deel uit, enerzijds doordat kooplieden en renteniers uitgesloten waren van het Klein Familiegeld en anderzijds doordat voor het Klein Familiegeld wel veel "mindervermogenden" - personen wier vermogen onder de ondergrens van 1000 gulden van de Tweehonderdste Penning bleef - zijn aangeslagen.

De vermelding van personen is niet altijd identiek; ook de spelling van namen is vaak verschillend. Door vergelijking van achternamen, voornamen, patronymica, titels, beroepen en volgorde van de aanslagen in de kohieren werden in beide kohieren 668 aanslagen gevonden die betrekking hebben op dezelfde persoon. Dit aantal is 33% van het aantal aangeslagenen in de Tweehonderdste Penning (totaal 2016) en ongeveer 24% van dat in het Familiegeld (totaal 2721). Deze personen zijn vermeld in de zogeheten "combi-tabel". Deze tabel kan als "link" gebruikt worden tussen de beide kohiertabellen.

 

Gerrit Jan Peltjes

Leiden, juni 2005

Deze informatie is afkomstig uit een bij het Nederlands Historisch Data Archief gedeponeerde dataset met de titel: Belastingregister Leiden 1674, nummer D0019, gedeponeerd door de postdoctorale opleiding "Historische Informatiekunde", het European Social Fund/DABURH, Vakgroep Geschiedenis, Universiteit Leiden.
De data zijn verzameld door G.J. Peltjes.

4000 Leidenaren uit 1674 in de nieuwe website Leidse Lasten — Nederlands (knaw.nl)

Dataset: http://www.persistent-identifier.nl/?identifier=urn:nbn:nl:ui:13-c3l-ogk

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Regenten Weeshuis Leiden
Speeltuinen

 

Speeltuinen: Notitie 1
<pers
2>
             
1   1. Op 16-6-1787 koopt Jacobus de Fremery voor 863 gulden een extra vermakelijke, welpote, beplante, vruchtbare en welgelegen speeltuin met hechte sterke speelhuizinge, kookkeuken, regenbak en verdere commoditeiten, hebbende diverse vermakelijke en onbelemmerde uitzichten en gelegen buiten de Koepoort der stad Leiden op het pad aan de Vliet bij de Naaktesluis in het ambacht Zoeterwoude, groot 50 roeden. Belend ten noorden door Nicolaas Meerburg, ten westen het pad aan de Vliet, ten zuiden Hendrik Hanssen en ten oosten Schuurmans Stekhoven.  
2   Jacobus de Fremery was een van de voogden van de minderjarige en enige geïnstitueerde erfgenaam van wijlen juffrouw Ester Jacoba Dijckhuijsen, de vorige bezitster van bovengenoemde speeltuin.  
             
   
ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811, inv.nr. 101, f. 33
 
 

 

Speeltuinen: Notitie 2
<1
3>
             
1   2a. Op 19-11-1789 koopt Samuel Hubert, predikant in de gereformeerde gemeente te Leiderdorp voor 10.000 gulden een buitenplaats genaamd Bijdorp, met deszelfs huizinge, erven en verdere getimmerten, bepoting en beplanting met alle de behangsels, schoorsteenstuk, broeibakken, ramen en voorts al hetgeen daarop nagelvast is gelegen aan de Hoge Rijndijk en de Rijn op de hoek van de Meerburger Watering in het ambacht Zoeterwoude. Belend ten noordoosten de Rijn, ten noordwesten de Meerburger Wetering, ten zuidwesten de Hogenrijndijk en ten zuidoosten zekere sloot en daaraan de heer Paulus van Lelyveld.  
2   ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811, inv.nr. 101, f. 97  
3  

3

 
4   2b. Op 6-5-1799 koopt Samuel Hubert, rustend predikant in de hervormde gemeente te Leiderdorp, wonende te Leiden voor 33 gulden een partij warmoesland, gelegen buiten de Hogewoerdsepoort van de stad Leiden in het ambacht Zoeterwoude, groot 308 roeden. Belend ten noorden een perceel warmoesland van oudsgenaamdde Kelder, ten westen de Roomburgerwetering, ten zuiden Steenbergen en ten oosten denzelven zijnde.  
             
   
ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811, inv.nr. 103, f. 153
 
 

 

Speeltuinen: Notitie 3
<2
4>
             
1   3. Op 3-3-1787 koopt David du Mortier & Zoon voor 300 gulden een speeltuin met een speelhuisje, poorting en planting, gelegen aan de Singel tussen de Witte en de Koepoort der stad Leiden in een laan over het grote bolwerk in het ambacht van Zoeterwoude, groot 53 roeden. Belend ten noorden door Jan Starreveld, ten westen de heer Hermanus van Dinter, ten zuiden denzelven en Nicolaas Oliphant en ten oosten de Malibaan Voorts.  
             
   
ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811, inv.nr. 101, f. 3
 
 

 

Speeltuinen: Notitie 4
<3
5>
             
1   4. Op 18-5-1796 koopt Pieter van Ameyden voor 600 gulden, een speeltuin met desselfs tuinhuis, verder getimmerten, poting en beplanting, staande buiten de Hogewoerdsepoort der stad Leiden aan de Hoge Rijndijk, in het ambacht Zoeterwoude, groot 57 roeden. Belend ten noorden door de Rijn, ten westen door Over Raam, ten zuiden door de Heereweg en ten oosten door de Kolfbaan.  
             
   
ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811, nr.103, f. 17-17a
 
 

 

Speeltuinen: Notitie 5
<4
6>
             
1   5a. Op 9-3-1802 koopt Cornelis van der Reyden voor 115 gulden een speeltuin met deszelfs speelhuis en verdere getimmerte daarin staande en gelegen buiten de Koepoort der stad Leiden in de Bleekers- of Deputaatenlaan, in het ambacht Zoeterwoude, groot 25 roeden. Belend ten noorden de Bleekerslaan, ten westen een Binnenlaantje en ten oosten Andries van Warendorp.  
             
   
ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811, inv.nr. 104, f. 13
 
 

 

Speeltuinen: Notitie 6
<5
7>
             
1   5b. Op 27-3-1805 koopt Cornelis van der Reyden voor 700 gulden een speeltuin genaamd Dubbelvaart [wordt ook vernoemd in zijn testament] met twee speelhuizen en verder getimmerte, poting en beplanting, en gelegen teneinde van de Groene Deputaaten- of Bleekerslaan in het ambacht Zoeterwoude, groot 25 roeden.  
2   Belend ten noorden de Vaarsloot, ten westen de Vliet, ten zuiden Simon Abraham de Jong en ten oosten zeker Laantje.  
             
   
ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811, inv.nr. 105, f. 118
 
 

 

Speeltuinen: Notitie 7
<6
8>
             
1   5c. Op 11-6-1806 koopt Cornelis van der Reyden voorfl. 730,-- een speeltuin met deselfs speelhuis en verder getimmerte genaamd Vlietveld en Cingelzigt gelegen aan de Vliet in het ambacht Zoeterwoude, groot 25 roeden. Belend ten noorden de Vaarsloot, ten westen De Vliet, ten zuiden de koper en ten oosten zeker Laantje.  
             
   
ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811 inv.nr. 106, f. 33
 
 

 

Speeltuinen: Notitie 8
<7
9>
             
1   5d. Op 28-4-1809 koopt Cornelis van der Reyden voor 800 gulden van Pieter Peltenburg een speeltuin gelegen in de Groene Deputaatenlaan in het ambacht Zoeterwoude met derzelver getimmerte, bepoting en beplanting groot 50 roeden. Belend ten oosten David du Mortier, ten westen de Vliet, ten zuiden zekere sloot en ten noorden de koper.  
             
   
ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811, inv.nr. 107, f. 104
 
 

 

Speeltuinen: Notitie 9
<8
bron>
             
1   6. Op 27-3-1805 koopt mr. Cornelis Adrianus van Hoogstraten voor 2320 gulden een buitenplaats genaamd Veelzicht met deszelfs huizinge, extra fraaie koepel en verder getimmerte, hebbende een alleraangenaamst gezicht zowel langs als over de Rijn als Hogenrijndijk, staande en gelegen aan de Hogerijndijk omtrent het Leiderdorpse Hek, groot 174,5 roeden in het ambacht Zoeterwoude. Belend ten oosten het Jaagpad, ten westen de Rijndijk, ten zuiden mr. Cornelis Versluis en ten noorden de koper voornoemd.  
             
   
ELO, Archief Zoeterwoude, schout en schepenen 1578-1811, inv.nr. 105, f. 120
 
 

 

Publicatie Auteur Home
Leiden Weeshuis Regenten Antoinette Frijns 2008 www.oudleiden.nl

 

 

 

Regenten Weeshuis Leiden
Wormer

 

Wormer: Personalia
<bron
1>
             
1   Mr. Dirk Wormer, echtgenoot van Geertruyda Maasdam (Maaskant), (nr. 2182) regentes van 1797-1799  
2   geb. Purmerend 30.10.1756, ged. Purmerend 31.10.1756  
3   overl. L. 17.1.1818, gereformeerd  
4   woonde op het Rapenburg en in de Breestraat, ingeschreven als student rechten  
5   poorter van Leiden 6.10.1777  
6   promotie Leiden 13-11-1778  
7   advocaat Leiden 1778  
8   pensionaris Purmerend april 1784-april 1785  
9   lid van de Eerste Provisionele Raad 19-1-1795/19-2-1795  
10   lid van het comité van civiele en criminele justitie 1795  
11   lid van het comité tot de weeskamer 1795-1797  
12   lid van de commissie tot organisatie van de primaire vergaderingen 1795  
13   secretaris Hoogheemraad Rijnland 1795-1818  
14   lid van de eerste nationale vergadering 1796-1797  
15   lid provinciaal bestuur Holland 1797  
16   lid van het vertegenwoodigend lichaam 1798-1801  
17   regent van de Catharina en Cecilia gasthuizen 4-4-1794/17-1-1818  
18   honorair lid 25-2-1779 en buitengewoon medebestuurder 11-6-1794 van het Tael- en Dichtlievend Genootschap, onder de Spreuk: Kunst wordt door Arbeid Verkreegen  
19   lid van de Sociëteit Amicitia  
20   honorair lid van de sociëteit van wapenhandel, onder de spreuk: Voor Vrijheid en Vaderland, binnen Leyden 1786  
21   zoon van Jacob Wormer en Aaltje Doorenbos  
22   x L. ot. 20.11.1778, aang. 19.11.1778, 1ste klasse (30 gulden)
Geertruyda Maasdam (Maaskant)
geb. Rotterdam (Maasdam) 28.11.1756
overl. L. 29.11.1798
aang. 29.11.1798, 1ste klasse (30 gulden) naar Katwijk aan Zee
dochter van Cornelis Maasdam en Catharina van der Zijde (Anna Kolster)
 
23   a. Alida Margaretha
ged. L. PK 29.9.1779
overl. L. 9.10.1779
begr. L. PK 9/16.10.1779
aang. 12.10.1779, 1ste klasse (30 gulden)
 
24   b. Jacoba Geertruida
ged. L. PK 13.12.1780
 
25   c. Catharina Johanna
ged. L. PK 2.10.1782
overl. Purmerend 3.5.1814
 
26   d. Adriaan Dirk
ged. L. HK 24.10.1784
overl. L. 27.4.1804
aang. 27.4.1804, 1ste klasse (30 gulden)
 
27  

e. Charlotte Aimeé geb. L. 22.2.1791
ged. L. Waals 2.3.1791

 
28   f. Gerard Jean Oswalt
geb. L. 6.7.1795
ged. L. Waals 26.7.1795
overl. L. 4.10.1795
begr. L. PK. 3/10.10.1795
aang. 5.10.1795, 1ste klasse (30 gulden).
 
29   g. Cornelie Jacqueline
geb. L. 18.12.1796
ged. L. Waals 11.1.1797
overl. L. 8.1.1800
aang. 8.1.1800, 1ste klasse (30 gulden), naar Katwijk aan Zee
 
30   h. Gertrude Petronelle
geb. L. 11.11.1798
ged. L. Waals 12.12.1798
 
             
 

 

Wormer: Notitie 1
<pers
2>
             
1   Echtgenote van Dirk Wormer is Geertruida Maaskant (geb. Maasdam) en haar ouders zijn Ysbrand Nicolaas Maaskant en Anna Kolster.  
             
   
A.M. Elias en P.C.M. Scholvinck, Volksrepresentanten en wetgevers. De politieke elite in de Bataafs-Franse tijd 1796-1810. (Amsterdam 1991) 259
 
 

 

Wormer: Notitie 2
<1
3>
             
1   Dirk Wormer, student, geboortig van Purmerend is op getuigenis van Bernard Pieter Snakenburg, Raad en regerend schepen dezer stad en Hermanus van Waalswijk, notaris en procureur binnen deze stad aangenomen op 6 oktober 1777.  
             
   
ELO, Poorterboek 1718-1789, nr. 95, f. 197
 
 

 

Wormer: Notitie 3
<2
4>
             
1   Mr. Dirk Wormer, stemgerechtigd, was eigenaar van een huis op het Rapenburg, dat hij met zijn vrouw (overleden november 1798), vijf kinderen en vijf dienstboden bewoonde tot 1 mei 1802, toen hij het huis verkocht.  
             
   
ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1900, buurt 9, nr. 31
 
 

 

Wormer: Notitie 4
<3
5>
             
1   Stucwerk in zuiver neoclassicistische stijl is in veel huizen in Leiden nog aanwezig aan het Rapenburg. Vaak beperkt zich een dergelijke decoratie tot hoekrozetten, een opgenomen bladguirlande van eikenloof of olijfbladeren op de schoorsteen en ronde of ovale bladkransen of gekruiste takken op de plafonds. Dergelijk eenvoudig stucwerk is ook in Rapenburg 36 aan te treffen, zoals in de gang waar de wanden zijn geleed door velden met telkens zware, met strikken opgenomen guirlandes, boven de deuren streng klassieke vazen waarover weer een guirlande is gedrapeerd en op enkele penanten een aan linten opgehangen medaillon met een klassiek keizerportret of deels ook leeg gelaten. Het huis kwam in 1780 in bezit van advocaat  
2   Dirk Wormer, later pensionaris van Purmerend en secretaris van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Hij moet het huis aanzienlijk hebben gemoderniseerd, mogelijk al direct na aankoop ervan. Op een bovenvoorkamer worden op de schoorsteen in een aan linten hangend ovaal medaillon twee wapenschilden opgehouden door twee kindertjes; hoewel de waarschijnlijk oorspronkelijke geschilderde wapens nu zijn verdwenen, geven wel in relief aangeduide banden op het mannelijke wapen aan dat hier het wapen van Wormer was aangebracht. Boven het medaillon vindt men hier nu eens niet de bekende bladguirlandes, maar gedraaide linten die op de inspringende hoeken door ringen worden opgehouden.  
3   Sterk afwijkend daarentegen is het hoogstwaarschijnlijk gelijktijdig gemaakte plafond in de linkervoorkamer beneden, een voor Leiden uniek voorbeeld van Chinoiserie (afb. 70, p. 121). De eigenaar van het huis, Dirk Wormer, die zelf geen aanwijsbare banden had met het verre oosten, heeft met de opdracht voor dit plafond een exotisch chinees element geintroduceerd, juist op het moment dat de typische chinoiserie-mode die tijdens de rococo-periode in het midden van de 18de eeuw hoogtij vierde over haar hoogtepunt heen was.  
             
   
Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Deel IVa: Leeuwenhorst. (Leiden 1989) 121-122).
 
 

 

Wormer: Notitie 5
<4
6>
             
1   Waarschijnlijk geschiedden de moderniseringen in het pand in opdracht van Wormer, die het huis bewoonde met zijn echtgenote, 5 dochters, 1 zoon en 5 dienstboden. Hij verkocht de woning in 1802 voor 5500 gulden aan Helena Christina Leufting en verhuisde zelf naar de Breestraat.  
             
   
Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Deel Va: 's Gravensteyn. (Leiden 1990) 183
 
 

 

Wormer: Notitie 6
<5
7>
             
1   Theodorus Frederik van Snakenburg verkocht Rapenburg 36  
2   in 1780 aan Dirk Wormer, een oude relatie van de familie. Bij deze koop is opnieuw sprake van 'de behangsels in de zijkamer, kelderkamer, eetzaal en tuinkamer, de vaste spiegels voor de schoorsteenen in de gemelde zijkamer en kelderkamer, de ramen van traliwerk en papiere chassinet in de tuinkamer, dito chassinet in de gang en noch ses wijnrakken en eenige planken in de kelders, alsmede de vaas en pedestal in de thuyn'.  
3   Wormer die advocaat was en pensionaris van Purmerend en behoorde tot de patriotse partij, gehuwd met Geertruida Maasdam, zuster van Margaretha Maasdam, die als echtgenote van Jean Gijsberto de Mey van Streefkerk die Rapenburg 24 bewoonde; het echtpaar voerde in het huis een grote staat, met vijf dienstbodes in dienst. Bovendien moet hij verantwoordelijk zijn geweest voor een ingrijpende modernisering van het interieur van Rapenburg 36. Uit deze tijd moet het gestucte plafond in de benedenkamer dateren met de uitzonderlijke chinoiserie voorstellingen (afb. 18, p. 208 en afb. 36, p. 221). Tegelijkertijd, maar conventioneler van karakter, werd de gang van een nieuwe neoclassicistische stucversiering voorzien (afb. 34, 35, p. 220). Het stucwerk op de schoorsteenboezem in de bovenvoorkamer (afb. 19, p. 209) draagt een alliantiewapen opgehouden door twee naakte kinderfiguurtjes en geeft nu nog de sleutel tot de identificatie van de opdrachtgever van dit stucwerk. Ondanks het ontbreken van kleuren of nauwkeurige uitwerking van de voorstellingen op de blazoenen is het met name aan de opbouw van het linkerschild te zien dat het aan Wormer toebehoorde (zie de wapenkaart in het Gemeenlandshuis van Rijnland).  
4   Na 22 jaar verkocht Dirk Wormer, die sedert 1795 secretaris van het Hoogheemraadschap van Rijnland was, het pand voor 5500 gulden aan Helena Christina Leufing.  
             
   
Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Deel Va: 's Gravensteyn. (Leiden 1990) 209, 221
 
 

 

Wormer: Notitie 7
<6
8>
             
1   Mr. Dirk Wormer huurde een huis in de Breestraat, dat hij met twee kinderen vanaf 1803 bewoonde. Eigenaar: Phil. van Bemmel.  
             
   
ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1913, buurt 23, nr. 39
 
 

 

Wormer: Notitie 8
<7
9>
             
1   Grote onenigheid tussen beide fracties der patriotse regenten ontstond door de kwestie of de tot pensionaris van Purmerend benoemde Leidse advocaat mr. Dirk Wormer door de aanneming van die post zijn Leids poorterschap had verloren.  
             
   
P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad onder de Republiek. dl. III. ('s-Gravenhage 1916) 365
 
 

 

Wormer: Notitie 9
<8
10>
             
1   Mr. Dirk Wormer was een van de 20 personen, die in januari 1795 door de verzamelde menigte gekozen werd voor de eerste Provisionele Raad.  
             
   
P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad onder de Republiek. dl. III. ('s-Gravenhage 1916) 387
 
 

 

Wormer: Notitie 10
<9
11>
             
1   Lid der constitutionele commissie in 1796. Hij was politiek actief.  
             
   
P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad. Een Hollansche stad in den nieuweren tijd. dl. IV. ('s-Gravenhage 1918) 46
 
 

 

Wormer: Notitie 11
<10
bron>
             
1   Tot onze grievende droefheid onze hartelijk geliefde mede-regentes vrouwe Geertruida Maasdam, huisvrouw van mr. Dirk Wormer is overleden, zien wij ons door deze vroege dood van hare getrouwe mededienste aan dit godshuis verstoken.  
             
   
ELO, HGW, inv.nr. 197, verg. 31-12-1798, art. 13
 
 

 

Wormer: Bronnen
             
1   ELO, Doop-, Trouw- en Begraafregisters.
2   ELO, Rechtelijk archief, inv.nr. 211, Impost op het trouwen 1695-1805, 1ste klasse, nr, 16.
3   ELO, Rechtelijk archief, inv.nr. 213, Impost op het begraven 1765-1780, 1ste klasse, nr. 43.
4   ELO, Rechtelijk archief, inv.nr. 213, Impost op het begraven 1790-1802, 1ste klasse, nr. 56.
5   ELO, Rechtelijk archief, inv.nr. 213, Impost op het begraven 1803-1805, 1ste klasse, nr. 63.
6   ELO, Liste Civique de la commune de Leide 1811, nr. 4056 (geb. 30.10.1756, greffier de Rijnland).
7   ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1900, buurt 9, nr. 31.
8   ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1913, buurt 23, nr. 39.
9   ELO, Herenboekjes.
10   ELO, SA II, inv.nr. 633, 28-3-1798.
11   ELO, SA II, inv.nr. 967, 968, 969.
12   ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1913.
13   ELO, Wapenheraut, (1919) 139-140. (geb. datum 31.10.1756).
14   ELO, Bibli. Leiden en omg. inv.nr. 76131 pf, Naemlijst der tegenwoordige leden van het Tael- en Dichtlievend Genootschap, onder de Spreuk: Kunst wordt door Arbeid Verkreegen 1785, 1794.
15   ELO, Bibli. Leiden en omg., inv.nr. 64204 pf, Naamlijst der honoraire leden van de societeit van wapenhandel, onder de spreuk: Voor Vrijheid en Vaderland, binnen Leyden. Opgericht den 16. maart 1784.
16   ELO, HGW, inv.nr. 197, verg. 31-12-1798, art. 13.
17   Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Deel IVa: Leeuwenhorst. (Leiden 1989) 121.
18   Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Deel Va: 's Gravensteyn. (Leiden 1990) 183, 209.
19   A.M. Elias en P.C.M. Scholvinck, Volksrepresentanten en wetgevers. De politieke elite in de Bataafs-Franse tijd 1796-1810. (Amsterdam 1991) 259, 266, 270.
20   P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit. Dl. 6. ('s-Gravenhage 1923) 105*.
21   P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad onder de Republiek. Dl. III. ('s-Gravenhage 1916) 365, 387.
22   P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad. Een Hollandsche stad in den nieuweren tijd, Dl. IV. ('s-Gravenhage 1918) 46.
             
 

 

Publicatie Auteur Home
Leiden Weeshuis Regenten Antoinette Frijns 2008 www.oudleiden.nl

 

 

 

Regenten Weeshuis Leiden
Wijckerheld Bisdom

 

Wijckerheld Bisdom:Personalia
<bron
1&gt
             
1   Mr. Dirck Rudolph Wijckerheld Bisdom, echtgenoot van Digna Wendilia Meyners, regentes van 1804-1814  
2   geb. Delft 27.6. 1740, ged. Delft Nieuwe kerk 30.6.1740  
3   overl. L. 3.4.1814  
4   ingeschreven als student 31-7-1759, 19 jaar; 16-8-1796, 56 jaar, J.dr.  
5   woonde op het Steenschuur en in de Breestraat  
6   schepen van den Hove en Hoge Vierschaar van Schiedam 1762  
7   secr. van Rotterdam 1766  
8   2e equipagem. bij de adm. op de Maas 1780  
9   raad en adv.-fiscaal bij de adm. op de Maas 1780-1785  
10   raad en thesaurier-generaal der Unie 1785-1787  
11   raadsheer in de Hoge Raad 1788  
12   ouderling der Nederduitse gereformeerde gemeente 1797-1799  
13   hoofdschout van Leiden 1801-1806  
14   promotor academiae [uit hoofde van zijn schout-ambt tevens ordebewaarder aan de universiteit t.b.v. studenten] 1801  
15   lid van de commissie tot het ontwerpen van de inrichting van het gemeente-bestuur 1802  
16   zitting stadsbestuur 1802  
17   poorter van Leiden 4-4-1803  
18   hoofdofficier van Leiden 1803-1806  
19   burgemeester van Leiden 1808  
20   curator van de universiteit 1808-1810  
21   ridder der koninklijke orde van de unie van Holland 1809  
22   lid van de plaatselijke schoolcommissie tot 1808  
23   lid van de vergadering van notabelen 1814  
24   18 jaar lid van het leesgezelschap 'Miscens Utile Dulci'  
25   lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1805-1814  
26   lid van de Academie ter bevordering der Schilder-Teken-Beeldhouw en Graveerkunsten, onder de zinspreuk 'Ars Aemila Natura' 1809  
27   beschermheer van het genootschap der beschouwende en werkdaadige Wis-, Bouw-, Natuur-, Reken- en Tekenkunde onder de zinspreuk 'Mathesis Scientiarum Genitrix' 1809  
28   lid van het Leydsche Departement der Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij 1806-[1814] overleden  
29   lid van de Sociëteit Amicitia 1809  
30   zoon van Jan Bisdom en Anna Maria Zeegers  
31   x Rotterdam 13.9.1774 Digna Wendilia Meyners, geb. Rotterdam 28.2.1747, overl. L. 10.4.1814, dochter van mr. Gerard Francois Meyners en Margaretha Catharina Sleght  
32   a. Elisabeth Adriana
geb. Rotterdam
 
33   b. Margaretha Catharina
geb. ? 1777
 
34   c. Gerard Dani  
35   d. Nicolaas Gerard  
36   e. Karel Jan Jacob
geb. Rotterdam 2.1.1782
ged. Rotterdam 6.1.1782
 
37   f. Samuel Dirk
geb. Den Haag 23.8.1786
ged. Den Haag Kloosterkerk 1.9.1786
 
             
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 1
<pers
2>
             
1   Mr. Dirck Rudolph Wijckerheld Bisdom huurde van 1796 tot mei 1799 een huis op het Steenschuur, dat hij met zijn vrouw, zes kinderen en vier dienstboden bewoonde. Eigenaar: Van Boetselaar.  
             
   
ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1912, buurt 22, nr. 22
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 2
<1
3>
             
1   Mr. Dirck Rudolph Wijckerheld Bisdom huurde vanaf mei 1799 een huis in de Breestraat, dat hij met zijn vrouw, zes kinderen (waarvan in de periode 1799-1804 Gerard Dani was gestorven en een dochter was getrouwd) en vijf dienstboden bewoonde. Eigenaar: N. van Alphen.  
             
   
ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1898, buurt 7, nr. 4
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 3
<2
4>
             
1   Mevrouw Bisdom verzocht in de vergadering van 22-6-1808 permissie om Betje Sollie (die per 1-5-1810 het weeshuis zou verlaten) enige dagen tot assistentie ener zieke meid buiten te mogen houden. Dit wordt toegestaan.  
             
   
ELO, HGW, inv.nr. 200, verg. 22-6-1808, art. 5
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 4
<3
5>
             
1   Betje Sollie verliet per 1-5-1810 met hele uitzet het weeshuis.                                                              
             
   
ELO, HGW, inv.nr. 200, verg. 3-5-1810, art. 1
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 5
<4
6>
             
1   De kamer van vrouwe regentessen onderging heden opnieuw een treffend verlies door het onverwachts overlijden van vrouwe D.W. Wijckerheld-Bisdom, geboren Meiners, die om hare bekwaamheid en hoedanigheden in genote achting was en welker verlies zeer betreurd wordt door vrouwe mede-regentessen en alle welke in enige betrekking staan tot dit godshuis.  
             
   
ELO, HGW, inv.nr. 201, verg. 13-4-1814, art. 7
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 6
<5
7>
             
1   Request door mr. D.R. Wijckerheld Bisdom, op den 27e Juni 1799 aan het Vertegenwoordigend Lighaam des Bataafschen Volks gepresenteerd, Om Verklaring, dat de betaling van deszelfs Tractement van fl. 4000., ingevolge en overeenkomstig haar Hoog-Mogende Resolutie van 21 Februarij 1785, op de gewone wijze zal worden gecontinueerd.  
             
   
ELO, Bibli. Leiden en omgeving, Wijckerheld Bisdom, D.R., 7000/1, pf
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 7
<6
8>
             
1   Vanaf 1801 werden nepotisme en een invloedrijke familie opnieuw belangrijk. Verwantschapsrelaties en kongsies waren in alle grote Hollandse steden aan de orde van de dag. Leiden, de stad waar de patriotse zaak misschien wel de meeste aanhang had gehad, was wat kieskeuriger, maar uiteindelijk kwamen de veranderingen in de Raad toch neer op een omkering van 1795. In 1802 kregen orangisten weer zitting in het stadsbestuur, samen met meer extreme figuren als de patrici Wijckerheld Bisdom.  
             
   
S. Schama, Patriotten en Bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780/1813. (Amsterdam 1989) 497-498
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 8
<7
9>
             
1   Aan den Raad der Gemeente Leiden.  
2   Vertoont mr. D.R. Wijckerheld Bisdom dat hij op den 18 september 1801 door het uitvoerend bewind der Bataafse Republiek zijnde aangesteld tot hoofdschout dezer stad ........ en dat hij is geinformeerd, dat aan zijn voorganger mr. J.B. van Meurs .... bij een resolutie van den 1 september 1797 was toegelegd een som van vier honderd gulden in het jaar om te strekken tot dedommagement [schadeloosstelling] voor en in de plaatst van zekere emolumenten, dewelke door de vorige hoofdschouten in der tijd in bijzondere betrekkingen zijn genoten.  
3   Weshalven hij zich keert tot uwlieden met verzoek, dat het ulieder goede gelief te zij aan hem vertoonder te doen genieten of alle de profijten en vervallen tot voorn. hoofdschoutplaats staande en behorende voorzoverre die niet zijn strijdende met de publicatie der Provisionele Representanten van het volk van Holland van 31-1-1795 of andersinds enen gelijke som van vier honderd gulden in het jaar als tot dedommagement daarvoor aan gemelde mr. J.B. van Meurs bij de hiervoor gemelde resolutie van 1 september 1797 zijn toegelegd en zulks sedert hij in de maand september 1801 in funktie is getreden en gedurende de tijd dat hij de voorn. post nog verder zoude mogen bekleden en daarvan te verlenen acte in forma.  
4   De Municipaliteit van Leiden heeft bij dezen aan den suppliant tot een dedommagement voor alle de profijten en voordelen behorens aan het hoofdschout-ambt geaccrocheerd geweest, toegelegd jaarlijks een som van vier honderd gulden, te rekenen van den 18 september 1801, tijde dat de suppliant in zijn funktie als hoofschout is getreden en gedurende den tijd dat hij suppliant den voorn. post verder zal bekleden en waarnemen. Actum den 23 april 1802.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 603, f. 438-440
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 9
<8
10>
             
1   Resoluties van curatoren d.d. 5-6-1802.  
2   Curatoren hebben aan den promotor mr. Dirk Rudolph Wijckerheld Bisdom tot een blijk van genoegen en erkentenis van deszelfs bijzondere goede diensten in het hertsel van de orde en rust aan deze universiteit, verleend het gebruik der boeken van de Publieke Bibliotheek, en zulks op gelijken voet als de professoren daarvan gauderen.  
             
   
P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit. dl. VII. ('s-Gravenhage 1924) 206
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 10
<9
11>
             
1   De burger D.R. Wijckerheld Bisdom was in 1802 lid van de commissie tot het ontwerpen van den inrichting van het gemeente bestuur, volgens aanschrijving van het departementaal bestuur van Holland van den 5de augustus 1802.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 637, verg. van het comité van algemeen belang d.d. 7-10-1802
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 11
<10
12>
             
1   De door het Departementaal Bestuur na voordracht van de stadsregering ingestelde commissie tot het ontwerpen van een nieuwe regeling van het gemeentebestuur zag haar onder leiding van de zeer gematigde hoofdschout Wyckerheld Bisdom samengesteld ontwerp, dat van 16 tot 32 oktober 1802 ter visie was gelegd voor ieder stemgerechtigde, zonder een stem tegen goedgekeurd.  
             
   
P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad in den nieuweren tijd. ('s Gravenhage 1918) dl. IV, 69-70
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 12
<11
13>
             
1   Bij de Kamer van Wethouderen zijn geadmitteerd tot het Poorterschap en als zodanigen beëdigd enigervolge het 57 artikel van het Reglement van het Gemeente-Bestuur.  
2   Mr. Rudolph Wijckerheld Bisdom is beëdigd op 4 april 1803.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 638, notulen H:Hren. wethouderen der stad Leyden, afdeling buitendispositie; ELO, Klapper op het Poorterboek, 4-4-1803, f. 72
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 13
<12
14>
             
1   Wethouders gelezen hebbende het extract-besluit van het Departementaal Bestuur van Holland in dato 17-5-1803 bij de Raad ingekomen den 20ste dezer inhoudende de electie en aanstelling van mr. Dirk Rudoloh Wijckerheld Bisdom tot hoofd-officier van deze stad voor de tijd van 3 jaar.  
2   Op 27 mei 1803 heeft voornoemd persoon de eed afgelegd als hoofdofficier en hoofd-schout dezer stad.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 638, notulen H:Hren. wethouderen der stad Leyden, d.d. 26-5-1803 en 27-5-1803
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 14
<13
15>
             
1   De hoofdschout of hoofdofficier werd weder de leider der 8 'schepenen', die op nominatie in dubbeltal van de Raad door het Departementaal Bestuur werd aangewezen. De hoofdofficier werd voor drie jaar benoemd. In 1803 werd Wyckerheld Bisdom voor 3 jaar tot hoofdofficier benoemd.  
             
   
P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad in den nieuweren tijd. ('s Gravenhage 1918) dl. IV, 73
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 15
<14
16>
             
1   Lofdicht op Wijckerheld Bisdom als hoofdofficier van Leiden d.d. 7-12-1803.  
2   .....................  
3   Hoe schoon zyt ge in dit doel, dit treffend doel geslaagen
Daar elk uw naam en lof op dankbre lippen draagt
En Raad en Regtzaal beide om strijd uw dienst waardeeren
Ja Bisdom dag aan dag getuigt ons uw beleid
Uw doorzigt, moed en zorg en nutte waakzaamheid
En doet ons by dit al u ook als mensch waardeeren.
 
             
   
ELO, Bibli. Leiden en omgeving, inv.nr. 7000/3 pf, Wijckerheld Bisdom, D.R.                       
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 16
<15
17>
             
1   Op 4-2-1808 is mr. Dirk Rudolph Wijckerheld Bisdom burgemeester van Leiden.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 645, f. 1
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 17
<16
18>
             
1   Op 25-2-1808 trad mr. Dirk Rudolph Wijckerheld Bisdom af als lid van de plaatselijke schoolcommissie.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 645, f. 57v
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 18
<17
19>
             
1   In 1809 is mr. Dirk Rudolph Wijckerheld Bisdom burgemeester van Leiden, curator van de universiteit, lid van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, lid van de Academie ter bevordering der Schilder-,Teken-, Beeldhouw- en Graveerkunsten, opgericht en hersteld te Leiden anno 1799 onder de zinspreuk Ars Aemila Natura en beschermheer van het genootschap der beschouwende en werkdaadige Wis-, Bouw-, Natuur-, Reken- en Tekenkunde onder de zinspreuk Mathesis Scientiarum Genitrix te Leiden.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 649, bijlage 8**
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 19
<18
20>
             
1   In 1809 staat mr. Dirk Rudolph Wijckerheld Bisdom vermeld als mr. D.R. Wijckerheld Bisdom, ridder der Koninklijke orde van de Unie van Holland.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 649, bijlage 8**
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 20
<19
21>
             
1   Zie de afbeelding portret mr. Dirk Rudolph Wijckerheld Bisdom en zijn echtgenote Digna Wendilia Meyners door C.H. Hodges (pastels 26 x 21)  
             
   
W.A. Gevers Deynoot, 'Verduistering van staat?' in: De Navorscher. Nederlands archief voor Genealogie en Heraldiek. Heemkunde en geschiedenis, 97 (1958) 4-5
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 21
<20
22>
             
1   Behalve van de door mij genoemde portretten, ben ik nog in het bezit van drie bij elkaar behorende portretten van dames van verschillende leeftijd respectievelijk door P.F. de la Croix in 1767, 1774 en 1782 met pastel getekend. Op het portret van de oudste dame staat geschreven: "van M. Bisdom", terwijl het portret van de jongste dame, na vergelijking met andere portretten, vrijwel zeker gezegd kan worden een jeugdportret op vijfjarige leeftijd te zijn van deze M. Bisdom, dochter van het echtpaar Wijckerheld Bisdom-Meyners.  
             
   
W.A. Gevers Deynoot, 'Verduistering van staat?' in: De Navorscher. Nederlands archief voor Genealogie en Heraldiek. Heemkunde en geschiedenis, 97 (1958) 6
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Notitie 22
<21
bron>
             
1   Behalve de reeds genoemde Margaretha Catharina had het echtpaar Wijckerheld Bisdom-Meyners nog vijf andere kinderen, van wie de jongste Samuel Dirk Wijckerheld Bisdom was, geboren in Den Haag 23.8.1786.  
             
   
W.A. Gevers Deynoot, 'Verduistering van staat?' in: De Navorscher. Nederlands archief voor Genealogie en Heraldiek. Heemkunde en geschiedenis, 97 (1958) 7
 
 

 

Wijckerheld Bisdom: Bronnen
             
1   ELO, Doop-, Trouw- en Begraafregisters.
2   ELO, Klapper op het Poorterboek, 4-4-1803, f. 72.
3   ELO, Liste Civique de la commune de Leide 1811, nr. 1151.
4   ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1912, buurt 22, nr. 22.
5   ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1898, buurt 7, nr. 4.
6   ELO, Album Studiosorum f. 1064 en 1186.
7   ELO, Herenboekjes.
8   ELO, SA II, inv.nr. 603, f. 438-440.
9   ELO, SA II, inv.nr. 637, 7-10-1802.
10   ELO, SA II, inv.nr. 638, 26/27-5-1803.
11   ELO, SA II, inv.nr. 645, f. 1, 57v.
12   ELO, SA II, inv.nr. 649, bijlage 8**
13   ELO, Bibli. Leiden en omgeving, inv.nr. 7000/3 pf, Wijckerheld Bisdom, D.R.
14   ELO, HGW, inv.nr. 200, verg. 22-6-1808, art. 5.
15   ELO, HGW, inv.nr. 200, verg. 3-5-1810, art. 1.
16   ELO, HGW, inv.nr. 201, verg. 13-4-1814, art. 7.
17   ELO, Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, inv.nr. 8.
18   ELO, Nederlands Patriciaat 4 (1913) 39, 44.
19   P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit, dl. VII ('s-Gravenhage 1924) 167, 197, 199, 200, 206, 341, 344, 347, 369.
20   UB Leiden (Douzakamer), Archief Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, inv.nr. 318, BA 3, p. 6, inv.nrs. 319, 321, 323.
21   W.A. Gevers Deynoot, 'Verduistering van staat?' in: De Navorscher. Nederlands archief voor Genealogie en Heraldiek. Heemkunde en geschiedenis, 97 (1958) 3-10.
22   A.M. Elias en P.C.M. Scholvinck, Volksrepresentanten en wetgevers. De politieke elite in de Bataafs-Franse tijd 1796-1810. (Amsterdam 1991) 273.
23   P.J. Blok, Geschiedenis eener Hollandsche stad. Eene Hollandsche stad in den nieuweren tijd, deel IV. ('s Gravenhage 1918) 69-70, 73.
24   S. Schama, Patriotten en Bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780/1813. (Amsterdam 1989) 497-498.
             
 

 

Publicatie Auteur Home
Leiden Weeshuis Regenten Antoinette Frijns 2008 www.oudleiden.nl

 

 

 

Regenten Weeshuis Leiden
van Voorst

 

van Voorst: Personalia
<bron
1>
             
1   Professor Johannes van Voorst, echtgenoot van Hendrika Amelia Noordink, regentes van 1804-1818  
2   geb. Delft 17.3.1757  
3   overl. L. 30.7.1833 (76 jaar)  
4   woonde op het Steenschuur en het Rapenburg, ingeschreven als student 10-9-1772, 15 jaar T. Coll.al.  
5   predikant te Hall 1778-1780  
6   predikant te Wageningen 1780-1781  
7   predikant te Zierikzee 1781-1788  
8   hoogleraar te Franeker 1788-1797  
9   doctor in de godsgeleerdheid 1788  
10   geref. predikant te Arnhem 1797-1799  
11   hoogleraar godsgeleerdheid, christelijke oudheden  
12   christelijke leerstellingen en uitlegging N.T. (PH) in de faculteit der wijsbegeerte 1799-1803 te Leiden  
13   als tevoren maar in de fac. der godsgeleerdheid (TH) 1803-1827  
14   lid van het college van rechteren van de universiteit [dit college wordt gecomponeerd uit elf leden, namelijk de rector-magnificus, vier assessoren, drie wethouders en drie gedeputeerden uit het college van schepenen] 1800-1811  
15   secretaris van de senaat van de universiteit 1800  
16   rector-magnificus 1803  
17   lid commissie toezicht over de lagere en armenscholen [plaatselijke schoolcommissie] 1806-1833  
18   rector- magnificus van de kon. universiteit te Leiden 1808 en 1816  
19   een van de directeuren van het Stolpiaansch legaat 1809  
20   academieprediker 1815-1820  
21   adjunkt-bibliothecaris 1816-1820  
22   bibliothecaris 1820-1833  
23   lid commissie Nederlands Hervormd Kerkgenootschap 1820-1833  
24   secretaris universiteit 1822, assessor 1823, 1826, emeritaat 1827  
25   lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden 1803-1833  
26   mede-directeur van het Haagsche Genootschap 1809-1833  
27   lid van de eerste algemene synode der Herv. Kerk in 1816 en ook nadien diverse malen pre-adviseur  
28   11 jaar lid van het leesgezelschap 'Miscens Utile Dulci'  
29   burgerlijk lid van de Maatschappij van Weldadigheid, afd. Leiden 1818-1834  
30   zoon van Willem van Voorst, schoenmaker en Magdalena van den Berg  
31   x 1779 Hendrika Amelia Noordink, geb. Deventer [1759], overl. L. 18.4.1840 (81 jaar), dochter van Hendrik Noordink en Margaretha Bouwmeester, op 18-3-1799 als lidmaat van de NHK ingekomen [met attestatie] wonende op het Steenschuur  
             
 

 

van Voorst: Notitie 1
<pers
2>
             
1   Adriana Magdalena Van Voorst [dochter van Johannes van Voorst en Hendrika Amelia Noordink?] en Hendrika Amelia Noordink op het Steenschuur ingekomen 18-3-1799.  
             
   
Kerkeraad Ned. Herv. Gemeente Leiden, inv.nr. 87
Achter in dit boek zijn uit de wijk bevattende de Hoogewoerd, Garenmarkt de ingekomene en aangenomene leden in de jaren 1787-1826.
 
 

 

van Voorst: Notitie 2
<1
3>
             
1   Adriana Magdalena van Voorst, jonged. overleden 2-3-1801 van het Rapenburg naar Katwijk aan Zee. 1ste klasse 30 gulden. [dochter van Johannes van Voorst en Hendrika Amelia Noordink?]  
             
   
ELO, Begraafboeken, buiten begraven; Rechterlijk Archief inv.nr. 213, impost op het begraven jan.1790-jan.1802
 
 

 

van Voorst: Notitie 3
<2
4>
             
1   Johannes van Voorst (72) uit Delft, em. hoogleraar en Hendrika Amelia Noordink (70) uit Deventer woonde in 1829 op het Rapenburg [59] aantal dienstboden: twee.  
             
   
ELO, Volkstelling 1818, inv.nr. 1091, wijk 1, nr. 313; Volkstelling 1829, inv.nr. 1092, wijk 1, nr. 313
 
 

 

van Voorst: Notitie 4
<3
5>
             
1   In 1787 werd een door hem geschreven Verhandeling door het Teyler Genootschap bekroond. en een opstel door het Haagsch Genootschap.  
             
   
W. Otterspeer, De wiekslag van hun geest. De Leidse universiteit in de negentiende eeuw. Hollandse Historische Reeks 18. Den Haag 1992, 205
 
 

 

van Voorst: Notitie 5
<4
6>
             
1   Op 20-3-1799 wordt benoemd door curatoren Johannes van Voorst, voorheen professor te Franeker, thans predikant te Amsterdam tot ord. prof. in de ethica op fl. 1800,--.  
             
   
P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit, deel VII. ('s Gravenhage 1924) 120; Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, IX, 1231;
F.A. van Lieburg, Repertorium van Nederlandse hervormde predikanten tot 1816, deel 1: predikanten. (Dordrecht 1996) 267 noemen Arnhem als standplaats
 
 

 

van Voorst: Notitie 6
<5
7>
             
1   Op 21-3-1799 wordt Voorst benoemd tot professor christelijke oudheden, christelijke leerstellingen en uitlegging Nieuwe Testament.  
             
   
P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit. deel VII. ('s Gravenhage 1924) 121
 
 

 

van Voorst: Notitie 7
<6
8>
             
1   Op 15-10-1803 wordt Van Voorst benoemd tot professor theologie in de faculteit der godsgeleerdheid met ingang van 8-2-1804 de dag waarop hij als rector-magnificus zal aftreden en zal zijn wedde worden verhoogd met fl. 200,--.  
             
   
P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit. deel VII. ('s Gravenhage 1924) 226).
 
 

 

van Voorst: Notitie 8
<7
9>
             
1   J. van Voorst huurde van 1811-1833 het huis Rapenburg 59 met zijn vrouw Hendrica Amelia Noordink en in 1829 als dienstbodes Engel van Gameren en Jenneke Verhoeven. In 1825 betaalde hij fl. 370,-- huur per jaar. Hij bezat tevens een buitenplaatsje 'Ons Genoegen' in Oegstgeest. (p. 71)  
2   Het hoekhuis Rapenburg 59 was sinds 1800 eigendom van Agatha Louisa Van Dam, weduwe van Pieter Pompe van Slingeland. Optie op dit pand had ook Cornelis van der Reyden, lid van het Comité van Criminele en Civiele Justitie van de stad Leiden. Zij verhuurde het pand Rapenburg 59 jarenlang aan de hoogleraar Johannes van Voorst. Hij protegeerde de jonge Thorbecke. Zoals Thorbecke zelf aan zijn vader schreef: 'Wat mijn verkeer aan het huis van prf. Van Voorst betreft, zoo kan ik u daaromtrent de aangenaamste berigten geven. Ik bezoek dat huis doorgaans om den anderen dag en worde daar met die vertrouwelijkheid, hartelijkheid en liefde altoos ontvangen en behandeld, als buiten ten Uwent nergens. Vooral echter bepaalt zich deze verkering, daar de professor buiten tijds altoos zijn occupatien heeft, tot mevrouw, die ik dan ook bijna als mijne andere moeder beschouw. Bovendien eet ik er dikwijls en vooral bij eenige bijzondere gelegenheid of huiselijke vreugde. Zoo heb ik nog onlangs medegevierd den drie en zestigsten verjaardag van den hoogleraar. Ik ben hier in veele betrekkingen en kom aan veele huizen, maar nergens gevoel ik mij zoo als bij den hoogleraar Van Voorst, want daar ben ik als kind'.  
3   Naast Rapenburg 59, dat Van Voorst tot zijn dood bleef huren, bezat hij zelf een 'aangenaam en welgelegen buitenplaatsje genaamd 'Ons Genoegen', oorspronkelijk een huismanswoning onder Oegstgeest dat bij de verkoop na zijn dood werd beschreven als met 'vijf zo beneden als bovenkamers, gedeeltelijk behangen, een meidenkamer, keuken, kelder en zolders, voorst een  
4   Portret van J. van Voorst op p. 116.  
5   Leendert Springer, Johannes van Voorst, litho, 24,5x20, ELO.  
             
   
Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Deel VIa: Het Rijck van Pallas. (Leiden 1992) 71, 116-117
 
 

 

van Voorst: Notitie 9
<8
10>
             
1   H.A. Noordink, weduwe van J. van Voorst huurde van 1839-1840 met haar twee dienstbodes het pand Rapenburg 21.  
             
   
Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Deel I: Groenhazenburch. (Leiden 1986) 364
 
 

 

van Voorst: Notitie 10
<9
11>
             
1   Bundel met een feestrede bij de viering van zijn 40-jarigen dienst aan de kerk en Hoogeschool, 18-10-1818; met o.a. De Leydsche weezen aan de burgery dier stad, by den aanvang van het jaar 1821; De Wonderboom.  
             
   
ELO, Bibli. Leiden en omgeving, 7000, Voorst, J. van, p
 
 

 

van Voorst: Notitie 11
<10
12>
             
1   Johannes van Voorst: 1820-1833.  
2  

Levensschets. Hoewel gedurende zijn ambtsperiode cruciale ontwikkelingen plaatsvonden, is Johannes van Voorst een 'vergeten' bibliothecaris. Hij ontbeerde zowel de flamboyante stijl van Ruhnkenius als de internationale vermaardheid van Wyttenbach. De man die 'liefst op zijn studeervertrek was...' en zich 'zelfs in den huiselijken kring steeds met een boek bezig hield', vertegenwoordigde de typisch Nederlandsche huiselijkheid uit de negentiende eeuw.

Hij werd in 1757 te Delft geboren en studeerde theologie te Leiden. Hij rekende zich zelf tot de Leidse filologische school; zijn leermeesters waren Ruhnkenius, Valckenaer en J.J. Schultens. Na zeven jaar in verscheidene kerkelijke gemeenten gediend te hebben, werd hij in 1788 hoogleraar theologie te Franeker. In de Franse tijd diende hij opnieuw als predikant te Arnhem, waar hem het bericht van een benoeming aan de Leidse Universiteit bereikte. In 1799 aanvaardde hij het ambt van hoogleraar in de christelijke oudheden en de geschiedenis der christelijke instellingen. In zijn onderwijs beoogde Van Voorst de toekomstige predikanten te doordringen van het belang van een niet aflatende studie van de bijbel, maar ook van oude en recente teksten die een onverwacht licht op de Schrift konden werpen. Ook zijn geschriften getuigden van deze opmerkelijke openheid van geest.

Naast zijn hoogleraarschap vervulde Van Voorst tevens het ambt van academieprediker (1815-1821), tweede bibliothecaris (1816-1820) en bibliothecaris (1820-1833). Buiten Leiden was hij nauw betrokken bij de synode van de Hervormde Kerk en bij het Haagsch Genootschap, waarvan hij in 1809 mededirecteur werd. Kort tevoren was dit genootschap opgericht als reactie op de Verlichting, met het doel het christendom een nieuwe plaats in de cultuur te geven. In zijn Memoria Joannis van Voorst beschreef W.A. van Hengel het leven van zijn lermeester als quasi bipartita, bijna tweedelig: aan de ene kant zijn wetenschappelijk leven en aan de andere kant zijn kerkelijke taken. Binnen dat wetenschappelijk leven kon de zorg voor de bibliotheek slechts een bescheiden plaats innemen. Deze situatie was niet nieuw: bij de eerdere hoogleraren-bibliothecarissen was het net zo geweest. Niettemin was het tot dan toe gelukt de bibliotheek te runnen met de hulp van een zeer gering aantal mensen: de Interpres Legati Warneriani voor de oosterse collectie en twee custodes. Maar naarmate men uit de crisis van de Franse tijd geraakte en de opbouw van het nieuwe Koninkrijk meemaakte, vereiste het bestieren van de bibliotheek meer mankracht. Van Voorst kreeg de hulp van twee onderbibliothecarissen, J. Geel in 1822 en J.T. Bergman in 1827.

 
3   Op p. 155 (afb. 177) is het portret van Johannes van Voorst door Louis Moritz opgenomen.  
             
   
Ch. Berkvens-Stevelinck, Geschiedenis van de Leidse Universiteitsbibliotheek 1575-2000. (Leiden 2001) 155-156
 
 

 

van Voorst: Notitie 12
<11
13>
             
1   De testateuren hebben verklaard niet boven de vijftig duizend gulden gegoed te zijn en de man in het ambtgeld niet bekend te zijn.  
2   Op 11-7-1801 verscheen voor notaris Passchier Soetbrood den weledel hooggeleerde heer Joannes van Voorst, theol. doct. en professor aan 's lands universiteit alhier en vrouwe Hendrika Amelia Noordink, echtelieden, wonende op het Steenschuur tussen de St. Jacobsgracht en de Koepoortsgracht ....  
3   Zo verklaarden zij comparanten elkaar over en weer ende zulks de eerststervende de langstlevende van hen beiden te nomineren en te instituweren tot zijn ofte hare enige algehele en universele erfgenaam of erfgename ende dat generalijk in alle de goederen die de eerststervende van hun comparante in enigerhande manieren metterdood zal komen te ontruimen ende na te laten met volle rechten van institutie.  
4   Behoudelijk .... dat de langstlevende gehouden zal zijn het kind of kinderen uit dit huwelijk verwekt ende in het leven na te laten eerlijk ende na den staats des boedels te alimenteren en op te voeden tot den ouderdom van 25 jaar, eerder huwelijk of andere staat en tevens zal de langstlevende gehouden zijn aan deszelve kind of kinderen uit te keren en te laten volgen zodanige som van penningen als de gemelde langstlevende na den staat en gelegenheid des boedels ....  
5   Stelden voorts zij comparanten tot voogd/voogdesse of voogden over hun minderjarige kinderen de eerststervende de langstlevende van hun beiden en voorts zij comparanten beiden op de dood van de langstlevende de heer Dirk Cornelis van Voorst, predikant in de gereformeerde gemeente te Amsterdam, comparants broeder en Johannes Bernardus Noordink predikant in de gereformeerde gemeente te Den Haag, comparantes broeder, voorts mede om roerende en onroerende goederen van de boedel zonder decreet van de rechter te mogen verkopen en dat alles met uitsluiting van alle magistarten, gerechten, weeskamers .. Voorts behouden comparanten het recht om dit testament te wijzigen ...  
             
   
ELO, Notarieel Archief, notaris P. Soetbrood, inv.nr. 2353-2399, 1801, akte nr. 137, f. 795, fiche nr. 1498, lade 67
 
 

 

van Voorst: Notitie 13
<12
14>
             
1   Op 5-8-1833 is bij notaris Thomas van Bergen een olografisch testament gedeponeerd, gevonden in den boedel van wijlen hoogleraar Johannes van Voorst gewoond hebbende en den 29 juli deses jaars [1833] alhier ter stede overleden, bevattende drie beschreven zijde en getekend Johannes van Voorst ten mijne huize den 24 december 1814.  
2   Ik ondergetekende Johannes van Voorst heb gemaakt en met eigene hand geschreven dit mijn tegenwoordig testament, 't welk ik begeere, dat na mijn overlijden zal worden nagekomen als mijn uitersten wil bevattende:  
3   Ik beroepe en vernietige hiermede alle te voren door mij gemaakte dispositien betreffende mijne nalatenschap en ook met name het door mij en mijne echtgenote gemaakte testament te dezer stede ten overstaan van den notaris P. Soetbrood en getuigen, 11 juli 1801.  
4   Ik stelle thans tot mijn erfgenamen, 1) mijn echtgenote Hendrika Amelia Noordink, 2) mijn zoon Willem Hendrik van Voorst, 3) mijn dochter Margaretha Wilhelmina van Voorst ieder voor een derde gedeelte, met dien verstande dat ik aan mijn echtgenote ook voor haar levenlang het vruchtgebruik maken van het 2/3 deel over welk ik volgens de thans bestaande wet beschikking gemaakt heb ten behoeve mijner kinderen.  
5   Tot enige executrice van dit testament benoem ik mijn echtgenote of bij vroeger overlijden mijn zoon Willem Hendrik van Voorst en schoonzoon Servaas Gregoor.  
6   Ten aanzien mijner bibliotheek verlang ik dat dezelve in haar geheel blijve, en alzo na mijn overlijden ten meeste voordelen hetzij uit de hand, hetzij openlijk worde verkocht tot hoedanig einde de catalogus door een kundige hand naar de gedane aanwijzing in een door mij zelve zo ik hope geschreven catalogus moet worden opgemaakt ook met vermelding van de namen der auteurs en titels van alle door mij verzamelde losse dissertaties en oraties ieder afzonderlijk. Ik hoop dat na mijn overlijden een nagenoeg complete door mij zelf vervaardigde alfabetische lijst zal voorhanden zijn, zoals die ook van de meeste andere bijeengebondene disertaties en oraties op een der schutbladen van elk der banden zal voorhanden zijn .......  
7   Dus zodanig zijn mijn beschikkingen dat ik verlang dat door de mijnen zonder inroeping van rechterlijk gezag en zonder notarie of andere vreemde hulp en wel bepaaldelijk alleen door de aangestelde executeurs uitgevoerd wordt. Ik heb deze mijne uiterste wille eigenhandig geschreven en dus ondertekend Johannes van Voorts. Ten mijne huize den 24 december 1814.  
             
   
ELO, Notarieel Archief, notaris Thomas van Bergen akte nr. 111, dd. 9-8-1833, inv.nr. 81, fiche nr. 1242, f. 149 e.v.
 
 

 

van Voorst: Notitie 14
<13
15>
             
1   Servaas Gregoor, beroep predikant te Hoevelaken, jongeman van Dordrecht wonende op het Rapenburg, vergez. van zijn vader Nicolaas Gregoor wonende te Dordrecht  
2   x L. 5-10-1810 Margaretha Wilhelmina van Voorst, jonged. van Zierikzee, wonende op het Rapenburg, vergez. van haar vader Johannes van Voorst.  
             
   
ELO, Ondertrouw- en Trouwboek voor schepenen 1809-1811, f. 355v
 
 

 

van Voorst: Notitie 15
<14
16>
             
1   Proces verbaal d.d. 21-9-1833, akte nr. 124.  
2   Zijnde mr. Willem Hendrik van Voorst, comparant met en benevens zijn zuster Margaretha Wilhelmina van Voorst, echtgenote van Servaas Gregoor de enige in leven zijnde kinderen en descendenten van wijlen hunne vader Johannes van Voorst ingevolge zijn voorgeschreven olografisch testament gerechtigd tot het overige gedeelte zijner nalatenschap. Dewelken verklaarde genegen te zijn om ingevolge de gedane bekendmaking bij biljetten op heden in het logement aan den Burch publiek te veilen en bij afslag te verkopen het buitenverblijf Ons genoegen en zulks op de volgend voorwaarden:  
3   ........  
4   art. 2 ...... met uitzondering van alle roerende goederen, welke niet onmiddellijk tot het te veilen perceel behoren niettegenstaande sommige daarvan aard- of nagelvast mochten zijn.  
5   Volgt de beschrijving van het perceel en particuliere bepalingen:  
6   Een aangenaam en welgelegen buitenplaatsje genaamd Ons genoegen staande en gelegen onder Oegstgeest vooraan op de Lageweg omtrent het vanouds genaamde Pennemakershuisje, zeer nabij de stad Leiden. Bestaande de huizinge in vijf zo beneden als bovenkamers, gedeeltelijk behangen, een meidenkamer, keuken, kelder en zolders, voorts een koeienstal voor twaalf koeien, paardenstal, wagenhuis, werf en een vijf roeden barg benevens een daarbij behorende tuin getekend met nr. 41, belend ten westen den Lageweg, ten oosten, zuiden en noorden Martinus Dieben. Waaraan de heer Johannes van Voorst eigendom bekomen heeft dd. 1-11-1825.  
7   De koper zal gehouden zijn om boven en behalve zijn uitgeloofde kooppenningen voor een som van fl. 25,-- over te nemen een wastafel, twee tuinstoeltjes, een bank, twee zonnescheremen, een vliegenkast en een waterton.  
8   Het buiten is op genoemde veiling niet verkocht.  
             
   
ELO, Notarieel Archief, notaris Thomas van Bergen, 1833, akte nr. 124, inv.nr. 81, fiche nr. 1246
 
 

 

van Voorst: Notitie 16
<15
bron>
             
1   Transport d.d. 31-10-1833, akte nr. 144.  
2   Op 31-10-1833 is het buitenplaatsje alsnog verkocht voor de som van 1850 gulden.  
             
   
ELO, Notarieel Archief, notaris Thomas van Bergen, 1833, akte nr. 144, inv.nr. 81, fiche nr. 1249
 
 

 

van Voorst: Bronnen
             
1   ELO, Doop-, Trouw- en Begraafboeken.
2   ELO, Album Studiosorum, f. 1109.
3   ELO, Liste Civique de la commune de Leide 1811, nr. 197.
4   ELO, Volkstelling 1818, inv.nr. 1091, wijk 1, nr. 313.
5   ELO, Volkstelling 1829, inv.nr. 1092, wijk 1, nr. 313.
6   ELO, Herenboekjes.
7   ELO, Kerkeraad der NH Gemeente te Leiden, inv.nr. 87, Achteraan in dit boek zijn uit de wijk bevattende de Hoogewoerd, Garenmarkt, de ingekomeme en aangenomene leden in de jaren 1787-1826.
8   ELO, Bibli. Leiden en omgeving, 7000, Voorst, J. van, p.
9   ELO, Icones Leidenses (Leiden 1973) 201.
10   ELO, Album Scholasticum (Leiden 1941) 166.
11   ELO, Maatschappij van Weldadigheid, subcommissie Leiden, inv.nr. 73.
12   UB Leiden (Douzakamer), Archief Maatschappy der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, inv.nr. 318, BA 3, p. 60, inv.nrs. 319, 321, 323.
13   Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, deel IX (Leiden 1933) 1231.
14   Biografisch Lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse Protestantisme, deel 2 (Kampen 1983) 449-451.
15   P.C. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche Universiteit. deel VII. ('s Gravenhage 1924) 120, 121, 226, 86*, 95*-96*.
16   F.A. van Lieburg, Repertorium van Nederlandse hervormde predikanten tot 1816, deel 1: predikanten. (Dordrecht 1996) 267.
17   W. Otterspeer, De wiekslag van hun geest. De Leidse universiteit in de negentiende eeuw. Hollandse Historische Reeks 18.
18   (Den Haag 1992) 46, 49-51, 83, 205.
19   Th.H. Lunsingh Scheurleer, C.W. Fock en A.J. van Dissel, Het Rapenburg. Geschiedenis van een Leidse gracht. Deel 1: Groenhazenburch. (Leiden 1986) 364.
20   Ch. Berkvens-Stevelinck, Geschiedenis van de Leidse Universiteitsbibliotheek 1575-2000. (Leiden 2001) 155-156.
             
 

 

Publicatie Auteur Home
Leiden Weeshuis Regenten Antoinette Frijns 2008 www.oudleiden.nl

 

 

 

Regenten Weeshuis Leiden
van der Stengh

 

van der Stengh: Personalia
<bron
1>
             
1   Willem van der Stengh jr. (nr. 2059), regent van 1796-1797  
2   geb. L. 8.3.1756, ged. L. PK 10.3.1756  
3   overl. L. 4.1.1819 (64 jaar), woonde op de Cellebroersgracht  
4   adjunkt-opziener over de collectieve middelen 1782-1810  
5   regent van het Huiszittenhuis 1797-1810  
6   regent van het Jan Willemsz. van Woudendorps Hof in de Vrouwe Choorsteeg 1799-1816  
7   honorair lid van het Tael- en Dichtlievend Genootschap, onder de Spreuk: Kunst wordt door Arbeid Verkreegen 19-5-1790  
8   lid van de Gemeenebestgezinde Sociëteit 'Nuttig en Bedachtzaam' 1795-nov. 1797  
9   honorair lid van de sociëteit van wapenhandel onder de spreuk: Voor Vrijheid en Vaderland, binnen Leyden 1784  
10   lid van de commissie ter directie van genoemde societeit 1786  
11   lid van het comitté van genoemde societeit 1787  
12   burgerlijk lid van de Maatschappij van Weldadigheid, afd. Leiden 1818-1819 (overleden)  
13   gepensioneerd ontvanger 1819  
14   zoon van Willem van der Stengh en Adriana Clos  
15   Ongehuwd.  
             
 

 

van der Stengh: Notitie 1
<pers
2>
             
1   Willem van der Stengh jr. is een halfbroer van Sara Elisabeth van der Stengh, echtgenote van dr. Paulus la Lau. Beiden hebben dezelfde vader, Willem van der Stengh, opziener van 's Lands recht op de gezegelde en ongezegelde biljetten over Leiden en ressort.  
             
   
ELO, Notarieel Archief, notaris J.P. Klinkenberg Dozy, inv.nr. 2662-2678, 1796, akte nr. 10, f. 37, fiche nr. 2, lade 78
 
 

 

van der Stengh: Notitie 2
<1
3>
             
1   Willem van der Stengh jr., stemgerechtigd, woonde bij zijn ouders en drie dienstboden op de Cellebroersgracht.  
2   Eigenaar: Collegium Theologicum.  
             
   
ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1904, buurt 13, nr. 43
 
 

 

van der Stengh: Notitie 3
<2
4>
             
1   Verschijnen ingevolge de bekendmaking der municipaliteit van den 14 maart 1800 de volgende 's lands politieke ambtenaren, zowel gepensioneerden als dadelijk in dienst zijnde, (zie bijlage nr. 52) aan de welken gexecuteerd is de resolutie van de Municipaliteit van gemelde dag, na alvorens bij deze vergadering bepaald was, dat de gerequireerde opgaven zouden moeten worden ingeleverd binnen acht dagen na de aanzegging aan dit comit  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 636, verg. comité van algemeen belang, d.d. 20-3-1800
 
 

 

van der Stengh: Notitie 4
<3
5>
             
1   's Lands politieke ambtenaren zo gepensioneerde als dadelijk in dienst zijnde, die in gevolge de bekendmaking der municipaliteit van den 14 maart 1800 zijn gecompareerd.  
2   Donderdag den 20 maart 1800:  
3   Willem van der Stengh junior.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 636, verg. comité van algemeen belang, bijlage nr. 52, d.d. 20-3-1800
 
 

 

van der Stengh: Notitie 5
<4
6>
             
1   Memorie houdende opgave van tractement gerequireerd bij het comité van algemeen belang van de stad Leiden gegrond op de resolutie genomen op 26-2-1800 bij het departementaal bestuur van Texel t.a.v. 's lands politieke ambtenaren.  
2   Willem van der Stengh jr. als klerk bij de opziender van 's lands gemene middelen, (geniet geen emolumenten) geniet een jaarlijks tractement bij resolutie van 5 december 1794 van fl. 600,--.  
3   Aldus dezer ter goeder trouwe en naar waarheid geformeerd.  
4   Actum Leiden 27-3-1800. Willem van der Stengh jr.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 636, bijlage
 
 

 

van der Stengh: Notitie 6
<5
7>
             
1   De wethouderen hebben Willem van der Stengh jr. ingevolge besluit van de Raad van de 21ste dezer [21-12-1804] gekwalificeerd om bij provisie ook te garderen de stedelijke accijnzen en armengelden op de middelen waarvan hij de lands collecte heeft.  
             
   
ELO, SA II, inv.nr. 640, notulen H.Hren. wethouderen der stad Leyden, d.d. 31-12-1804
 
 

 

van der Stengh: Notitie 7
<6
8>
             
1   Heden den 22-1-1819 ten verzoeke van vrouwe Sara Elisabeth van der Stengh, weduwe van de heer Paulus la Lau, in leven medisch docter wonende binnen deze stad op de Hooglandsche Kerkgracht eerstelijk in privé en als gemachtigde van haar zuster en andere in acte genoemde personen .... een aanvang gemaakt met de inventarisatie en beschrijving van alle de meubelen, effecten, gelden en goederen, titels, papieren, documenten, baten en lasten en in het algemeen van alles wat tot de boedel van gemelde heer Willem van der stengh behorende is en gevonden zoude mogen worden ten huize van de heer Bastiaan Dagevos, apotheker wonende op de Hooigracht omtrent dd Heresteeg alwaar gemelde overledene was inwonende en op 4-1-1819 is overleden.  
2   Zullende de voorzeide goederen worden vertoond en geinventariseerd ...  
3   En zullen de goederen tot de boedel behorende, worden getaxeerd door Elisabeth Hoez, wonende op de Hooglandse kerkgracht welke in handen van de vredesrechter met ede verklaard heeft de aan haar opgedragen commissie wel en naar geweten te zullen waarnemen ....  
4   Inventarisatie van de boedel:  
5   Op de bovenkamer  
6      
7   Een kast met boeken, een lege ijzeren kist en een klein kistje fl. 22,--.    
8   In een achterhuis  
9      
10   Een kantoor lessenaar en kistje fl. 6,--.    
11   In een binnenkamer op een binnenplaats uitziende  
12   - Een turfkistje, een tonnetje, een engels schoorsteentje, een ijzeren kolenemmer en pook, een thee- en tabakskistje, een schilderij, twee kastanje vazen, vier verlakte kandelaars, twee dito trommeltjes, twee dito flessenbakjes, een dito blaker en snuiterbak, een blad met enig theegoed, een koperen theeketel, zes roomkleurige schalen, zes soepborden, een slabak, een ketel, vier wijnkelken, een theestoof en nachtblaker, kandelaar, kantoorblaker en snuiter, een blikken koffiekan en confoor, een dito theebox, drie tinnen conforen, een olie en azijnstel, een lantaarntje, twee amber doosjes, een paraplui, een inktkoker, een tabaksdoos, een pijpenlade, een ijzeren stoof, een koper confoortje, een hoed en doos, twee wandelstokken, een liniaal, een liquerkeldertje, een scheerbekken, vier stuks roongoed, een secretaire, een ladentafel, een bureau, twe speeltafels, een onderhemd, een borstrok, twee overhemden, twee halsdoeken, vijf zakdoeken, twee mutsen, een nachtdas, een paar kousen, een paar dito fl. 169,--.  
13   In de verzegeld geweest zijnde meubelen  
14   - Twee jassen, twee rokken, vier vesten, drie broeken, twee hoeden, twee paar schoenen, een paar pantoffels, een japon, zeven paar kousen, een bedjak, vijf hemdrokken, vier hemden, tien strikdassen, acht overhemden, vijf stroppen, vijftien paar mouwen, twee stroken, een zwarte das, zeven mutsen, drie paar handschoenen, twee tafellakens, twaalf servetten, vijf zakdoeken, een draagband, twee portefeuilles, twee borstels, twee tabaksdozen, een schaar, een stalen gesp, een kurketrekker, een snuifdoos en kleinigheden fl. 91,--.  
15   - Een lessenaartje fl. 2,--.  
16   De getaxeerde meubelen bedragen een som van fl. 269,--.  
17   Ongemunt goud en zilver  
18      
19   Een gouden horloge fl. 20,--.    
20   Twee zilveren lepels en dito vorken fl. 15,16,--.    
21   Een zilveren bandgreep fl. 4, 4,--.    
22   Twee zilveren kuitgespen fl. 1, 2,--.    
23   Een draadsmerk pijpendop fl. 1,16,--.    
24   Een zilveren naairing fl. 6,--.    
25   Een zilveren duit fl. 4,--.    
26   Het ongemunt goud en zilver beloopt een som van fl. 42 en 8 stuivers.  
27   Contante penningen  
28      
29   Een zak met diverse munten fl. 255-16-8,--.    
30   Een dito met fl. 300,--.    
31   Een dito met fl. 30,--.    
32   Een dito met fl. 18,10,--.    
33   In een doosje fl. 5- 1-8,--.    
34   In een dito fl. 1-10,--.    
35   In een laadje fl. 5-9-10,--.    
36   In een dito fl. 21-4,--.    
37   Het totale bedrag aan contante penningen is fl. 637-11-14.  
38   Actien en pretensien des boedels.  
39      
40   De laatste zes maanden burgerlijk pensioen fl. 600,--.    
41   Ten laste van wijlen Paulus la Lau fl. 150,--.    
42   enz. tesamen fl. 294,--.    
43   Titels en papieren  
44   Een afschrift van het testament van wijlen Willem van der Stengh dd. 20-9-1819 ten overstaan van notaris Klinkenberg Dozy.  
45   Wijders voortgegaan zijnde met examinatie van menigvuldige papieren zijn geen van enige waarde voor de boedel gevonden, het merendeel was administratie door de overledene op diverse terreinen gemaakt, welke niet geinventariseerd zijn geworden. Ook dat deel van de administratie m.b.t. commissies waarin de overledene zitting had en afgelopen zijn, wordt voor kennisgeving aangenomen.  
46   Schulden en lasten des boedels.  
47   De doodsschulden en begrafeniskosten kunnen vooralnog niet precies opgegeven worden, hetgeen dient als memorie.  
48   De legaten of makingen door den overledene besproken zijn door het vooroverlijden van de legatarissen vervallen, hetgeen alhier dient voor memorie.  
49   De verdere schulden en lasten des boedels, zo huishoudelijke als andere, als ook hetgeen bevonden zoude mogen worden bij den overledene wegens zijne administartie in kas zou moeten zijn, benevens de kosten en verzegeling en ontzegeling, mitsgaders de vereffening des boedels zullen als nog niet bekend zijnde in rekening des boedels worden gebracht, hetgeen inmiddels alhier dient voor memorie .....  
50   Is al hetgeen in deze inventaris gemeld, gesteld in het bezit van Sara Elisabeth van der Stengh, weduwe van Paulus la Lau in voorzeide haar relatie en kwaliteit die zulks erkent, mitsgaders belooft en aanneemt al hetzelve te zullen verantwoorden wanneer en aan wie zulks behoren zal.  
             
   
ELO, Notarieel archief, notaris J.P. Klinkenberg Dozy, inv.nr. 209, 1819, akte nr. 9, f.34 e.v., fiche nr. 667, lade 79
 
 

 

van der Stengh: Notitie 8
<7
bron>
             
1   Met Gemene Middelen wordt bedoeld: belastingen op comsumptie en gebruik van goederen en diensten.  
2   Lit.: N.J.P.M. Bos en R.C.J. van Maanen, Fiscale bronnen: structuur en onderzoeks-mogelijkheden. Cahiers voor Lokale en Regionale Geschiedenis 10. (Zutphen 1993) 10-11.  
3   De Gemenelandsmiddelen  
4   De imposten die tot 1748 verpacht en sinds 1750 gecollecteerd werden, maakten een aanzienlijk deel uit van de gewestelijke belastingen van Holland. De imposten leverden omstreeks 1750 in de regel ongeveer 45% van de fiscale inkomsten van het gewest op. Deze heffingen vormden een bont geheel en vielen, gelet op de wijze van heffen, uiteen in twee groepen, de beschreven en de onbeschreven middelen.  
5   De beschreven middelen werden jaarlijks of halfjaarlijks bij aanslag opgelegd op basis van de aangifte door de belastingplichtigen.  
6   De onbeschreven middelen bestonden voor het merendeel uit accijnzen of middelen van comsumptie.  
7   Lit.: J.W. Heringa, 'Van zelfstandig collecteur tot ambtenaar. Problemen rond de belastingdienst in Holland, 1750-1760' in: Holland, regionaal-historisch tijdschrift 15 (1983) 81.  
8   Het belastingstelsel van Holland in de laatste jaren voor de revolutie.  
9   De zgn. 'gemeene middelen', deels bestaande uit directe, deels uit indirecte belastingen;  
10   a. de directe gemene middelen bestonden uit  
11   1. de 'bouwmiddelen, ten laste van de boeren (het 'hoorngeld', het 'oorgeld' op de paarden, het 'koehouderszoutgeld' en de belasting op de 'bezaaide en beteelde landen');  
12   2. de 'heerenmiddelen', ten laste van diegenen met een inkomen van meer dan fl. 300 per jaar (het 'heeren- en redemtiegeld' op de dienstboden, het 'carossegeld', het 'coffij- en theegeld' en de 'consumtie op de tabak');  
13   b. de indirecte gemene middelen kunnen globaal ingedeeld worden in  
14   1. de accijnzen op de eerste levensbehoeften (tot de middelen met invloed op de prijzen van eerste levensbehoeften werden hier gerekend die op: 'brandhout',  
15   'boter', consumtiezout', consumtiezeep', 'de waag', de 'rondemaat', 'inkomende granen', 'het gemaal', 'binnenbieren' (= in de eigen provincie gebrouwen bier), 'grove waren' (= bouwmaterialen), het 'veer- of passagegeld', 'turf en kolen' en 'ontgronding'); verreweg de belangrijkste hiervan was het 'gemaal', een belasting op het malen van granen, die leidde tot een verhoging van de broodprijzen;  
16   2. de overige accijnzen ('fruiten', 'beestiaal', 'buitenbieren', 'wijnen', 'mee', 'azijn', 'brandewijn', 'sterke dranken', 'zalm en steur', 'inkomende tabak' en 'inkomende pijpen'). (p. 131-132)  
17   De drie belangrijkste elementen in het Hollandse belastingstelsel waren blijkens deze tabel aan het einde van de 18de eeuw de 'verpondingen', de 'penningen' ten laste van het bezit van binnenlandse effecten en de 'gemene middelen'. Ongeveer 28% van de inkomsten was afkomstig uit belastingen die invloed konden hebben op de kosten van de eerste levensbehoeften. Bij een belastingopbrengst in Holland aan het einde van de 18de eeuw van in totaal bijna 24 miljoen gulden was het grootste deel namelijk bijna 60%, afkomstig uit directe en slechts ongeveer 40% uit indirecte belastingen.  
18   Deze conclusie verdient enige nadruk, omdat S. Schama [Patriotten en Bevrijders] in een hoofdstuk over de belastinghervormingen stelt, dat deze verhouding in Holland ten tijde van de Republiek juist omgekeerd was. Volgens hem is het de grote verdienste van het nieuwe belastingstelsel van Gogel van 1806 geweest, dat de verhouding tussen de opbrengst van de directe en de indirecte belastingen toen resp. 60% en 40% werd, in plaats van 40% en 60% zoals voorheen. (p. 133)  
19   Het effect van het patriotse streven naar een zodanige verdeling van de belastingdruk, dat niet alleen de 'gewone man' en de 'onroerendgoedbezitter', maar ook degenen die hun inkomsten vooral dankten aan het bezit van koopmanskapitaal en effecten, daarin naar draagkracht belast waren, is dus in de Bataafse Republiek nogal tragisch geweest. In dit opzicht was men hier immers na de totstandkoming van de financiële unificatie uiteindelijk verder van huis dan ten tijde van de oude Republiek. Het streven naar een algemene inkomstenbelasting en de afschaffing van de accijnzen op de eerste levensbehoefte, mislukte ten tijde van de Bataafse Republiek. (p. 131)  
             
   
Lit.: J.M.F. Fritschy, De patriotten en de financiën van de Bataafse Republiek. Hollands krediet en de smalle marges voor een nieuw beleid (1795-1801). (Hollandse Historische Reeks; 10) 's-Gravenhage, 1988, 131-132.
 
 

 

van der Stengh: Bronnen
             
1   ELO, Doop-, Trouw- en Begraafregisters.
2   ELO, Liste Civique de la commune de Leide 1811, nr. 2783 (rececreur des droit per les bouissons, geb. 8.3.1756).
3   ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1904, buurt 13, nr. 43.
4   ELO, Herenboekjes.
5   ELO, SA II, inv.nr. 636, 10-3-1800.
6   ELO, SA II, inv.nr. 640, 31-12-1804.
7   ELO, Bibli. Leiden en omg. inv.nr. 76131 pf, Naemlijst der tegenwoordige leden van het Tael- en Dichtlievend Genootschap, onder de Spreuk: Kunst wordt door Arbeid Verkreegen 1794.
8   ELO, Bibli. Leiden en omg., inv.nr. 64204, pf, Naamlijst der honoraire leden van de societeit van wapenhandel, onder de spreuk: Voor Vrijheid en Vaderland, binnen Leyden. Opgericht den 16. maart 1784.
9   ELO, Maatschappij van Weldadigheid, subcommissie Leiden, inv.nr. 73.
10   ELO, Notarieel Archief, notaris J.P. Klinkenberg Dozy, inv.nr. 2662-2678, 1796, akte nr. 10, f. 37, fiche nr. 2, lade 78.
             
 

 

Publicatie Auteur Home
Leiden Weeshuis Regenten Antoinette Frijns 2008 www.oudleiden.nl

 

 

 

Regenten Weeshuis Leiden
van Senden

 

van Senden: Personalia
<bron
1>
             
1   Senden, Adriaan Iman Willem van, regent van 1803-1807  
2   geb. Colombo 13.5.1762  
3   overl. ?  
4   hoofdofficier te Edam  
5   poorter van Leiden 14-11-1805  
6   woonde op de Hooglandsekerkgracht en de Pieterskerkgracht  
7   naar Amsterdam 28-10-1810  
8   10 jaar lid van het leesgezelschap 'Miscens Utile Dulci'  
9   zoon van Wouter Rudolph van Senden, fiskaal te Colombo en Wilhelmina Margaretha Valk  
10   x L. ot. 9.8.1791, aang. 8.8.1791, 1ste klasse (30 gulden) Sophia Krane, geb. Kortenhoef, wonende te Leiden, overl. ? dochter van ? en Catharina Antonia Poock  
11   a. Catharina Antonia,
geb. L. 13.2.1794
ged. L. PK 19.2.1794
begr. L. PK 8/15.3.1794
aang. 11.3.1794, 1ste klasse (30 gulden)
 
12   b. Sophia Wilhelmina Hendrica
geb. ?
begr. L. PK 23/30.8.1800
aang. 25.8.1800, 1ste klasse (30 gulden)
 
             
 

 

van Senden: Notitie 1
<pers
2>
             
1   Adriaan Iman Willem van Senden, geboortig van Colombo is op de getuigenis van Isaac Scheltus en Jan Willem Bornwater tot poorter dezer stad aangenomen d.d. 14-11-1805.  
             
   
ELO, Poorterboek, d.d. 14-11-1895, f. 89
 
 

 

van Senden: Notitie 2
<1
3>
             
1   Volgens De Navorscher is zijn moeder Wilhelmina Margaretha d'Everdingen van der Nypoort.  
             
   
De Navorscher. Nederlands archief voor Genealogie en Heraldiek. Heemkunde en geschiedenis 54 (1904) 385
 
 

 

van Senden: Notitie 3
<2
4>
             
1   In het geboorteregister van de Pieterskerk is tussen haakjes vermeld, dat Sophia Krane de moeder van Catharina Antonia te Edam woonde. Doopgetuige is Catharina Antonia Poock, de moeder van Sophia Krane.  
             
   
Geboorteregister Pieterskerk
 
 

 

van Senden: Notitie 4
<3
5>
             
1   Adriaan Iman Willem van Senden huurde een huis op de Hooglandse kerkgracht, dat hij met zijn vrouw, twee dienstboden en de weduwe Krane (moeder van zijn echtgenote) bewoonde. Eigenaar: De Lutherse Kerk.  
             
   
ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1948, buurt 58, nr. 12
 
 

 

van Senden: Notitie 5
<4
6>
             
1   Adriaan Iman Willem van Senden bewoonde een huis op de Pieterskerkgracht met zijn vrouw, een kind en de weduwe Krane (moeder van zijn echtgenote), die op 22-11-1811, 87 jaar oud overleed. Bij haar overlijden woonde de weduwe Krane op het Rapenburg/hoek Nieuwsteeg. Aangenomen kan worden dat toen Van Senden op 28-10-1810 naar Amsterdam vertrok, zij niet meegegaan is.  
             
   
ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1898, buurt 7, nr. 64
 
 

 

van Senden: Notitie 6
<5
bron>
             
1   De heren Drabbe en Van Senden na vooraf belet gevraagd te hebben, zijn ter kamer van vrouwe regentessen gekomen en hebben haar edelen kennis gegeven (mede in naam van de heer Scheltus) dat zij ontslag van hun posten als regenten van dit godshuis verzocht en verkregen hadden. De heer Drabbe het woord voerende mede voor de andere heren, nam een allervriendelijkst en aandoenlijk afscheid, bedankende de dames voor de goede harmonie en aangename verkering gedurende deszelfs samenzijn en werkzaamheden tot welzijn van dit godshuis. Eindigende zijn aanspraak met de beste en uitgebreidste zegeningen toe te wensen over het werk der dames en de belangen van dit huis als over haar edele personen en familie. Dit alles werd door mevrouw Bisdom als voorzitster in naam der overige dames met gene minder hartelijkheid en aandoening op dezelfde wijze beantwoord en de heren in hunne onderscheidene betrekkingen de beste zegen toegewenst, terwijl de dames niets vurigers verlangt hadden als dat deze band nog lang onverbroken gebleken was, zijnde dit bezoek na aanbeveling van vrienschap ter beider zijde, gescheiden.  
             
   
ELO, HGW, inv.nr. 200, verg. 9-11-1807, art. 6
 
 

 

van Senden: Bronnen
             
1   ELO, Doop-, Trouw- en Begraafregisters.
2   ELO, Rechtelijk archief, inv.nr. 211, Impost op het trouwen 1695-1805, 1ste klasse, nr. 17.
3   ELO, Rechtelijk archief, inv.nr. 213, Impost op het begraven 1790-1802, 1ste klasse, nr. 56.
4   ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1948, buurt 58, nr. 12.
5   ELO, Bevolkingsregister 1796-1804, inv.nr. 1898, buurt 7, nr. 64
6   ELO, Poorterboek, d.d. 14-11-1895, f. 89.
7   ELO, Uitgaande Attestaties, 1620-1890 Pieterskerk (nr. 43).
8   ELO, HGW, inv.nr. 200, verg. 9-11-1807, art. 6.
9   De Navorscher. Nederlands archief voor Genealogie en Heraldiek. Heemkunde en geschiedenis 54 (1904) 385.
             
 

 

Publicatie Auteur Home
Leiden Weeshuis Regenten Antoinette Frijns 2008 www.oudleiden.nl

 

 

 

Regenten Weeshuis Leiden
Schouwenburg

 

Schouwenburg: Personalia
<bron
1>
             
1   Schouwenburg, Rulof, regent van 1807-1817, geb. Hasselt 12-5-1753  
2   overl. L. 3-6-1817  
3   wonende op de Oude Vest, oud 64 jaar  
4   hervormd predikant te Oostvoorne 1-1-1782, Katwijk aan Zee 13-2-1793 en emeritus predikant van Katwijk aan Zee 8-3-1807  
5   lid van het leesgezelschap Miscens Utile Dulci  
6   zoon van Lucas Schouwenburg  
7   x Amsterdam 13-11-1792 Maria Hermanna Broes
ged. Amsterdam 21-9-1768
overl. Amsterdam 4-4-1841
dochter van Maximiliaan en Susanna Johanna van der Hoolck
 
8   Uit dit huwelijk:  
9   1. Lucas Maximiliaan
geb. Katwijk 18-6-1794
overl. Katwijk 22-9-1795
 
10   2. Susanna Johanna Catharina
geb. Katwijk 13-4-1796
overl. L. 5-12-1817
 
11   3. Lucas Maximiliaan
geb. Katwijk 31-5-1798
 
12   4. Wilhelmina Anna
geb. Katwijk 12-8-1800
overl. L. 17-12-1820
 
13   5. Catharina Elisabeth
geb. Katwijk 3-1-1804
 
             
 

 

Schouwenburg: Notitie 1
<pers
2>
             
1   Roelof Schouwenburg e pago Campen, VD minister emeritus 49. Hon.c. 18 L, d.d. 14-5-1807  
             
   
ELO, Album Studiosorum 1213
 
 

 

Schouwenburg: Notitie 2
<1
bron>
             
1   Ancien ministre reforme, geb. 12-5-1755.                                                                        
             
   
ELO, Liste Civique nr. 4599
 
 

 

Schouwenburg: Bronnen
             
1   ELO, Album Studiosorum 1213.
2   Lieburg, 223.
3   ELO, Liste Civique, nr. 4599.
4   ELO, Nederlands Patriciaat 72 (1988) 413-414.                                                                              
             
 

 

Publicatie Auteur Home
Leiden Weeshuis Regenten Antoinette Frijns 2008 www.oudleiden.nl