P.J.M. de Baar
Inleiding Stadssecretaris Jan van Hout moet de Kerst van 1590 wel als de slechtste Kerst van zijn hele leven beschouwd hebben. Waarom was dat zo’n rottijd voor hem geworden? Een aanslag, mogelijk een regelrechte moordaanslag, op je zwager: dat gaat toch niet in je kouwe kleren zitten? En als dan die zwager na een heel lange doodsstrijd, waar Jan toch ook wel getuige van zal zijn geweest, uiteindelijk de geest geeft, ook nog eens de zorgen om met name de kinderen (die hij uiteindelijk zelf maar in zijn gezin opnam) en de sectie op het lijk, waar Jan het om voor ons onbegrijpelijke reden volstrekt niet mee eens was: je kunt je een leukere tijd voorstellen! Kortom, hier moet wat nader uitgelegd worden. Jan had in de loop der jaren heel wat familieleden van zijn vrouw naar Leiden laten komen, of als ze eigener beweging uit hun land van herkomst (Zoutleeuw en de omgeving van Tongeren) naar Leiden kwamen, konden ze op een hartelijke ontvangst door hem rekenen. Een van hen was Charles of Karel van Wing(e), een halfbroer van zijn vrouw Lijsbeth Reiniersdr. van Wing. Maar met deze is het helaas heel slecht afgelopen, zij het zo te zien helemaal buiten zijn schuld. Helaas is het gedeelte van het Crimineel Clachtbouck waarin de betreffende stukken geschreven zijn, in ernstige mate door waterschade aangetast en slecht leesbaar geworden. Alle mogelijke moeite is gedaan om toch tot een zo compleet mogelijke lezing te komen, maar waar niet is… Daarom zitten er in de hieronder volgende transcriptie enkele gaten (onleesbare gedeelten of onzekere lezing, aangegeven met een vraagteken). Eerst mag de tekst voor zichzelf spreken: Rechterlijk Archief inv.nr. 3 deel 3 fol. 2v. Op huyden den 14en January 1591 hebben ’t meerendeel van schepenen [dus minstens 5 van de 8] der stadt Leyden ten verzoucke van den officier derzelver stede [=de schout] gevisiteert het doode lichaem van Charles van Winge, geboren van Zoultleeu in Brabant, leggende ten huyse van Adriaentgen Rijckaertsdr., Symon Poulsz.’s wedue, op Rapenburch, gequest zijnde achter tusschen beyde de schouderbladen in ’t ruggebeen [=wervelkolom], boven in de slinckerschouder, lopende naer ’t borstbeen toe, ende in den slinckerhant, ‘twelc men verstaet hem gedaen te zijn bij Guillaume Leure, jegenwoordich gevangen van den voors. officier. Ende hierop gehoort hebbende eerst ’t advys van mr. Harman van Aken, chirurgijn, over ’t cureren der voorgeroerde quetsuren gebesicht geweest zijnde, dewelcke verclaerde niet te hebben connen bemercken dat dezelve quetsuren dootlic zouden zijn geweest, mer dat den pacient deur ’t gestadich aflopen van ’t bloet wel zoo flaeuwich zijn gewerden dat haer de doot daermede heeft willen vermengen. Vorder gehoort ’t advys van mr. Jan Symonsz. Hiec, tstadtschirurgijn, mitsgaders van mr. Pieter Adriaensz., tstadtspestmeester, verclarende van gelijcken niet te connen speuren dat de voors. wonden van haerzelven dootlic zouden zijn geweest, ende ingevalle men zulx zeecker[lijck?] zoude willen weten, verclaerden de vers. chirurgijnen dat men ’t doode lichaem soude moeten openen ende anathomiseren omtrent de plaetsen van de quetsuren. Noch hierop gehoort doctor Johannes Exalto over den persoon van de voorn. Charles van Winge in ’t ver[sorghen?] van desen van sijne siecte als medecijnmeester gebruyct geweest zijnde, dewelcke hem voechde bij ’t advys van de voors. chirurgijns; hebben de voors. schepenen hen daermede [vereenicht ende?] verclaert dat zij [alvoren?] vorder te disponeren … den geroerde dode lichaem te doen openen … de quetsuren … terstont in ’t werc te doen stellen … ende de verdere verclaringe van … chirurgijn … disponeert te werden … officier de jegenwoordige …. Actum den … Fol. 3 Doctor Petrus Paeu, ten overstaen van schepenmeesteren ende tstadtschirurgijns, beneffens mr. Jan Aerntsz. Exalto, doctor in medecijnen, ende mr. Harman van Aecken, chirurgijn, ten verzoucke van den officier der stadt Leyden in ’t werc getreden zijnde omme ’t doode lichaem van de voornoemde Charles van Winge volgende ’t voorgaende appoinctement van schepenen te openen ende anathomiseren, es aldaer verschenen Jan van Hout, secretarys der voors. stede, schoonbroeder van de voorn. overledene, verclarende dat hij in ’t openen van ’t geroerde doode lichaem geensints en bewillichde ende van geen meeninge en was dat men Guillaume Leuré, gevangen van den officier, vorder zoude bewaren, daervan hij wel expresselick protesteerde; mer dat schepenen (onder reverentie) gelieven zouden te wijsen gelijc haer de wonden van buyten openbaerden, ende zulx zij in redene ende billicheyt meer genegen wezende tot genade dan tot strengheyt van rechten bevinden zouden te behoren, altoos de zaecke meerder interpreterende tot voordeele van den gevangen dan tot zijnen achterdeele. Aldus geschiet ten huyse van de voors. Adriaentgen Rijckaertsdochter den 15en January 1591. Mij kennelicken (w.g.: onleesbaar). Opten ….. (verder onleesbaar) (fol. 3v.) van ’t recht van de Graeflicheyt raedsaem bevint. Actum op Schepenecamer bij Andries Jacobsz., mr. Ysaac Nicolay, Jan Jansz. van Baersdorp, Jan Ysnoutsz. van der Nes ende Arnoult Duyck, schepenen, dezen 15en January 1591. De voornomde Doctor Petrus Paeu, ten overstaen ende in ’t bijwesen als voren, ’t geroerde doode lichaem omtrent de plaetze van de quetsure in de slinckerschouder tot het borstbeen geopent hebbende, verclaerde beneffens de voorn. chirurgijns alsnoch niet te hebben cunnen speuren dat de wonden van heurzelven doodelic zouden sijn geweest. Actum den vers. 15en January 1591. fol. 4r. Joncheer Peter van der Does, schout dezer stadt Leyden, eysscher van tsheeren wegen in cas van delict, beclaecht ende causeert aen dezer Vierschare Guillaume Leuré van Armentiers, jegenwoordich gevangen alhier ende delinquent, hem aenzeggende dat hij op den 26en decembris lestleden ’s avonts omtrent half acht uyren alhier op Rapenburch tusschen de Nonnen- ende Colfmaeckersteech hem met quade zaecken vervordert heeft te vervolgen ende feytelicken te agresseren den persoon van Charles van Winge, onlangs overleden, treckende denzelven eerst van achteren bij de mantel ende stotende hem voorts terstont met zeeckere zijnen groten opsteecker (alhier jegenwoordich) in zijnen rugge, ende daernae ook zeer geweldelicken in zijn slinckerborst, treckende hem voorts dezelve opsteecker tot twee of drie malen toe deur zijne handen, ende hebbende hij gevangen mitsdien den voornomden Charles aldaer zulx gequetst, gegrieft ende mishandelt dat hij daervan terstont nae grote aflopinge van bloet heel debyl ende in crancken schijn te bedde gevallen ende tusschen den 13en ende 14en dezer maent january ’s nachts (zijnde binnen den … negenthienden dach) van der voors. quetsuren dezer werelt overleden es, alleenlick(?) naerder onder souffisante … deuchdelicke informatiën daervan bij den [voorn. officier] ende eyscher genomen, mitsgaders … eygen bekentenis ende confessie buyten pijne van banden ende ijsere gedaen, beyde hier beneffens gaende … soe hij gevangen in ‘tgund voors. … grote atroce straetschenderije ende [fol. 4v.] openbaer gewelt, maer ooc moetwillige manslach ende leelicke moort geperpetreert ende bedreven heeft ende daeromme met een zwaren doot ende strenge executie tot schricke van alle andere behoort gestraft te werden. Soo concludeert de voornomden officier ende eysscher van tsheeren wegen dat hij, gevangen ende delinquant, hierover bij U mijn Edele heeren crimineel vonnisse gecondemneert zal werden alhier van der Vierschare [in het Stadhuis] aff op een horde met een paert gesleept te werden tot aen ’t pleyn voor ’s Gravensteyn ende dat hem aldaer ter plaetsen daer men gewoon es den quaetdoenders te straffen, eerst zijn rechterhandt bij den scherprichter geamputeert ende afgehouden, ende hij voorts bij denzelven daernae geraetbraect ende alle zijne leden gedemembreert ende in stucken geslagen ende ’t lichaem alzoo in den vuere geworpen ende metten zelven gebrandt te werden datter de doot nae volcht. Dat voorts ’t lichaem daerna buyten op ’t Galgevelt deser stede(?) gebracht ende aldaer aen een pale gestelt omme vastgemaect ende d’afgehouden handt boven ’t hooft aen dezelve genagelt zal werden, ende vorder alle zijne gevangen ende delinquent goederen verclaert zullen werden verbeurt ende geconfisceert ten proffijte van den heer [de autoriteiten in Den Haag], off dat de gevangen ende delinquant tot andere alsulcke zware(?) dootlicke straffe bij U, mijne Edele heeren, gecondemneert zal werden als dezelve naer den aert(?) zijnder voors. atroce dootslach na rechten [fol. 5r.] bevinden zullen te behoren. Gezyen bij schepenen der stadt Leyden den voorgaenden eysch crimineel bij den officier derzelver stede overgeleyt tot laste van Guillaume Leure, jegenwoordich gevangen, off hoe hij anders bij naem off toenaem mach zijn genomt, mitsgaders d’informatiën bij den voors. officier tot zijnen laste verworven, ooc des gevangens eygen confessie ende bekentenisse, bij hem buyten pijne ende banden van ijsere gedaen, op alles lettende dat heeft mogen bewegen, doende recht vanwegen de hoge overicheyt ende graeflicheyt van Hollandt, condempneren den voors. gevangen gebracht ende geleyt te werden opte plaetze voor ’s Gravensteyn daer men gewoon es den quaetdoenders te straffen ende dat hij aldaer bij den scherprichter mitten zwaerde geëxecuteert ende gerecht zal werden datter de doot nae volcht, ende dat het lichaem alsdan zal werden begraven, verclarende vorder alle des voors. gevangens goederen voor verbeurt ende geconfisqueert ten profijte van den heer, ende ontzeggen den officier zijn vorderen eysch. Aldus gedaen ende gewesen bij Willem Jansz. van Eemskerc, Andries Jacobsz., mr. Yzaac Nicolay, [Jan Jansz. van Baersdorp?], Pieter Pieter Jorysz. van Cortevelt in plaetse van Cornelis Willemsz., botercoper, Jan Ysnoutsz. van der Nes, Philips Lantschot ende Arnoult Duyc, schepenen der voors. stede, desen 15de (?) January 1591. Ende getyckent: Willem Jansz. van Eemskerck, Andries Jacobsz. De namen van de schepenen hierboven zijn uiterst slecht leesbaar, maar aangevuld op kennis van elders. De Vierschaar bestond toen, naast schout Peter Jacobsz. van der Does, uit Willem Jan Reyersz. van Heemskerck, Andries Jacobsz. [van Campen], de twee oudste schepenen en daarmee schepenmeesteren genoemd, mr. Isaec Claesz. [Nicolai (van) Swanenburch], Jan Jansz. van Baersdorp, Cornelis Willemsz. [Hasius; boterkoper], Jan Ysnoutsz. van der Nesse, Philips Gerardsz. Lantschot en Arnout Duyc. Het belang van dit vonnis blijkt wel uit de aanwezigheid van alle acht schepenen, zij het dat er één wegens afwezigheid vervangen werd door iemand die al heel veel ervaring had als schepen. Maar als je als rechtbank een verzoek hebt liggen van niemand minder dan de stadssecretaris, is het wel zaak een uiterst gefundeerd oordeel te vellen! De vraag is natuurlijk waarom Van Hout zo furieus reageerde en vooral waarom hij zich zo inzette voor een milde behandeling van Leuré. Zoiets zou men kunnen verwachten als die naaste familie was, maar dat is niet bekend. Van Hout was ook wel niet te beroerd om zich in te spannen voor personen die bijvoorbeeld als dienstpersoneel gekwalificeerd zouden kunnen worden, maar van Leuré en de kring rond Van Hout is helaas nog te weinig bekend om op dat gebied stellige uitspraken te kunnen doen. En natuurlijk is ook de vraag waarom Leuré zo te zien zeer onverhoeds instak op Van Wing. Was hij dronken (een verzachtende omstandigheid die normaliter altijd zeer nadrukkelijk vermeld werd, en soms kennelijk gelogen was), was hij niet goed bij zijn hoofd, was dit het einde van een langer smeulende ruzie? Helaas, van wat de griffier van de rechtbank nog wel op papier gezet heeft, worden we (zoals trouwens haast altijd) niets wijzer. Wie meer over de medici wil weten die betrokken waren bij het onderzoek naar de doodsoorzaak van Karel van Wing kan over mr. Harman Baerntsz. van Aecken, mr. Jan Symonsz. Hieck, mr. Pieter Adriaensz. Cant en dr. Jan Aerntsz. Exalto en ook prof. Petrus Paeu (Pauw enz.) het nodige lezen in de dissertatie van Rudolph Ladan, Gezondheidszorg in Leiden in de late middeleeuwen (Hilversum 2012), vooral p. 249-253. Over prof. Pauw, die later zou trouwen met Maria van Hout en daarmee een schoonzoon van Jan van Hout zou worden, is al veel gepubliceerd, haast te veel om op te noemen. Zie voor hem ook de publicaties van Karel Bostoen. Dat de zwaargewonde Karel van Wing het huis van Adriaentgen Rijckertsdr. aan het Rapenburg bij de Kolfmakersteeg werd binnengedragen, zal ook wel geen bloot toeval zijn geweest. Karel zal haar wel gekend hebben, want zij was de schoonmoeder van Bartholomeus van Hout, zoon van Jan en dus oomzeggertje van Karel. Natuurlijk weten we niet of Karel nog wel voldoende bij de pinken was om aan te geven dat hij beter maar bij haar dan bij de eerste de beste vreemde naar binnen gedragen kon worden, maar mogelijk wisten degenen die bij hem waren, of hem aantroffen, van de familierelatie, of kwam op het gerucht ook Adriaentgen of anderen van haar familie naar buiten, herkenden Karel en regelden het zo dat hij bij haar werd binnengebracht. Adriaentgen zal wel meteen Jan hebben laten waarschuwen, niet alleen vanuit een oogpunt van openbare orde, maar ook juist vanwege de familierelatie. Daar heeft Karel dus liggen lijden, van Tweede Kerstdag tot hij uiteindelijk in de nacht van 13 op 14 januari de geest gaf. Nog een geluk bij een ongeluk kan genoemd worden dat hij wel geen aderlating ondergaan heeft, dus het openen van een ader of het zetten van bloedzuigers – hij had al meer dan genoeg bloedverlies. Dat al op 15 januari de sectie plaatsvond, heeft misschien ermee te maken dat het in januari 1591 volgens Jan Buisman (Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen, deel 4 p. 124) niet vroor, zodat een lijk nu eenmaal eerder begraven moet worden dan wanneer het streng vriest. Het lijkt misschien wat overdreven dat er zoveel moeite gedaan werd om precies vast te stellen of de steken dodelijk waren of alleen maar de oorzaak dat het slachtoffer uiteindelijk overleed. Zo op het oog is het haast een wonder dat iemand met zulke wonden en zoveel bloedverlies het nog zo lang volgehouden heeft. Maar juridisch luisterde dit allemaal heel nauw, zoals ook nu nog het verschil tussen ‘moord’, ‘doodslag’, ‘toebrengen van letsel, de dood ten gevolge hebbend’ en ‘dood door schuld’ tot een heel verschillende strafmaat kan leiden. Ondanks, of misschien juist wel door, het tegensputteren van Van Hout wilden de heren schepenen denkelijk geen enkele twijfel laten bestaan, al leverde de autopsie dus geen ondubbelzinnig bewijs op. Karel van Wing was, volgens de notities die Van Hout daarover gemaakt heeft (zie Genealogische Bijdragen Leiden en Omgeving jrg. 6, januari 1991 AL 420), de enige spruit uit het vierde huwelijk van mr. Reynier van Wing en Truyken van Geel. Hij trouwde met ene Truytgen ‘ende teelde aen haer: Reynier, jong gestorven; Kaerl’. Helaas meldt Van Hout niets over zijn schoonzuster (hopelijk verwart hij haar niet met haar schoonmoeder Truyken van Geel), zodat vermoed kan worden dat die al overleden was vóór Karel naar Leiden kwam. Dat zoon Reynier jong gestorven is, klopt inderdaad (hoewel het woord ‘jong’ ook kan betekenen: ‘nog ongehuwd’; iemand kon dus ‘oud-jong’ zijn). Op 5 november 1601, dus tien jaar na de steekpartij, werd Reyer van Wing, inwonend bij Jan van Hout in de Nieuwsteeg, in de Pieterskerk begraven. Uit het feit dat Reyer (de Hollandse vorm van Reynier) bij zijn oom woonde, mag wel afgeleid worden dat zijn moeder overleden was en dat Jan en Lijsbeth zich, mogelijk noodgedwongen, over de twee verweesde kindertjes ontfermd hadden (zoals tevoren over de kinderen Orlers). Over zoon Karel junior meldt Van Hout niets. Dat is een teken dat toen hij dit schreef (tegen het einde van zijn leven in 1609) Karel nog niet getrouwd was. Dat kan kloppen, want pas op 4 november 1617 ging in ondertrouw Kaerl Kaerlsz., jongman van Leyden, wonende in de Backersteech, warmoesgezel, met Weyntgen Pietersdr., jongedochter van Leyden. Dit huwelijk werd op 25 november voor schepenen gesloten. Dat doet merkwaardig aan. Een schepenhuwelijk was toch primair voor katholieken, doopsgezinden, Lutheranen en (na 1618) voor de strengere Remonstranten? Van Hout zal er toch wel op toegezien hebben dat zijn neefje een goede Calvinistische opvoeding kreeg. Zou misschien Weyntgen tot een andere geloofsrichting behoord hebben? Later zijn de meeste nakomelingen katholiek, maar ook hervormden komen voor. Hoe dan ook, bij de registratie in verband met het Hooftgelt 1622 woonden op het Steenschuur op de hoek van een poortje ‘Carel Carelsz. met Weyntgen Pieters ende Maerten, Reyer ende Pieter, haer kinderen’. Hiervan zijn geen Nederduits Gereformeerde dopen gevonden, dus mogelijk zijn ze in een ander kerkgenootschap gedoopt. Na deze drie is in ieder geval ook nog een Maertgen geboren. Dat weten we omdat op 7 november 1643 te Leiden in kerkelijke ondertrouw ging Cornelis Mouringsz. van der Aa, warmoesman (behorend tot een redelijk aanzienlijk geslacht), met Maertgen Carels van Wingen, jongedochter van Leyden, wonende op de Coepoortsgraft, met als getuige Trijntgen Pietersdr., haar moeder (Trijntgen moet dus een vergissing voor Weyntgen zijn). En op 30 oktober 1644 trouwde te Leiderdorp (Nederduits Gereformeerd) op attestatie van Leiden: Reyer Carelsz. van Winge met Aeriaentge Pieters. Zij waren op 15 oktober 1644 te Leiden in ondertrouw gegaan: hij was warmoezier, woonde op de Oude Rijn en bracht zijn aldaar wonende vader Carel Carelsz. van Wingen als getuige mee. Die was ook, maar toen wonende op de Koepoortsgracht, getuige bij de ondertrouw voor schepenen van Barent Carelsz. van Winge, warmoezier, wonende op de Coepoortsgraft, op 27 december 1651 met Hillegont Gerritsdr. van Oyen. En dan was er nog Dirck Carelsz. van Wingen, warmoezier, wonende op de Coepoortsgraft, die met als getuige zijn broer Barent op 22 maart 1652 voor schepenen in ondertrouw ging met Grietgien [Joosten] Coppens, jongedochter van Beveren. Op 10 april 1671 ging hij voor schepenen in ondertrouw met Gijsje Benningh, een weduwe. Overigens hertrouwde ook Barent, voor schepenen op 17 augustus 1668 met de weduwe Aeltgen Dircs van Dalen, waaruit in ieder geval een zoon Theodorus of Dirck gedoopt werd op 10 juni 1674 in de R.K. kerk in de Kuipersteeg. Reyer Carelsz. (zonder toenaam) en Ariaentgen Pietersdr. lieten de volgende kinderen dopen: 1. Pieter, ged. 15-6-1646 Pieterskerk 2. Pieter, ged. 1-12-1649 PK 3. Catherina, ged. 16-11-1651 Hooglandse Kerk 4. Johannis, ged. 5-7-1654 HK 5. Cornelis, ged. 20-10-1656 PK 6. Cornelis, ged. 14-7-1658 HK 7. Maria, ged. 12-6-1661 HK 8. Aeltgen, ged. 2-12-1663 HK. Opmerkelijk is dat bij maar liefst zes van de acht kinderen als doopgetuige optrad Maertgen of Maritgen Pietersdr., kennelijk de lievelingszus van de moeder. Van de zonen trouwde Pieter (2) in 1671 voor schepenen, als warmoezier, wonende op de Rijn, met Elysabeth Jans Kroeser, waaruit in de R.K. kerk in de Bakkersteeg drie kinderen gedoopt werden, en Johannes (4) in 1677 kerkelijk, als warmoezier wonende op de Rijn, met Elisabeth Jacobs Godaert, en in 1682 te Leiderdorp met Machtelt Cornelis Havelaer. Er zijn geen verdere genealogische naspeuringen gedaan, maar het zou dus zomaar kunnen dat er nog steeds nakomelingen van deze vermoorde zwager van Jan van Hout rondlopen! Overigens moet opgepast worden, want er woonden ook nakomelingen van diverse lieden met de achternaam Van Wingen(e), al dan niet herkomstig uit het Vlaamse dorp Wingene. Maar de naam Karel is toch wel een belangrijke wegwijzer. P.J.M. de Baar |