Charter 1561

 Charter Kleermakersgilde Leiden
Gildenarchief 694 C, 30 september 1561

charter 1561
 

Schout, burgemeesters en schepenen van Leiden oorkonden dat de gemene broeders van St.

Franciscusbroederschap in de St. Pancraskerk te kennen geven dat zij geen kans meer zien de

broederschap op het altaar te onderhouden, mede door het verplichte spel in de ommegang

[processie] en dat zij om enige ordonnanties verzoeken.

Alleen poorters mogen het snijdersambacht uitoefenen of tafel zetten. Bovendien moet men de

"prouve" [meesterproef] hebben gedaan in presentie van twee goede mannen van het ambacht,

door het Gerecht tot proefmeesters aan te stellen, en voor de vier homans. De proefmeesters

zullen vervolgens jaarlijks vernieuwd worden, met instemming van de homans en van de [oude]

proefmeesters, zoals men gewoon is te doen. Als de meester zijn proef gedaan heeft en bekwaam is,

dan geeft hij het altaar 31 stuivers. Is hij geen poorter dan geeft hij 3 gulden en moet direct poorter

worden. Snijderskinderen zullen hiervan vrij zijn, mits zij een behoorlijke proef hebben afgelegd.

Alles op een boete van 3 karolusgulden of herenponden, een derde deel voor de heer, een derde deel

voor de officier [schout] en een derde deel voor het altaar.

De proef zal men doen als volgt. Er zal gevraagd worden hoeveel stof men voor bepaalde met name

genoemde kledingstukken nodig heeft en men moet een patroon tekenen. Als de proefmeesters en

de homans het goedkeuren, dan moet de meester hen op een eerlijke maaltijd trakteren van 2

karolusgulden, alles op een boete van 3 herenponden. Vrouwen behoeven alleen vrouwenwerk te

maken, ten overstaan van twee goede vrouwen en de homans.

Wie niet slaagt mag de proef na minimaal een half jaar opnieuw afleggen. De proefmeesters en de

homans ontvangen voor hun moeite 20 stuivers, op een boete van 3 herenponden. De homans en

de proefmeesters verbeuren dit bedrag als zij de proef binnen de gestelde termijn opnieuw laten doen.

Bij ziekte of anders zal voor de afwezige homan of proefmeester een plaatsvervanger worden

aangewezen, die verplicht is te komen, op verbeurte van een pond was voor het altaar.

Om als snijder binnen Leiden te werken moet men poorter zijn en lid van het gilde. Overtredingen

die binnen een jaar met twee getuigen zijn geconstateerd, worden beboet met 3 herenponden per

keer. De homans mogen iemand die geen poorter is niet als lid in het gilde opnemen, op gelijke

boete. Een uitzondering geldt voor dienstknechten of -maagden die kleding maken voor hun

meesters of vrouwen of de naaste familie daarvan. Als een meestersnijder een knecht houdt die

niet bij hem hoort en het werk wordt door twee Leidse poorters binnen een jaar aangetoond, dan

volgt een boete van 3 herenponden. Maar ieder mag zijn eigen kleding maken.

Een snijder mag een poorterskind alleen als leerling aannemen nadat het een pond was of 5 stuivers

heeft gegeven aan het altaar. Een buitenkind of niet-poorter betaalt twee pond was of 10 stuivers.

De gift en een boete van 3 herenponden zullen bij gebreke op de meester worden verhaald, tenzij

het kind zo arm is dat het om brood moet bidden. Snijderskinderen die binnen Leiden wonen zijn

vrijgesteld.

Men mag geen knecht of dagloner werk geven voordat deze in vriendschap van de vorige meester

gescheiden zal zijn voor zover deze hem werk heeft gegeven, naar het oordeel van de homans.

Overtreders verbeuren per keer een pond was voor het altaar.

De homans bepalen ieders aandeel in de met consent van het Gerecht gemaakte gildekosten.

Onwillige betalers, ook van de oorkondspenning, verbeuren per vermaning een pond was voor het

altaar en zullen alsnog hun schuld voldoen.

Alle broeders mogen met twee Leidse poorters niet leden bekeuren, evenals de homans, op een

boete van 3 herenponden, te verdelen als voren. Wie door de broeders bekeurd is zal dit aanbrengen

bij de homans, die verplicht zijn dit binnen een jaar "wt te rechten" [gerechtelijk af te handelen],

op boete als voren.

Allen die zelf "hoeycken, falien, vrouwenkoussen, mouwen ofte colieren" met de hand maken, moeten

in de broederschap treden tegen betaling van een oorkondspenning van 2 stuivers per jaar en een

ingang [eenmalig entreegeld] van 25 stuivers, op boete als voren. Wie bovengenoemde kleding te

koop aanbiedt maar niet maakt geeft 2 stuivers ingang en de jaarlijkse oorkondspenning, maar zal

vrij zijn als de nering wordt verlaten. Wie echter uit "charitate" wat wil geven zal vrij zijn zonder iets

te verbeuren.

Buitenlieden met werk zullen niet meer vrijheid genieten dan onze poorters genieten in de plaatsen

waar de buitenluiden vandaan komen. Een uitzondering geldt voor de vrije jaarmarkten.

Overtredingen worden beboet met 3 herenponden per keer.

Wie uit "minne" in het gilde wil, zal een oorkondspenning betalen gelijk andere broeders en 10

stuivers voor de doodsschulden. Alle broeders en zusters zullen rond St. Jacob in de zomer een

oorkondspenning betalen van 4 comans groten en voor doodsschulden als er iemand overlijdt 25

stuivers. Daarvoor zal men brengen 3 stuivers aan brood en "de vaen met de pel" [vaandel en

baarkleed] van het gilde. Men mag bij leven uittreden, mits betalende 10 stuivers, maar wil men

nadien weer de nering uitoefenen, dan zal men weer verbonden zijn als voorheen, op een boete van

3 herenponden per keer, te verdelen als voren. Als een der gildeleden overlijdt, dan zullen de

broeders gehouden zijn in de kerk te komen op de uitvaart en eenmalig te offeren voor de

overledene, op een boete van een stuiver voor het altaar, mits de knecht van het ambacht aan de

afwezige een "weet" [kond] heeft gedaan.

Een gildebroeder die uit Leiden vertrekt en zolang elders verblijft dat hij zijn poorterrecht verwoont,

zal nadien niet in Leiden het ambacht mogen uitoefenen, maar eerst het gilde voldoen alsof hij geen

lid is geweest en ook de proef opnieuw afleggen, op een boete van 3 herenponden, te verdelen als

voren.

Men mag niet snijden op zondagen, heiligendagen of door de kerk vastgestelde zondagen, noch op

St. Franciscus de patroon, op een boete als voren. Ieder zal op Sacramentsdag in de processie

komen, als gewoonlijk beginnende tussen de Blauwe steen en de Bostelbrug, op een boete van 2

stuivers, uitgezonderd "kenlicke nootsaicken". Bij gebreke van betaling verbeurt men een pond was

voor het altaar.

Alle vrouwen in het gilde moeten alle bovengenoemde punten en artikelen naleven, op de boeten

zoals de gemene broeders.

De homans zullen alle gelden de broederschap competerende direct innen en voorts bekeuren en

aan de schout en schepenmeesters overleveren, op een boete van 3 herenponden per keer.

De homans kiezen jaarlijks op zaterdag na St. Franciscus, of zij met elkaar eten of niet, drie nieuwe

homans en twee proefmeesters voor het komende jaar uit de mannen of gezellen die het ambacht

zelf uitoefenen en bekwaam zijn. Een dag later zullen zij één uit de drie oude homans kiezen voor

nog een jaar. Alles op een boete van 3 herenponden, te verdelen als voren.

Op zondag en maandag na St. Franciscus zal men jaarlijks hoogtijd houden van de "kermisse"

[kerkwijdingsmis] op St. Franciscusaltaar in de St. Pancraskerk en dan zullen de broeders eten

zover de homans goeddunkt. De homans zullen daartoe allen uitnodigen die in het gilde zijn en wie

niet komt betaalt 2 stuivers, uitgezonderd bij ziekte of verblijf buiten de stad. Wie niet betaalt,

verbeurt per keer een pond was voor het altaar. Alle broeders en zuster zullen ter kerke komen en

voor elkaar bidden. Men zal op dezelfde dag 's avonds en de morgen daarna memorie houden voor

de overleden broeders en zusters in het gilde en vier stalkaarsen plaatsen en grafgang houden, met

lezing van nader omschreven gebeden. Daarna zullen de oude homans hun rekening over het

afgelopen jaar doen voor de nieuwe homans. Laatstgenoemden zullen met de proefmeesters binnen

veertien dagen voor het gerecht de eed afleggen, mits gevende 6 stuivers. Alles te onderhouden op

een boete van 3 herenponden, te verdelen als voren.

Bovenstaande ordonnanties zal men onderhouden tot wederzeggen van het gerecht.

 

Ondertekend door: J Dye milde.
Het aanhangend [dagelijks] stadszegel ontbreekt.

 

 

 

Transcriptie

Hans Endhoven

Publicatie

Kleermakersgilde Leiden 1436 - 1578