Jacob van Brouchovenfonds - inleiding

 

Onderstaande (ook in het Engels vertaalde) inleiding is de korte samenvatting van een artikel, geschreven door P.J.M. (Piet) de Baar en Kees Walle. De titel luidt: ‘Voor de verdrevene ende andere behouftige arme vrome luyden. De Beurs van Jacob van Brouchoven’. Verschenen in het Leids Jaarboekje van de Historische Vereniging Oud Leiden (114e dl., 2022), pagina 80-95.

This Dutch introduction is followed by an English version.

Inleiding

De invloed van de Contra Reformatie en de 17e-eeuwse godsdienstoorlogen hadden tot gevolg dat veel protestanten uit tal van Europese landen een veilig heenkomen zochten in de Republiek. Onder hen waren predikanten met hun gezinnen, geleerden, onderwijzers en theologische studenten, maar ook rooms-katholieken en joden die zich tot de gereformeerde (lees: calvinistische) religie hadden bekeerd. Velen hadden hun bezittingen en inkomen verloren en een deel van hen kwam – al of niet op doorreis – arm en berooid in Leiden terecht.

Omdat de gereformeerde kerkenraad niet over eigen fondsen beschikte, moest zij de hulpvragers aanvankelijk teleurstellen. Dat veranderde door toedoen van de rijke en rechtzinnige calvinist Jacob van Brouchoven (1577-1642), die zich bekommerde om het lot van zijn geloofsgenoten. Daarom legateerde hij fl. 6.400 voor een op te richten hulpfonds of ‘beurs’ die zijn naam zou dragen. Het fonds zou na zijn overlijden werkzaam worden om in de eerste levensbehoeften van de vluchtelingen te voorzien. Om het fondsvermogen in stand te houden, bepaalde Van Brouchoven dat alleen de renteopbrengst (toentertijd 6 ¾%) voor ondersteuning mocht worden aangewend.

De uitkeringen bedroegen maximaal ƒ 6, maar wanneer er veel aanvragen waren was dat minder. Ook werd bij toekenning gekeken naar de maatschappelijke positie en achtergrond van de hulpvragers; zo ontvingen predikanten en tot het calvinisme bekeerde personen doorgaans meer dan ambachtslieden en rondtrekkende soldatenvrouwen. Om voor een gift in aanmerking te komen dienden de hulpvragers aanhangers te zijn van de ware christelijk gereformeerde religie. Een uitkering werd pas toegekend na unanieme instemming van de kerkenraad. Meestal ging het om eenmalige bijstand, maar het gebeurde ook dat hulpvragers regelmatig een beroep deden op het fonds.

Ook wenste Van Brouchoven dat de namen van de ontvangers, hun plaatsen van herkomst en de verstrekte uitkeringen zouden worden geadministreerd. Al deze gegevens zijn in een register genoteerd dat in 1644 begint en in 1704 eindigt. Dat heeft de namen van 4.886 personen opgeleverd, waarvan 2.581 mannen en 2.305 vrouwen; 258 personen bleven ongenoemd. Bovendien ontvingen 99 kerkelijke gemeenschappen en instellingen elders een bijdrage (voor een tabel zie hieronder). Ook werd nu en dan geld verstrekt om elders gevangen en slaafgemaakte protestanten vrij te kopen.  

Zoals gezegd waren de hulpvragers afkomstig uit tal van Europese landen en regio’s – van Spanje tot Litouwen en van Schotland tot Griekenland. Als zodanig stijgt deze schat aan persoonsgegevens uit boven het belang van lokale geschiedenis en kunnen binnen- en buitenlandse (kerk)historici, genealogen en andere onderzoekers hier hun voordeel mee doen. Dat was de belangrijkste reden om de informatie in een database onder te brengen.

De database is zowel op namen als op jaren toegankelijk. Omdat de namen van de ontvangers indertijd fonetisch, dus op het gehoor, werden geschreven zijn zij vaak verbasterd. Het gebruik van een wild card (*) wordt daarom aanbevolen.  


English version.

The introduction below is a short summary of an article written by P.J.M. (Piet) de Baar and Kees Walle. The article is entitled: ‘Voor de verdrevene ende andere behouftige arme vrome luyden. De Beurs van Jacob van Brouchoven’ (‘For the outcast and the other stingy poor pious people. The Fund of Jacob van Brouchoven’. It appeared in the Yearbook of the Historical Society Oud Leiden (2022), pages 1-15.

Introduction

The Counter Reformation and the Wars of Religion saw many Protestants from many European countries seek refuge in the Dutch Republic.

Among them were pastors with their families, scholars, teachers and theological students, but also Roman Catholics and Jews who had converted to the Reformed (read: Calvinist) religion. Many had lost their possessions and income and some of them ended up poor and destitute in Leiden – whether intending to stay or merely passing through.

Because the Reformed church’s consistory – its governing body – lacked independent funds, it initially had to disappoint those seeking help. This changed at the hands of the wealthy and orthodox Calvinist Jacob van Brouchoven (1577-1642), who was concerned about the fate of his fellow believers. That is why he left 6,400 guilders for a relief fund or ‘grant’ to be established that would bear his name. The fund would become operational after his death to provide for the refugees' basic needs. In order to maintain the fund's assets, Van Brouchoven had determined that only the interest income (at the time 6 ¾%) could be used for support.

The benefits amounted to a maximum of ƒ 6 per person, but, in the face of many requests, it was often less. When determining whether or how much tot grant, the social position and background of the people seeking help were also taken into account. For example, pastors and converts to Calvinism generally received more than craftsmen and itinerant soldiers' wives. To be eligible for a grant, the applicants had to be followers of the so called ‘true Christian Reformed religion’. A grant was only awarded after the unanimous consent of the consistory. This usually involved one-off assistance, but as it happened, many recipients repeatedly appealed tot the fund.

Van Brouchoven also wanted the names of the recipients, their places of origin and the benefits provided to be registered. All these data are recorded in a register that begins in 1644 and ends in 1704. This resulted in the names of 4,886 individuals, of whom 2,581 were men and 2,305 women; 258 persons remained unnamed. In addition, 99 ecclesiastical communities and institutions elsewhere received a contribution (see table below). Money was also occasionally provided to redeem imprisoned and enslaved Protestants elsewhere.

As mentioned, the aid recipients came from many European countries and regions – from Spain to Lithuania and from Scotland to Greece. As such, this wealth of personal data transcends the importance of local history and national and foreign (church) historians, genealogists and other researchers – all of whom can benefit from it. And for this reason, the Leiden Historical Society has committed this treasure-trove of information to the database you have before you.

The database can be accessed by names as well as by years. Because the names of the recipients were written phonetically, ie by ear, they are often corrupted. The use of a wild card (*) is therefore recommended.