De Leidse Bonnen | ||
15de - 16de eeuw |
1. Wanthuis |
2. Wolhuis |
3. Vleeshuis |
4. Gasthuis |
5. Over 't Hof |
6. Zevenhuizen |
7. Hogewoerd |
8. Burchstreng |
9. Kerkvierendeel |
10. Marendorp Rijnzijde |
11. Marendorp Landzijde |
12. Overmare Rijnzijde |
13. Overmare Landzijde |
14. Gansoord |
15. (St.) Nicolaasgracht |
16. Rapenburg |
17. Nieuwland |
18. Levendaal |
De Leidse bonnen De stad was vanouds verdeeld in administratieve wijken, die homanscepen 'hoofdmanschappen' of bonnen werden genoemd. De indeling van Leiden is zo oud als de stad zelf. Het oudste stadsgebied bestond uit vier bonnen, die elkaar ontmoetten in het symbolische hart van de gemeenschap, de Blauwe Steen in de Breestraat: het Wanthuis, het Wolhuis, het Gasthuis en het Vleeshuis, zo genoemd naar de belangrijkste publieke gebouwen die er stonden. Samen met de bonnen Over 't Hof (het grafelijke gebied) en Zevenhuizen (het kerkelijke gebied) vormden zij het kerngebied van de middeleeuwse stad ten zuiden van de Rijn. Naarmate de stad groeide, nam ook het aantal bonnen toe. Aan het eind van de dertiende eeuw werden de wijken op het Waardeiland aan de stad toegevoegd (Burchstreng en Kerkvierendeel, in 1932 waren dit nog drie bonnen), in 1355 die op de rechteroever van de Rijn (Marendorp ten oosten van de Mare en Overmare ten westen van de Mare) en verderop in de Waard (Gansoorde en Sint Nicolaasgracht). Ten slotte volgde in 1389 twee omvangrijke bonnen in de stadsuitleg ten westen en ten zuiden van de stad, van elkaar gescheiden door de Vliet. Het Stedeboek noemt eind veertiende eeuw vijftien hoofdmanschappen. Dat waren er in 1434 achttien geworden. De bonnen Marendorp en Overmare waren beide verdeeld in een Rijnzijde-deel en een landzijde-deel, de drie bonnen in de Waard ten westen van de Hooigracht waren teruggebracht tot twee bonnen, en de laatste stadsuitleg was nu verdeeld in vier bonnen (Rapenburg, Nieuwland, Levendaal en Hogewoerd). Het kleine bon Levendaal werd in de zestiende eeuw bij Nieuwland gevoegd. Zo stelde de stad tot de stadsuitbreiding van 1611 zeventien bonnen. Bron: Leiden, Geschiedenis van een Hollandse Stad, deel 1, Leiden tot 1574. |
|