De waterloosinge van Rijnland in der Yssele

P.J.M. de Baar

 

JAN VAN HOUT OP INSPECTIE NAAR DE HOLLANDSCHE IJSSEL TUSSEN GOUDA EN OUDEWATER. “VERBAEL NOPENDE DE WATERLOOSINGE VAN RIJNLAND IN DER YSSELE”.

Hierachter volgt een transcriptie van Stadsarchief 1574-1816 inv.nr. 5840, dat eerst door Jan van Hout zelf in een kladversie geschreven is en daarna door een (beginnende?) klerk overgeschreven, maar hier en daar door Jan van Hout gecorrigeerd (kennelijk kon zelfs die klerk zijn krabbels niet helemaal begrijpen) of aangevuld, en door hem van Nu.o 26 voorzien (het betreffende nummer van de lade van zijn archiefkast). Onderaan op de kaft heeft Van Hout de opmerking gekrabbeld: “Zij noch eens gegrosseert”; kennelijk wilde hij nog een extra afschrift hebben, wellicht bestemd voor derden. Achterin was ingebonden een door hem getekende (gekopieerde) kaart, die er in het laatste kwartaal van de twintigste eeuw uitgehaald is voor fotografie; er zijn nu drie kleurenfotootjes bijgevoegd, die elkaar overlappen en de hele kaart in beeld brengen. De kaft is gescheurd en beschadigd, maar het tekstverlies is uiterst gering.

Jan van Hout wist heel veel van waterstaatszaken vanwege zijn bemoeienissen met het Hoogheemraadschap van Rijnland en polders waar de stad mee van doen had, zoals de Munnikkenpolder in Leiderdorp. Toen stad en gewest Utrecht aandrongen op een inspectie van de Hollandsche IJssel om te zien of verdieping en verwijding niet alleen een Utrechts belang zou zijn, maar ook Rijnland daardoor veel water zou kunnen gaan lozen, wilde Leiden als een belangrijke hoofdingeland daar best wel een keer naar kijken, ook al zou Leiden er wel geen direct nut van hebben. Mocht Utrecht gehoopt hebben op een geldelijke bijdrage van de stad, dan kende het zijn goede nabuurstad wel heel slecht; Leiden had meer dan genoeg zorgen en kostbare plannen aan zijn hoofd om zich ook nog eens te storten in een avontuur ver van de stad, dat wel eens een bodemloze put zou kunnen blijken te zijn. Maar om Utrecht (en Gouda) niet voor het hoofd te stoten, ging men er op in en een drietal werd afgevaardigd om die inspectie te doen en met die andere partijen te onderhandelen, ook al bestond dat maar uit het vriendelijk afwimpelen van betrokkenheid van Leiden en in bredere zin Rijnland. Als een soort voorzitter was Pieter Adriaensz. van der Werff natuurlijk iemand die wel enig gezag had, Simon Fransz. van Merwen was landmeter en deskundige op technisch gebied, en Jan van Hout de ideale penvoerder (en soms woordvoerder). Onderweg, in een schokkerige wagen of een schommelende schuit, maakte hij al aantekeningen, die hij zo snel mogelijk uitwerkte – zo was het hem mogelijk bij de terugkeer in Gouda al hele stukken uit zijn verslag voor te lezen (al liet hij daar wel de passages weg die voor Gouda, en speciaal burgemeester Moel, met zijn rare meningen en verkeerde voorstellingen van zaken, minder plezierig zouden zijn). De bedoeling was dat dit rapport eerst voorgelezen zou worden in een vergadering van het Gerecht (het stadsbestuur), en als dat er geen bezwaren tegen had, in een vergadering van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland, met de hoofdingelanden en de leden van de Rekenkamer in Den Haag wanneer de rentmeester van Rijnland daar zijn rekening zou verantwoorden. Of dat gebeurd is, is niet nagezocht, maar het eindresultaat zal wel geweest zijn dat de verzamelde heren telkens zuinigjes hun hoofd schudden: aan zo’n avontuur, volgens de commissie (dus Van Hout) volstrekt onnodig, zouden ze hun dure geld maar niet gaan weggooien. Tot slot: de bijzonderheden ten aanzien van het weer worden bevestigd door Jan Buisman in zijn Duizend jaar weer, wind en water in de Lage Landen (deel 4 p. 172), maar specifieke bijzonderheden over dit gebied, zoals de op fol. 27 gemelde langdurige oostenwinden en ijsgang, kende hij niet. En in De dam bij Hoppenesse. Gevolgen voor de afwatering van het gebied tussen Oude Rijn en Hollandsche IJssel door Guus J. Borger, Frits H. Horsten en Johan F. Roest (Hilversum 2016) wordt zeer diep ingegaan op de hier geschetste problematiek, al wordt niet naar dit rapport verwezen, zodat de auteurs het wel niet kenden.

Folio 1 begint met in de marge een soort kort trefwoord, in dit geval: [1e commissie], in het handschrift van Jan van Hout, in een fraaie cursiva (Italics). Dit zal verder steeds tussen vierkante haken vermeld worden, ook al is het in wezen een dubbeling.

Die van de Gerechte deser stadt Leyden, in hare vergaderinge op ’t Raidthuys derzelver stede gehoort hebbende ‘tgundt hemluyden deur de Edele Heeren joncheer Gerard van Renesse, heere van der Aa, burgermeester der stadt Utrecht, ende meester Anthonis van Cuyc, advocaet ’s lants Uytrecht als gecommitteerden van de heeren Staten ’s lants ende van der stadt van Uytrecht ende deur Philibert van ….[niet ingevuld; mogelijk: van Serooskercken] ende joncheer Philips van Steelandt, gedeputeerden van de welgeboren g(enadige) heere Philips grave tot Hohenloo, mondelinghe es verthoont ende versocht, ooc gesien de brieven van Zijn G(enade) geschreven uyt Delff den 21en marty 1595, alles ten fijne yemant vanwegen deser stede mocht werden gecommitteert omme inspectie oculaer te nemen van de jegenwoirdige gelegentheyt van de riviere van der IJssele, ende daerop te letten off de sluysen in de dijcken aldaer bij ebbe het binnenwater uytloosen of niet?, ende consequentelicken off Rijnlandt mits ’t verdiepen ende verwijden van der voors. IJssele (bij de heeren van Uytrecht voorgenomen) deur de canalen daerinne responderende niet merckelicken van wateren en sal werden ontlast ende vermindert?, hebben teneynde alsvooren gecommitteert ende committeren mitsdezen Pieter Adriaenszoon van der Werff, burgermeester, meester Symon Fransz. van der Merwen, vroetschap, ende Jan van Hout, secretarys, mit last omme haer bevinden pertinentelick bij geschrift te stellen, ooc te chaerteren ende van alles goet ende getrou rapport te doen teneynde ‘tselve gehoort den gedeputeerden deser stede die ter anstaende vergaderinghe van den hooftinnegelanden van Rijnlandt zullen werden geschict nairder sullen mogen werden gelast omme conform het twede lith van ’t geroerde versouc, de saicke van de versochte contributie tot de verdiepinge van der Yssele te hebben in favorable recommandatie ende zodanighen redelicken contributie te helpen innewillighen als bevonden zal werden te behoiren; van ‘twelc geordonneert es [fol. 2] gemaict ende den voorn. gecommitteerden gelevert te werden de jegenwoirdighe acte. Aldus gedaen opten 22en marty 1595. [dezelfde tekst is ook opgenomen in Gerechtsdagboek C fol. 141v, SA II inv.nr. 47]

[1en geraemden dach] Ten zelven dage es mitten gedeputeerden van Uytrecht bestemt dat die gelaste van die van Leyden hem tot Uytrecht sullen laten vinden op woonsdage toecomende den 29en marty ‘tsavonts in der herberge om ’s anderendaechs mitten anderen in besoinge te treden.

[Verbael] Achtervolgende de acte van commissie hyervooren overgeschreven op ’t versouc van de gecommitteerden heeren van de stadt ende ’s lants van Uytrecht, mitsgaders van de gedeputeerden van Zijn G(enade) van Hohenloo, bij die van den Gerechte deser stadt Leyden gegeven ende verleent op ons, Pieter Adriaensz. van der Werff, burgermeester, Symon Franszoon van der Merwede, veertich ende vroetschap der voorschreven stede ende gesworen lantmeter van Rijnlandt, mitsgaders Jan van Hout, secretaris der stadt Leyden, soe heeft ons nodich geacht eer ende alvooren wij ons volgende ’t affscheyt mitten voors. gecommitteerden ende gedeputeerden genomen naer Uytrecht zouden vervoegen, ons opte gelegentheyt der voorgenomen saicke wat te informeren ende tot dien eynde de stucken ende papieren van der stadt te doersoucken, nyet alleen om de heeren van Uytrecht voor soeveele wij des van node souden mogen vinden, te dienen van onderrechtinge, alsooc ende sonderlinge om onse heeren ende meesters wedercomende van alles ende ten vollen te connen rapporteren ende (des versocht zijnde) te dienen van advis. Om ‘twelc bequamelicken ende mit goeder ordre tewege te brengen bestaet (ons bedunckens ende onder straffe van beter gevoelen) de gelegentheyt deser saicken aldus:

[1o. Of Rijnland bi der diepinge sal sijn gebaet] Ten eersten off Rijnlandt deur de voorgenomen wijdinge ende diepinge van ’t verlande canael der Ouder Yssele, beginnende uyten Rijn, te weten de Uytrechtse Vaert boven IJsselsteyn tot der stadt van der Goude toe ende so men ons seyt [fol. 3] [Lengde dere Yssele] lang zijnde omtrent negenduysent roeden, zoe sijn gebaet ende hoeverre.

[2o. Wat subsidie dient gedaen] Ende ten tweden, ingevalle dat men daeruyt eenich merckelic baet of voordeel waerschijnlicken heeft te verwachten?, wat subsidie ende onderstandt den lande van Uytrecht ende andere die tot de voorschreven verwijdinge ende diepinghe alle de costen zullen doen (die wij wel bevroeden connen dat groot ende overdragende zullen sijn) daervooren bij die van Rijnlandt behoort te werden innegewillicht ende toegevoucht ende tot wiens laste?

Nopende ’t eerste behalven ‘tgeene ons uyter demonstratie off oochmerckelicke anteeckeninge zal werden bewesen (‘twelc wij mit goeder aendacht zullen sien, overleggen ende mit behoirlicke ondervraginge verbaliseren ende in geschrift vervaten) bedunct ons nyet ongeraden alhier een sommier verhael te maecken van ‘tgunt wij uyt de bovengeroerde stucken ende papieren hebben connen bevinden, ende achten dat eenichsints tot onderrechtinge deser saecken heeft mogen dienen.

[d’ Yssel en es geen generale waterlosinge van Rijnlandt] Ten eersten en bevinden wij nyet dat Rijnlandt in ’t gemeen oyt eenige uytwateringhe opter IJsselen heeft gehadt, mer alleenlicken eenighe dorpen onder ’t ressort van ’t waterschap van Rijnlandt gelegen in ’t particulier. [mer voor particuliere] Want den watering of de lantscheydinge van Rijnlandt die men altoos heeft moeten dichthouden (besloten tusschen deeze bepalingen, te weten tusschen Hoevenzijtwinde ende Zwadenburgerdam, den zeedijc (‘twelc de duynen zijn) ende Sparendam) en heeft van allen ouden tijden geen andere waterlosinge gehadt dan deur Sparendam of andere sluysen opter Ye.

[De Ye ordinarys waterlosinge van Rijnlandt] Belangende ’t canael of de riviere van de Gouwe [De Gouwe], ‘tselve en es ten opsicht van Rijnlandt noyt anders geweest dan een gemeene deurvaert ende oversulcx gebruyct, ende ten opsicht van de landen in Schielandt gelegen ende daer aenpalende beneffens een deurvaert ooc een waterlosinghe.

[fol. 4] Ende tot een teycken vandien zoe heeft de Gouwe aen den Rijn van allen ouden tijden aen gesloten geweest mit een sluyse, gelijc die noch es, die bij noordewinden ende als de binnenlanden deur ’t opsetten van het Meerwater (wesende den boosem van Rijnlandt) werden belast, gesloten werden gehouden, min noch meer dan alle andere sluysen in den Rijndijc leggende.

[De Wiericken] Belangende de Grote ende Cleyne Wiericken, die en raecken den ouden ring off waterkeringe van Rijnlandt geensins, mer leggen meer dan een mijl weechs, daervan (als gelijc vooren) den dam gelegen hebbende tot Zwammerdam ter plaetse daer nu de brugge leyt. Ende in allen gevalle zoe hebben die oock sluysen in den Hogen Rijndijc, daermede sij het Rijnwater t’ allen tijden mogen afschutten.

‘twelck dusverre sij geseyt dat Rijnlandt in ’t gemeen noyt waterlosinge opter IJssele en soude gehadt hebben.

[Particuliere losingen opter Yssele] Mer voor zoevele angaet de particulieren dorpen onder ’t waterschap van Rijnlandt leggende, die deur speciale privilegiën van de graven van Hollandt in der tijt haer wateren in der IJssele hebben geloost, ende hoe mits ’t verlanden van der IJsele ‘tselve vruchteloos es geworden ende daerentegens hoevele ende meest alle de landen oostwaerts van de Gouwe tot boven Montfoort toe, ende daer de ring van Amsterlandt (zoe wij verstaen) aen den IJsseldijc verheelt es, bij gebreck dat zij hun wateren in der IJssele nyet en consten losen, mer daermede belast bleven, allengskens in ’t waterschap van Rijnlandt zijn innegenomen tot grote schade ende beswaernisse van den lantsaten van Rijnlandt ende sonderlinge van degeene die ongepoldert mit ende in den bosem gemeen leggen.

Soe hebben wij bevonden ‘tgene hyernair volcht.

[Alphenre waterlosinge] Dat in den jare 1357 die van Alphen, Haserswoude, Boscoop ende Waddinxveen bij privilegie van hertoge Willem van Beyeren geconsenteert es een waterlosinge van den Rijndijc in der IJssele te maicken volgende ’t privilegie geregistreert [fol. 5] in ’t register A fo. 74verso, welc privilegie anno 1358 ’s vrijdaechs naer Sint Lucas bij Jan van Bloys, heer van Schoonhoven, es geconfirmeert volgende ‘tgunt in ’t vers. register staet fo. 78.

[Alphen aen de oostsijde] Dat anno 1361 maendage naer Jaersdach die van Alphen geërft tusschen de Goutschesluyse ende Zwammerdam (‘twelc es Alphen aen der oostzijde) gepriviligeert zijn een watergang te maicken beginnende aen den Rijndijck uyt te gaen ter halver IJsele toe, folio 79verso.

[Scheydinge tusschen Rijnlant en Woerden] Dat anno 1363 ’s vrijdaechs naer Petri ad Vincula tusschen Rijnlandt ende ’t lant van Woerden gecontracteert es, daerbij de zuytsijde van ’t lant van Woerden, ter IJssele uytwaterende, van ’t waterschap van Rijnlandt wert gesepareert, mits betalende opte margen 5 stuvers, mer de noortzijde blijft contribuerende ende uytwaterende mit Rijnlandt, mits houdende twe sluysen op Sparendam, staende fo. 12.

Dat noch ten dage ende jare voors. van gelijcken een accort gemaect es mitten goeden luyden in den Gestichte van Uytrecht die gelant zijn in den watergang tot Sparendamme ende daer uyt te wateren plegen, dat degeene die an de zuytsijde leggen (mits betalende vijff stuvers opte margen) van ’t waterschap van Rijnlandt werden gesepareert, mer de gelanden aen der noortzijde zouden in ’t waterschap blijven, mits houdende twe sluysen op Sparendam, staende folio 13verso.

Welck accordt anno 1363 ’s vrijdaechs nae Vincula Petri bij Johan, bisschop tot Uytrecht, wert geapprobeert, folio 15verso.

[Waterlosing deur Moortdrecht] Dat anno 1380 Paeschavont hertoch Aelbert van Beyeren den goeden luyden van Rijnlandt ende heur nacomelingen geconsenteert heeft een watergang uyter Gouwe in der IJsele te maecken, streckende deur Moordrecht, staende folio 19. [Nota]

[Questie tusschen Rijnlant en Schielant] Dat anno 1391 ’s maendaechs naer [fol. 6] grote vastenavont hertoge Aelbert van Beyeren op ’t geschil tusschen de hogeheemraden van Rijnlandt ende Schielandt verclaert dat die van Alphen mit Rijnlandt ende Schielandt respectivelic sullen gelden mit de landen in elcx ressort gelegen, staende fo. 84verso.

[Begin van de doervaert ter Goude] Dat anno 1413 octobris 12 hertoch Willem van Beyeren geraempt heeft om nutschap ende profijt der stede van Haerlem ende van der Goude een verlaet ende een colc te maicken binnen der stede van der Goude aen beyden sijden van de grote sluyse ende zeyndt tot dien eynde gecommitteerden naer der Goude, staende fo. 36.

[Contract tusschen Rijnlant en Schielant nopende ’t penninggelt] Dat anno 1441 marty 17 een contract tusschen de heemraiden van Schielandt ende die van Alphen, Haserswoude, Waddincxveen ende Boscoop angaende ’t penningelt van de landen daermede zij in der IJssele uytwateren van hertoch Willem van Beyeren werdt geconfirmeert, staende folio 89verso.

[Smaeldorpen] Dat anno 1446 op Bamisschou bij den hogenheemraidt tusschen Alphen ende de smaeldorpen, als Groenswaert, Randenburch, Snijdelwijc ende ’t Vrijambacht van Boscoop, verclaringe wert gedaen nopende ’t onderhout van de Goutschesluyse t’ Alphen, staende folio 99verso.

Dat anno 1448 op Sint Jansschouw bij hoogeheemraiden andermael verclaringe wert gedaen tusschen die van Alphen ende smaeldorpen nopende ’t onderhout van de Goutschesluyse t’ Alphen, staende fo. 101.

[Waddingsveen boven de Bacwetering] Dat anno 1460 april 20 verclaringe van den hoogenheemraet gedaen dat die van Waddincxveen boven de Bacweteringhe gelegen mit Alphen, Haserswoude ende Boscoop zullen uytwateren in der IJssele, fo. 96 ende 97.

[Verlanden van de Yssele] Naer welcke tijt alsoe (zoo ’t schijnt) d’ IJssel meest heeft begonst te verlanden ende zo men zeyt ’t compas te verdrayen, heeft Walraven heer tot Brederode [fol. 7] in den jare 1494 [=1595 in Jaardagstijl] voor zijn polder gelegen onder de watermolen tot [Watermoelen] Zwadenburgerdamme tusschen Rijnlandt ende Woerden, streckende uyten Rijn [Zwammerdamme innegenomen] achter zijne landen, groot 561 morgen, aen de hogeheemraiden versocht ende verworven consent dat de voors. polder (ten opsichte de gelanden hem nyet langer en mochten behelpen om haer water in de IJssel uyt te brengen, zoe sij daer te vorens plachten) een watermoelen mochten stellen om daermede ’t water te mogen werpen in de Rijn, mits gevende penningelt [Penningelt] als om de twe jaeren 4 penningen ende jaerlicx drie groten, tot een erkentenisse van ‘twelc de voorschr. Heere van Brederode den 20en marty anno 94 de hogeheemraden aldaer jurisdictie overgeeft, volgende de brieven staende folio 46verso.

‘Twelc ’t eerste verhael zijnde dat wij van dit besoinge hebben connen vinden van de watermolens, achten zulcx dat die tusschen dezelve tijt ende den jare 1460 moeten zijn gevonden of tot kennisse gecomen.

[Cromwijc en Bulwijc innegenomen] Hebben vorder bevonden dat in den jare 1532 marty 25 die van Cromwijc, Bulwijc, Berwoutswaerde, Keuverlandt ende Bakenesse, gelant opten Rijn tusschen den Holwech ende de Corte Waerderschen dijc, innegenomen zijn mit 784 margen mits gevende jaerlicx een stuver, staende fo. 190verso.

[Mallesluys geleyt] Dat van gelijcken anno 1536 den tienden january die van der Goude bij H[oochlofflicker] M[emorie] keyser Kaerle de Vijffde, grave van Hollandt, zijn geoctroyeert tot ’t leggen van een nieuwe sluys in den IJsseldijck achter ’t Slot ter Goude, ende daerdoor te loosen water in den IJssele, mits (boven 400 gulden bij Zijn Majesteyt daertoe gecontribueert) heffende 3 stuvers op elcke margen [fol. 8] zoe in Rijnlandt als Schielandt, die daerbij souden zijn geprofiteert, daerbij die van der Goude beloven de sluys ten eeuwigen dagen buyten Zijn Majesteyts coste te onderhouden, volgende de verbantbrieff bij die van der Goude daervan verleden opten lesten marty, houdende insertie van ’t octroy, staende fo. 191.

[Quytantie van die van der Goude mit verclaring van de landen profijt doer de loosinge treckende] Volgende denwelcken de voorscreven van der Goude opten tienden decembris 1541 quitantie gepasseert hebben nopende de drie stuvers opte margen gecontribueert tot ’t maicken van de sluys aen ’t casteel (die men nomt de Mallesluys) volgende ’t geregistreerde fo. 242verso, innehoudende nominatie van de dorpen in Rijnlandt die bij der vers. uytlosinge zijn geryft, te weten: twehonderttseventich margen opte westzijde van de Gouwe onder de molen van Zanen; zessentsestich margen van Dieuwer Dirck Govertsz. onder de Hoorn-moelen opte Gouwe bij Alphen; twehonderteenentwintich margen onder de moelen van Laech Boscoop; twehondertzevenenvijftich margen van Groensfoort; vierhondertzeven margen van Poellyen; driehondertzeven margen van Snijdelwijc, alle drie gelegen onder de Noorteynsche molen van Wensveen; driehondert mergen onder Brouc ende ’t landt van Tuyl; twehondert mergen onder Coenecoop; achthondert mergen van die van ’t Suyteynde, alle drie gelegen onder de Zuyteynsche molen van Wensveen; ende driehondertzevenenveertich morgen onder de moelen van Randenburch; maickende tsamen drieduysenthondertvijffentseventich mergen, daervan afgetrocken 300 mergen leggende onder Brouck ende ’t lant van Tuyl, uytwaterende met Schielandt, resteren 2875 mergen, die men dier tijden achtede dat bij der [fol. 9] voorschreven uytlosinghe zouden sijn geryft.

[Reewijc innegenomen] Bevinden noch dat anno 1544 de hoogeheemraiden in ’t waterschap van Rijnlandt innegenomen hebben eerst die van Reewijc, ’t Nieudorp, Scravenbrouc, de Vogelesang, den Tempel, Oude Reewijc, de Saten, Alisambacht(?), tsamen groot 903 margen 3 hont.

[Sluypwijc ingenomen] Noch die van Sluypwijc, Ravensberge, de Vromaden, Campen, tsamen groot 241 morgen 250 roeden.

[De Broucvelden ingenomen] Noch de twe Broucvelden van Zwadenburgerdam, de Sloen, de Broucken, de Bodegravens campen, de Wonnen, tsamen groot 1244 mergen 200 roeden.

[Wijc en Voshol ingenomen] Mitsgaders Wijc en Voshol, tsaemen groot 226 mergen 100 roeden,

Invougen dat zij alsdoen innenemende in als 2625 mergen 250 roeden die vanouts opter IJsele hadden uytgewatert, zoe hadden hem de hooftinnegelanden daerover onder andere beclaecht ende ‘tselve mit processen gesocht off te weren [Proces van den jare 43 (of 44?)]

‘Twelc bij de heer van Assendelff ende Suys, commissarysen, onder andere bij het eerste articule van het accordt anno 1550 es ter neder geleyt [Accord van den jare 50], medebrengende dat men van doen voorts niemant toelaten en zoude omme mit Rijnlandt uyt te wateren dan bij consent van den hooftinnegelanden van Rijnlandt, die men daerop zoude bescrijven als men gewoonlicken was te doene op andere Gemeenlandts zaecken.

[De suytsijde van Lange Lynschoten ingenomen] Volgende denwelcken bevinden wij dat anno 1561 D[ijckgraeff] ende H[oog] H[eemraiden] mit consent van de hooftinnegelanden in ’t waterschap genomen hebben de Zuytsijde van Lange Lynschoten mit Snodelrewaert, groot 773 margen. [Snodelrewaert ingenomen]

[Cattenbrouc etc. ingenomen] Van gelijcken dat anno 1560 in ’t waterschap genomen zijn Cattenbrouck, Rapijnen ende IJsselvelt, groot [fol. 10] 1097 mergen 50 roeden, mitsgaders de Zuytsijde van de Weypoort in Bodegraven, groot 880 margen 150 roeden [Suytsijde van de Weypoort in Bodegraven ingenomen]

[Osteynde van Waerder] Van gelijcken dat anno 1561 es innegenomen ’t Oosteynde van Waerder, groot 465 mergen 550 roeden, om mit eenen moelen te maelen in den Rijn, onder de contributie van een stuver opte margen, wesende voorgaende bij de gecommitteerden van de hooftingelanden ter plaetse geweest volgende het verbael daervan gehouden ende staende fo. 260verso.

[Enge ingenomen] Dat oock anno 1578 es innengenomen de Enge omtrent Montfoort mit 300 mergen, mits contribuerende mergen mergens gelijc.

[Westeynde van Waerder] Gelijck ooc in denzelven jare innegenomen es ’t Westeynde van Waerder, groot 700 mergen, om mit eenen moelen te malen in den Rijn onder de contributie van een stuver opte margen.

[Groote of Dijcsluys ter Goude] Anno 1575 es op ’t versouc van de Gecommitteerde Raden van de Admiraliteyt geordonneert in den IJsseldijc bij, aen off omtrent der stede van der Goude geleyt te werden een sluyse, wijt 28 off 30 voeten, mit een culc om daerdeur t’allen tijden des noot zijnde zoe cromstevens als andere gelijcke schepen ter oorloge dienende uyt ende inne te mogen brengen, ende zijn de hoogeheemraiden van Rijnlandt, Delfflandt ende Schielandt tot de vorderinge vandien specialicken gecommitteert mit aucthorisatie om de penningen ende oncosten daertoe nodich te vinden ende ommeslaen over de landen van Rijnlandt, Delfflant ende Schielandt, de landen boven der Goude aen de noortzijde van de IJsele, mitsgaders over de landen van Woerden ende die zijluyden bevinden ende verstaen zouden zoe in heure uytwateringen, waterlosingen off watertochten ende anderssints bij dezelve sluys geprofiteert te mogen [fol. 11] werden, volgende de apostille van date den 20en january 1575, in ’t bouc B fo. 165.

‘Twelc dusverre geseyt zij nopende ‘tgunt wij uyt de stucken ende papieren van der stadt hebben cunnen bevinden, zoe de waterlosingen opter IJssele als van ’t innecomen van de landen vanouts ter IJssele uytgewatert hebbende in de voorleden jaren gepasseert te zijn. Ende belangende ‘tgunt in ’t vorder op ’t eerste poinct, te weten off Rijnlandt deur de voorgenomen diepinghe ende verwijdinghe zal werden gebaet ende hoeverre?, zal dienen in ansieninghe genomen, achten wij dat bequaemst zal vallen naer wij de gelegentheyt alles zullen hebben gesien ende ondersocht.

[2o. nopende de subsidie] Ende hoewel daeraen ooc sal dependeren ’t wechnemen ende uyter weech leggen van het twede poinct, te weten wat subsidie ende onderstant daervooren behoirt te werden innegewillicht, soe achten wij nochtans niet ongeraden daerover ooc preparatoirlicken alhier eenige openinge off anroeringe te doen, nopende ‘tgene wij uyt de voorscreven papieren hebben connen werden onderrecht, als ons latende beduncken dat men bevindende eenich voordeel, den heeren van Uytrecht, onse goede vrinden ende mede-verbontten, ende zonderlinghe die van der Goude, onse goede vrunden, nairgebuyren ende mede-lithmaten, tot volvoeringhe van zodanighe hare heerlicke voornemen geen subsidie en zal connen off behoiren te weygeren, mer vruntlicken te bewillighen, mits dat die sal werden geproportineert naer ’t voordeel off baet daeruyt te consequeren.

‘Twelck om redenen hiervoren angeroert in allen gevalle niet en can werden verstaen dan over de 2875 mergen tot de Mallesluyse gecontribueert hebbende, gesamentlicken over alle de innegenomen landen die ’t voorgenomen [fol. 12] werck ten besten (als te verhopen es) geluckende, tot haer voorgaende wesen, aert ende gelegentheyt weder gebracht zullen connen werden.

Want dat men zulcx soude willen trecken over alle de landen jegenwoirdich onder ’t waterschap van Rijnlandt gelegen en connen wij (om rondelicken ende op zijn Hollandts te spreecken) niet verstaen wat reden het soude zijn dat men daermede belasten zoude sodanighe landen die deur der IJsele in der eewicheyt niet gebaet en zijn geweest noch gebaet en connen werden.

Alsoe het geen waerschijnicheyt ter werelt en heeft dat ’t lant van Rijnlandt, hebbende zoe overgroten bosem ende mit zoeveele wateren bezwaert, in der eewicheyt zijn water zal connen loosen in der IJssele, mer zullen als hem haer oude waterlosingen van Sparendam (‘twelck God verhoede) zouden mogen comen te ontbreecken, of nyet genouchsaem te connen helpen off voldoen, genootdruct zijn elderswaer raet ende hulpe te soucken, daer zij ’t veel nutter ende nairder verzeeckert zijn, mits de prouve die daervan deur de zonderlinge vlijt, naersticheyt ende opsicht der heeren heemraiden rechts voor ’t begin van de jegenwoirdige beroerten gedaen ende goetgevonden es.

Hyerbij comende dat indien men volgende ’t versouc van de heeren van Uytrecht mit haer gevouchden dezelve 10 stuvers opte margen in ’t gemeen zouden innewillighen, men in effecte zoeveel soude geven als alle de innegenomen landen tot noch toe ten hoochsten hebben gecontribueert off opgebracht, blijckende bij den staet hier innegelijft:

[Sij geleth dat in desen es gereeckent tot 1594 incluys]

De polder van Zwadenburgerdam anno 1494 alsvoren innegenomen mit 561 margen heeft gestadich gecontribueert mit drie groten, facit 2430 gulden 8 stuvers.

[fol. 13] De 2625 morgen van Reewijc ende andere landen innegenomen anno 44 hebben zedert in als gecontribueert opte margen 9 gulden 13 stuver 6 penningen, comende te bedragen 25.283 gulden 15 stuvers 10 penningen.

De 773 margen van de Lange Lynschoten ende Snodelrewaert innegenomen anno 61 hebben zedert in als gecontribueert opte mergen 8 gulden 3 stuver 10 penningen, comende in als 6324 gulden 2 stuver.

De 1972 margen twe hondt in Cattenbrouck ende an de Zuytsijde van de Weypoort innegenomen anno 65 hebben zedert in als gecontribueert opte mergen 7 gulden 16 stuver, comende in als te belopen 15.420 gulden 12 stuver.

’T Oosteynde van Waerder ingenomen anno 71 met 465 mergen 550 roeden heeft zedert gecontribueert mit 1 stuver, facit 23 gulden 5 stuver 12 penningen, comt over 23 jaren 536 gulden 13 penningen.

’T Westeynde van Waerder innegenomen anno 1578 mit 700 mergen, heeft zedert gecontribueert mit 1 stuver, facit 35 gulden, comt over zestien jaeren 560 gulden.

Ende de Enge innegenomen anno 1578 mit 300 margen, heeft zedert gecontribueert in als 6 gulden 2 stuvers opte margen, compt tsamen 1830 gulden.

Invougen dat alle de contributiën belopen in eender somme 56.592 gulden 8 stuver 7 penningen. Alles behouden nairder reeckeninge.

‘Twelck bij ons hyer gestelt zijnde nyet omme de zaecke te difficulteren off om ’t consent bestaende in de goede gonste der hooftinnegelanden te verhinderen mer om te dienen tot onderrechtinghe zoewel van ons als van andere daer ende zulcx des zal behoiren, wij bidden, [fol. 14] begeren ende versoucken dat ons ten besten werde affgenomen.

[Schorssinge van de visitatie in martio 1595] Ende in sulcker vougen als voors. es, ons totter reyse tevoren bereyt hebbende omme ons ten voorbescheyden 29en marty tot Uytrecht te laeten vinden, zijn opten 27en marty brieven gecomen van de gedeputeerden van de Staten van Uytrecht, addresserende aen schoudt, burgermeesteren ende regierders der voors. stadt Leyden, geschreven t’ Uytrecht den 16en marty 95 stilo veteri, innehoudende dat hem uyt het rapport van joncheer Gerard van Renesse, heere ter Aa, eerste burgermeester der stadt Uytrecht, zeer angenaem was geweest te verstaen dat de voorn. van Leyden omme zeeckere kennisse te mogen crijgen van het profijt dat de quartieren van Rijnlandt in der IJssele uytwaterende bij der verdiepinghe van derzelver IJssele zouden hebben te verwachten, eenighe gecommitteert hadden, die beneffens de voornomde van Uytrecht haer in loco zouden begeven omme inspectie oculaer te nemen, perfecte chaerte te maicken ende dat den dach omme binnen Uytrecht te wesen anbestemt was op woonsdage doen toecomende, mer alsoe hare Edele ’s daichs te vooren genootsaect waren geweest de brugge in ’t Geyn te doen stoppen omme aldaer te beletten den vorderen inloop van de wateren die doen door den inbrec van de Leckendijck [mits den inbrec van de Leckendijc] omtrent Langerac in der IJssele zeer abondant ende hooch waren, zulcx dat genouchsaem alle de verlaten, sluysen, duyckers etc. doen ter tijt in de IJsele onder ’t water stonden ende dat men overzulcx de gelegenheyden ende effecten van de voorschreven uytwateringe niet bequamelic en soude connen zien voordat den voorschreven deurgebroocken dijc weder gestopt ende ’t water in der IJssele weder op zijn gewoonlicke peyl [fol. 15] gecomen soude zijn, zoe hadden haer Edele niet willen naerlaten den voornomden van Leyden van alle ‘tselve bij eenen expressen bode te adverteren, mit vruntlic versouc dat de voornomde van Leyden zouden gelieven haer gedeputeerden vaerdich te houden tegens dat ’t water invougen voors. in der IJssele gevallen zoude sijn, ‘twelck haer Edele verhoopten dat onlang zoude wesen, angemerct men naerstich besich was om den voorscreven innegebroocken dijc wederom te stoppen, daervan zijluyden den voornomden van Leyden terstont zouden adverteren. Mits welck schrijvens onse reyse verhindert ende geschorst zijnde, es [2e versouc in augusto 96] de voorschreven zaicke seeckeren tijt in rust ende stillicheyt gebleven, zonder daer yets inne te vorderen tot in augusti des jaers 1596 ten welcken tijde de gedeputeerden van Uytrecht ende van der Goude den tienden desselffs maents weder gecomen zijn binnen deser stadt Leyden, dewelcke insisterende op haer voorgaende versouc, was hem ter antwoorde gegeven dat hem de gedeputeerden deser stede teneynde alsvooren zouden vaerdich houden jegens zodanigen tijt als zij souden werden bescreven, mits daervan tijdelicken te vooren verwitticht zijnde.

[Bescriving in februario 97] Dienvolgende zijn in februario 97 binnen Leyden brieven gecomen van den 12en, gescreven bij burgermeesteren ende regierders van der Goude, teneynde de voorschreven gedeputeerde der stadt Leyden jegens zondage den 16en february doen toecomende t’savonts teneynde voors. ter Goude zoude werden geschict indien den oostenwint bleeff continuerende.

[Rescriptie van Leyden 14 feb. 97] Waerop bij burgermeesteren van Leyden den 14en february 97 in effecte geantwoort es de gelegentheyt nyet te hebben omme haer gedeputeerden derwaerts te [fol. 16] schicken, ooc dat zij den tijt ongelegen vonden om zodanige inspectie bij der hant te nemen, zoe om ’t wintersaeysoen als om de anperssinge van de wateren door den oostenwint veroorsaect, versouckende daertoe eenen anderen tijt te werden geraemt ende preciselicken voorgestelt ‘tsij binnen drie weecken off een maent ten langsten, ende daervan verwitticht te zijn omme haer gedeputeerden daertegens vaerdich te doen houden.

[2e bescriving van der Goude] Denwelcken nyetjegenstaende hadden de voorschreven van der Goude bij haer brieven van den 16en february gescreven dat de gedeputeerden van Uytrecht aldaer in competenten getale waeren angecomen, ende versocht dat de voors. gecommitteerde deser stede hem op dynsdage den 18en doen toecomende jegens de middach zouden laten vinden tot Alphen in de herberge van mr. Matheus [van Heyningen?] off zoe sulcx ongelegen waer, dat ‘tselve aldan op woonsdage daeraen mocht geschieden.

[2e beantwoordinge van die van Leyden] Op welc schrijvens de voors. van Leyden bij haer brieven van den 17en ter antwoorde hadde gegeven, dat zij hem ongetwijfelt hadden laten voorstaen off de onschult ende excuse bij vorige missive gedaen en soude in ’t goede angenomen hebben geweest, ansiende ’t ontijdelicke saeysoen des jaers, de gestadigen oostenwint ende de grote anperssinge van water ter IJsselwaert, veroorsaeckende een geheele ongelegentheyt an sodanigen besoinge, daertoe zij in zodaniger yel versocht waren, ter hant te nemen overmits die niet en souden connen geschieden zonder daertoe te gebruycken peylinge van verscheyden wateren, sluysen ende sluystochten, zoe in de brede als in de diepte, die de voornomde van der Goude wel conden verstaen dat onmogelic zoude sijn mits de grote ongelijcheyt in der hoochden van de wateren deur den oostenwint gecauseert, te connen werden gedaen; hadden daerom ernstelic [fol. 17] gebeden dat de voorgeroerde excuse in naerder bedencken, ’t besoinge voor noch een tijt uytgestelt ende daertoe een beter saeysoen verwacht soude werden, daertoe niet onbequaem, ramende ’t midden van de toecomende maent marty, jegens welcke tijt eenighe van Leyden, die overlange daertoe waren gecommitteert geweest (desommighe van dewelcke doen nyet gedisponeert en waren in zodanigen coude sulcken reys aen te nemen) zich souden gereet houden ende opten 16en marty des avonts laten vinden ‘tsij dan tot Uytrecht, ter Goude off elders daer ’t zulcx de voornomde van der Goude gelegen zijn ende goetduncken zoude, ‘twelc indien zij hem lieten bevallen, zouden binnen 14 dagen daerop verwachten scrijvens waer de tsamencompste bequamelicxt zoude mogen werden geleyt.

[Missyf van Leyden van den 12 marty 97] Alsoe nu de voornomde van der Goude binnen de voorgeroerde veertien dagen geen antwoord en zonden, zoe hadden de burgermeesteren ende regierders van Leyden opten 12en marty aen die van der Goude gescreven dat zij vastelicken waren geresolveert om volgende haer voorgaende scrijvens heur gedeputeerden jegens den 16en marty des avonts aldaer te schicken ende ’t besoinge ’s daechs daeraen bij der hant nemende, de anwijsinge bij hem beneffens den heeren gecommitteerden der stadt ende ’s lants van Uytrecht te doen andachtelicken te zyen ende getrouwelicken te verbaliseren teneynde de voors. van Leyden haerluyder rapport gehoort daerop haer stemme ter vergaderinghe van de hooftinnegelanden van Rijnlandt favorabelicken hadden mogen formeren, mer alsoe de opgecomen vorst verhinderende de peylingen ende ‘tgunt vorder in zodanigen besoinge notelicken vereyscht werde, ‘tselve ganschelicken niet toe en liet, zoe hadden zij denselven dach moeten [fol. 18] schorssen ende ophouden tot een ander bequamer ende gelegener tijt, dewelcke zij onder ’t behagen van de voors. van der Goude ende omme de zaecke niet op te houden, mer voor zoeveel in hem was te verhaesten, genomen ende geraemt hadden den 30en der voors. maent marty, jegens welcken dach zijluyden haer gedeputeerden des avonts aldaer ontwijfelic zouden schicken, tenwaer dezelve van der Goude van anderen goetduncken zijnde, hem beter ende bequamer tijt ende plaetse middelertijt verwittichden, daernaer zij hem ende den haren souden hebben te rechten.

[3e bescrijvinge van der Goude 12 marty 97] Mer alsoe terstont naer ’t affvaerdighen van de voorscreven brieven de voornomde van Leyden deur brieven van de voornomde van der Goude, ten selven dage gescreven, werden verwitticht dat zij ’t schrijven van die van Leyden om hem tot vordernisse van de voorschreven inspectie den 16en marty binnen der Goude te laeten vinden den Heeren Staten ’s lants van Uytrecht hadden gecommuniceert ende bij dezelve bericht waren dat de gedeputeerden van Uytrecht hem ten zelven voorgestelden tijde aldaer zoude laten vinden ende begeerden dat de gedeputeerden van Leyden denselven dach ooc zoude waernemen ende dat zij dezelve mit den voornomden van Uytrecht des avonts in de herberge van ’t Herthuys aen de Marct tot de wedue van Aert Gijsbertsz. Bockenberch zouden verwachten.

[Beantwoordinge van Leyden 12 marty] Soe hadden de voornomde van Leyden daerop ten zelven dage gescreven dat zij niet laten en souden haer gedeputeerden ten voorgestelden dage ter Goude te schicken ende mitderdaet te betogen hare goede genegentheyt tot de voorn. van der Goude ende den heeren van Uytrecht ende de bevorderinge der voorgenomen zaecken.

[Scrijven van der Goude 13 marty] Welcke twe brieven de voornomde van der Goude bij de hare van den 13en marty hebben beantwoort mit verclaringe dat [fol. 19] zij den gedeputeerden van Leyden ten voorgestelden dage zouden verwachten omme ’t voorgenomen besoinge ‘sdaechs daeraen bij der handt te nemen.

[2e en naerder commissie] Alle ‘twelcke bij de voornomde gedeputeerden dien van de Gerechte der voors. stadt Leyden tot daertoe gecommuniceert ende voorgestelt zijnde, mit een versouc teneynde dezelve gelieven soude gesamentlicken te delibereren, resolveren ende den voornomden gedeputeerden belasten hoe zij hem in desen souden hebben te gedragen, es bij hem goetgevonden dat de voorn. gedeputeerden de comparitie waernemen ende alle ‘tgeen hem bij de heeren van Uytrecht ende van der Goude zoude werden vertoont mit goeder andacht zien anmercken ende pertinentelicken mit goeder distinctie ende onderscheyt van mate, zoe hoochde, diepte ende andere ommestandicheyden bij gescrifte stellen ende verbaliseren zullen omme t’ harer wedercompste, heurluyder rapport ende wedervaren gehoort, nairder te werden gedelibereert ende geresolveert wat in desen van deser stede wegen vorder zal dienen gedaen om te comen tot gehele ende volcomen kennisse ende onderrechtinge van alle gelegentheyden wat ende hoevele canalen off waterlosingen van de noortzijde uyt Rijnlandt in der IJsele comen?, de wijde ende diepte vandien? mitsgaders van de sluysen in den voorscreven IJseldijc leggende, de hoochde van de landen ten wederzijden van zodanige waterlosingen gelegen?, wie?, wat? ende hoeveel landen? ende hoeverre daerbij gebaet zijn?, hoeveel polders hun water daerop zijn malende ende werpende?, de wijde ende diepte van ’t canael van de IJsele daerbeneffens?, hoe hooch ende laech de vloeden ende ebben daeromtrent gewoon zijn te rijsen en dalen?, mit andere diergelijcke ommestandicheyden die de voorgenomen saicke angaende in insichte ende consideratie dienen genomen ende dat dien niettemin de voors. gedeputeerden de voornomden van Uytrecht ende van der Goude sullen hebben te verclaren dat de [fol. 20] meninghe van die van de Gerechte geweest es, op alle ‘tgunt voorschreven es, deur heur gedeputeerden naerstich ondersouc te doen doen ende miteenen den loop van ’t canael van der IJsele behoirlicken te doen affmeten, caerteren, ‘twelc alsoe mit de jegenwoirdige gelegentheyt van coude ende vorst niet bequamelicken en sal connen werden gedaen, zij daermede voor alsnu ophouden ende alleenlicken alsvooren assisteren zullen tot de anwijsingen die bij hem zullen werden gedaen, mit een anseggen dat indien de voorn. van Leyden het rapport van haer vers. gedeputeerden gehoort, noch in dezelve opinie blijven, zij ‘tselve mitten eersten ende noch voor de anstaende vergaderinge van de hooftinnegelanden zullen doen bij der handt nemen ende voltrecken ende dat zij der meeninge zijn den voornomden van Uytrecht ende van der Goude daervan tijdelicken tevooren te doen verwittigen teneynde haer Edele eenige uyten heuren daerbij zoude mogen vougen indien ’t hem goetdocht, mit last dat hem de voornomde gedeputeerden naer de voorschreven resolutie zullen hebben te gedragen, ‘twelc zulcx gedaen es den 14en marty 97.

Opten 16en marty 1597 zijn wij, Pieter Adriaensz. van der Werff, Symon Fransz. van der Merwen ende Jan van Hout, des mergens omtrent ten halff tien uyren mitter wagen gereden uyt Leyden naer der Goude ende gecomen zijnde achter Haserswoude lieten wij ons brengen tot Boscoop om de wijde ende diepte van de brugge over de Gouwe leggende, in der chaerte geteyckent mit A, te meten [Boscoper brugge], ‘twelck doende hebben bevonden dat deselve brugge tusschen beyde de jucken aen de palen mit een staende mate metende ende niet aen de schoeyplancken, wijt was om water te mogen loosen 23 voeten 10 duymen zes greynen Rijnlantsche mate, al aen twaelven verdeelt, gelijc wij doorgaende in dit besoinge voorhebben te gebruycken [Mate in desen alom gebruyct], dat het water (‘twelc naer der Goude zeer uytliep) diep was van de superficie [fol. 21] of vlacte aff te meten vijff voeten tien duymen, ende was tusschen dezelve superficie ende den ondercant van de westersche oversteeckende sloof, hoochde van 9 voeten tien duymen zes greynen, ende alsoe de voors. brugge twe jocken heeft, hebbende daerbuyten ooc licht, ‘twelc men in tijden ende wijlen ooc zoude mogen doergraven ende daermede de waterlosinge vermeeren, hebben wij de maet ooc geleyt op ‘tselve licht en bevonden het westersche gat ter wijde van zes voeten tien duymen ende ’t oostersche gat van zeven voeten vijff duymen zes greynen.

[Waddingveenre brugge] Van daar voortsvarende naer Waddincxveen zijn ofgetreden ende gegaen tot opte Waddincxveenre brugge over der Gouwe leggende, in de chaerte geteyckent B, om alsvoren de maet daerop te leggen, ‘twelc doende bevonden dat die twe gaten off losingen hadde, wijt ’t middelste off principaelste alsvooren gemeten, twe roeden drie duymen, ende ’t westergat acht voeten elff duymen, wesende ’t oostergat gestopt ende mit aerde angevolt, invougen dat daer in als licht es om te loosen twe roeden negen voeten twe duymen, dat deselve brugge diep was van de vlacte des waters zeven voeten negen duymen ende van daer hooch tot den ondercant van de twede oversteeckende noorderbalc acht voeten zeven duymen.

Sijn van daer voortsgevaren opter Goude, daer wij quamen tusschen vier ende vijff uyren, ons logys nemende (volgende ’t schrijven van de heeren van der Goude) in ’t Hertenhuys, sijn aldaer onlancx mede gecomen [Gecommitteerden van Uytrecht] joncheer Geraerdt van Renesse, heere van der Aa, Allert van Helften, burgermeester, ende joncheer Jacob van der Maet, schepen der stadt Uytrecht, mitsgaders [Burgermeesteren van der Goude] Dirck Jansz. Lonc, Maerten Janszoon Moel, Geryt Corneliszoon de Lange ende Henric Willemszoon Verbrugge, burgermeesteren, dewelcke ons verwelcomende ende geselschap houdende, zijn in den avont gescheyden mit een anseggen [fol. 22] dat wij ons ‘smergens ten acht uyren zouden laten vinden op ’t Raidthuys.

Volgende welc afscheyt zijn wij opten 17en marty goetstijts des mergens gegaen op ’t Raidthuys ende in vergaderinghe van burgermeesteren beneffens de voornomde gecommitteerden van Uytrecht toegelaten, ende ons affgevraecht zijnde hoe wij ’t besoinge daerom wij gecomen waren [Openinge van onse last] dachten bij der handt te nemen, hebben hemluyden (volgende onse last) geopent dat die van Leyden, onse principalen, in ’t eerst van meninghe waren geweest de hoochten van de landen ten wederzijden van de … [blanco gelaten] ter IJselwaert uytlopende canalen te peylen ende van gelijcken de diepte, wijte ende hoochte van de sluysen of duyckers ende van de voors. canalen mitsgaders van der IJsele daerbeneffens, mer zoe sij de jegenwoirdige gelegentheyt des tijts zoe ten opsicht van de vorstcoude ende gelijcke beletselen daertoe onbequaem hadden geoordeelt ende ‘tselve tot beter gelegentheyt hadden gereserveert, hadden ons alsnu niet vorder gelast dan wel toe te zien ende naerstich oochmerc te nemen op alle ‘tgeen ons, ‘tzij bij de heeren van Uytrecht off van der Goude souden werden vertoont, ‘tselve in behoirlicke ordre bij geschrift te stellen ende hem van alles t’ onser wedercompste getrou rapport te doen teneynde dezelve onse principalen van onse wedervaren verstendicht ende onderrecht zijnde, naerder onderlinghe mochten beraden ende besluyten of zij de vorder peylingen verstonden gedaen te hebben? ende hoeverre? Daervan wij den voornomden heeren van Uytrecht ende van der Goude openinghe deden, dat de meeninge van onse principalen zulcx zijnde, ‘tselve bij der hant genomen ende noch voltrocken zoude werden voor de anstaende vergaderinghe der hooftinnegelanden, dewelcke op des rentmeesters reeckeninghe vallen zoude in Den Hage maendage [fol. 23] naer Beloocken Paesschen eerstcomende, daervan wij in dien gevalle den heeren van Utrecht ende van der Goude ooc tijdelicken tevooren gedachten te verwittigen om yemant van den heuren daerbij te vougen indien ’t hem goetdochte.

Ende daermede vertreckende, teneynde hem de voornomde heeren van Utrecht ende van der Goude daerop zouden bespreecken ende beraden, es ons angeseyt dat wij ons vaerdich souden houden jegens tien uyren omme aen te zien ‘tgeen ons bij de voornomde van der Goude zoude werden angewesen.

[Laechste ebbe] Ende zulcx verbeydende tot over halff elff uyren, ten welcken tijde het laechste ebbe was, hebben ons geleyt tot opte grote sluyse voor de Dijcpoort, in de chaerte geteycken mit C, [Vertooch van de grote sluyse] ende ons daer vertoocht den groten uytloop van de watere ter IJselwaert, dewelcke wij gewisselicken groot ende vehement hebben bevonden, te meer (ons bedunckens) omdat de sluyse in der stadt niet opgewonden en was, noch oock (zoe wij vermoeden) de Mallesluys, daeruyt wij ons lieten voorstaen dat beyde dezelve sluysen gesloten werden gehouden ende van gelijcken de voorleden dagen gesloten waren geweest om den uytloop aldaer te vermeerderen ende een groter schijn te geven, ende alsoe wij van ’t sluyten van de grote sluyse vermaenden, gaven burgermeesteren daerop ter antwoorde dat als men nyet en schutte off aldaer geen doervaert en was, dat de sluyse dan niet en werde gewonnen, mer belasteden strac ‘tselve te doen. Ende de mate leggende opte voors. grote sluyse hebbende de wijte dienende totter deurvaert ende waterlosinghe bevonden twe roeden drie voeten vijff duymen.

Van daer hebben ons de voornomde burgermeesteren van der Goude langs der chingele geleyt tot op Jan Cattenbrugge [Jan Cattenbrugge], comende voor de Potterspoort [fol. 24] over de Gouwe, in der chaerte geteyckent mit D, ende daer staende zagen dat ’t water oock loop ende losinge hadde langs derzelver stede vestgraften aen der oostzijde naer de Mallesluys, mer bleven evenwel in der opinie dat daer de voorleden dagen nyet en was geloost doordien dezelve vestgraften vast vol ijs lagen, gelijc ooc was in de haven, ‘twelc wij ons lieten voorstaen dat indien aldaer losinge waer geweest, gescheurt, gebroocken ende zoe wel wech geweest zoude hebben als an de westzijde daer geen ijs medallen werde gevonden.

[Mallesluys] Ende zulcx voortsgaende tot op de vers. Mallesluys, in der chaerte geteyckent E, zagen ooc dat deselve seer veel waters uytloosde deur een roede vier voeten drie duymen wijte die wij bij de mate daerop geleyt bevonden hebben.

[Binnensluys] Ende van daer gaende tot opte sluyse binnen der Goude, in de chaerte geteyckent F, hebben ooc daer eenigen uytgang bevonden, niet zoeveel als de voorgaende twe sluysen, zoe ten opsicht van de leggende schepen alsooc ende zonderlinge van de ancomende vloet, doer ’t opcomen van dewelcke ende het gelijcwerden van ’t buytenwater mit ’t binnenste, de sluysdeuren van de grote sluyse omtrent halff twe uyren, zo men ons zeyde, zoude toevallen, ende de mate leggende opte voors. sluyse hebben ’t licht van dien wijt bevonden een roede drie voeten drie duymen, invougen dat wij in als binnen of aen der Goude losinge bevonden hebben van vier roeden tien voeten elff duymen waters. [Wijde van de waterlosing ter Goude]

Ende verclaerden ons de voornomde burgermeesteren van der Goude, doende de voorgaende anwijsingen, dat gelijcke losinge ooc was door de Grote ende Cleyne Wiericken [Wiericken]

‘Twelc gedaen zijnde, zijn ter maeltijt gegaen ende naer de maeltijt mitten anderen in propoost tredende opte losinghe, vermaenden wij dat wij alsnoch niet en consten verstaen dat de anwijsinge ons [fol. 25] ten zelven dage gedaen, veel ter materie dienden ende wat vrucht de voorgenomen verdiepinghe ende verwijdinghe van de IJssele, die boven der Goude souden eynden, zoude connen doen in de losinge van de sluysen aen ende in der Goude, deur dewelcke Rijnlandt alrede zoeveel ende meerder waterlosingen hadden als hem de Gouwe (die wij achteden dat tot eenige plaetsen geen vijff roeden wijt en was) eenichsints mocht toebrengen, zoe in allen gevalle ’t water door de Goutschesluysen ende de bruggen van Boscoop ende Wensveen passeren moste, ende in dezelve propoosten zijnde slougen wij voor als een onwederspreeckelicke zaicke, [Dat ’t diepen de superficie of vlacte van ’t IJselwater niet en sal verlagen] dat offwel de IJssel een spiets off meer dieper ende zoeveel wijder gegraven werde als men conste off mocht, dat altijts de superficie of vlacte van ’t water blijven most in zulcken gestalt ende zoe hooch off laech als die nu ter tijt es.

Ende onder dese redenen stelden wij vooren ten opsichte van der waterlosingen de volgende drie poincten [Voorstellinge van drie poincten] die wij zeyden in recht ende redene vast te staen ende wij voor alle luyden van verstant gedachten te houden staen:

Ten eersten dat als ’t buytenwater hoger es dan ’t binnenwater, dat alsdan ’t binnenwater niet alleenlicken nyet en can losen, mer dat ’t buytenwater naer proportie van zijn hoochte zoude inneloopen indien ’t mit dijcken, dammen ende sluysen nyet en werde verhindert en gestut.

Ten tweden dat als ’t buytenwater ende ’t binnenwater van eene hoochde zijn, datter dan niet en loost, mer dat ’t een water jegens ’t ander staende blijft ende schut.

Ten derden dat zoe rasch ’t binnenwater een duym twe off drie, jae, een voet twe off drie hoger wert dan ’t buytenwater, dat dan ’t binnenwater nair de proportie van de meerder hoochte ende nyet verder loost ende uytloopt, [fol. 26] blijvende ’t onderste water ende ‘tgunt in ’t waterpas even hooch es jegens den anderen staende.

Welcke drie gestelde poincten bij niemant en werde wedersproocken dan bij de burgermeester Moel, wiens gevoelen was dat als ’t buytenwater hoger es het door zijn swaerte de onderste wateren beperssende in meerder quantiteyt uytdruct als ’t verschil van de hoochde ende nair de diepte van de sluysen bij vergelijckinge dat ’t verschil mer een duym zijnde, bij gissinge twe duymen dieper soude doen loosen ende van gelijcken een voet verschils zijnde, tenminsten twe voeten min off meer naer ’t verschil van ’t water tegen denanderen es, ende dat zulcx de opinie es van alle meestertimmerluyden in ’t wercken van de sluysen, te weten hoe zij die dieper maicken, hoe meer losende, zoe andersints de diepte vruchteloos ende nodeloos zoude sijn.

Daertegens wij seyden dat in ’t maecken van de sluysen de diepte van noode was ten opsicht van de deurvaert, mer ten opsicht van de waterlosingen dat geen duyckers (daertoe alleen dienende) dieper en behoufden te zijn dan ten hoochsten tot een voet beneden ’t laechste ebbe, ende dat de vorder diepte gansch onnut ende vruchteloos was, bestaende in de waen of opinie ende nyet in de waerheyt.

[Rijnland com aen den Ysseldijc niet] Vermaenden hemluyden ooc, ‘twelc zij schenen mit verwonderen te hooren ende daervan niet te weten, dat Rijnlandt geensints, ende de innegenomen landen mer eenichsints, aen den IJseldijc en waren raeckende, ooc dat den IJseldijc een gedeelte was van de ring van Amsterlandt [Wel Amsterland], gelijc wij hem mit vertoninge van de chaerte van Amsterlandt deden blijcken.

[Oorsaec van de losing opter Yssele] Ende voor zoeveel als anging de grote losinge van de watere de voorleden dagen aldaer opter IJssele geweest zijnde, ongelijc meerder als in lange voorleden jaren, zeyden wij dat veroorsaect was deur de gestadige oostewinden, die nu vijftien off zestien dagen aen denanderen, behalven daer te [fol. 27] vooren ooc veele oostewinden geweest waren, geweldich gewaeyt ende zulcx een holle zee gemaect hadden, zoedat de vloeden niet zoe hooch en hadden geweest als gewoonlic ende lager ebben gemaict, ‘twelc die van der Goude selffs bij haer brieven van den 12en desen ooc zulcx schijnen te verstaen, mit de woorden dat de gedeputeerden deser stede de bescrijvinge zouden waernemen indien den oostenwint bleef continuerende.

[Volle vloet] Jegens den avont omtrent halff zes uyren, wesende volle vloet ende ’t water op zijn hoochde, zijn wij beneffens de voornomde van Uytrecht ende der Goude weder gegaen opte grote sluyse [Grote sluyse] voor den Dijcpoort om peylinge te maicken van ’t buyten- ende binnenwater jegens malcanderen ende de mate daerop leggende bevonden de superfitie off vlacte van ’t IJselwater te wesen vier voeten een duym lager dan de bovencant van de westzijtmuyr van de sluys, gemeten vier off vijff voeten van de binnenste doeren, binnen de sluys, ende ‘tselve water dat binnen de sluyse stont deur de slenke zijnde doorgelopen, hebben de superficie off vlacte van ’t binnenwater onder de voors. bovencant bevonden op acht voeten negen duymen zes greynen ende dat van de gront van de sluyse tot den voorscreven bovencant toe in als hoochde was van zestien voeten vijff duym negen greynen, invougen dat de sluys van binnenwater diepte hadde van zeven voeten acht duymen drie greynen ende van IJselwater twaelff voeten vier duymen negen greynen.

Ende verclaerde de sluyswachter terselver tijt dat doen de vloet jegens de laetste ebbe verscheelde zeven voeten, daer die ’t getij daer te vooren mer vijff moeten [=voeten?] en hadde verschilt, ‘twelck (volgende zijn seggen) toegenomen was mits den oostenwint, zoeseer niet en waeyden als hij voorgaende hadde gedaen; ende daermede ons besoinge voor dien dach staeckende [fol. 28] begonstet te regenen ende stilde daermede de wint, evenwel oost blijvende.

[Uytboren van de cley; hierbij is een fraai tekeningetje van een schop met rondgebogen ijzeren blad] Opten 18en marty 1597 hebben ons de burgermeesteren van der Goude mit ende beneffens den voornomden gedeputeerden van Uytrecht vertoont de manier die aldaer voor eenige tijt es gevonden om harde ende vaste cley (die men mit baggernetten niet en weet op te crijgen) te boren uyten gront van de IJssele, ‘twelc gebeurde mit een instrument lang omtrent tien voeten, van de forme opte marge van desen gestelt, hebbende boven een hantvat off hilt, op ’t faictsoen van ’t hooft van een avegaer, onder mit ijser beslagen, in een halfront off halven circkel gebogen, allengskens engende, naer onderen toelopende; ‘tselve instrument steect den arbeyder mit gewelt ende zijn volle cracht in den gront zoe diep hij mach, ende ‘tselve gedaen hebbende draeyt hij ’t mit de hilt eens rontom ende trect dan op, latende de cley off ’t slijc uyt de gote nedervallen in ’t schip, ‘twelc mer ommegedraeyt zijnde, strac daeruyt valt ten opsicht het mer een halff ront es; vier personen (zo men ons zeyde) connen daermede in vijff uyren tijts (te weten van halff ebbe tot halve vloet) een double cleyschuyt vol maecken. Elc persoon mach in een uyr tusschen de dertich ende veertich reysen ophaelen, ende achten dat bij raminge de boor vol slijcx zijnde ’t slijc zouden mogen wegen omtrent de 40 ponden zwaerts.

[Grote sluyse] Ende wesende omtrent 10 uyren des mergens, hebben burgermeesteren van der Goude ons weder gebrocht opte voors. grote sluyse voor de Dijcpoort, vertonende dat ’t water, hoewel den wint noortwest was, daerdeur tamelicken afgang hadde, mer nieuwers naer als het ’s daichs tevoren was geweest, verclarende ons de sluyswachter dat het omtrent ten 2 uyren nairmiddage ’t laechste water zoude sijn.

[fol. 29][Reys naer Oudewater] Vorder hebben de voorn. gecommitteerden van Utrecht mit de burgermeesteren van der Goude ons mit de wagen den IJsseldijc langs gevoert nair Oudewater om ons te vertogen de vorder waterlosingen uyten Rijn tot in der IJssele comende ende daerinne uytlosende mit de werckingen vandien.

In ’t uytvaren zagen wij dat alle ‘t ijs uyt de vestgraften was, ‘twelc ’s daichs tevoren noch daerinne hadde gelegen, daeruyt wij te vaster besloten dat voorgaende daer geen losinge en was geweest, mer dat ooc de Mallesluys gesloten was gehouden.

Ende mitter wagen rijdende langs den IJsseldijc passeerden:

[Sluysen in den Ysseldijc boven der Goude] Eerst de Blommendalersluys dicht aen der Goude comende, geteyckent mit de letter G.

Ten tweden de Alphenresluys, in der chaerte geteyckent mit H.

Ten derden de Reewijckersluys, in der chaerte geteyckent I.

Ten vierden de Willensche sluys, in der chaerte geteyckent K.

Ten vijffden de Sluypwijckersluys, in der chaerte geteyckent L.

Ten zesden de Steynsche sluys, in der chaerte geteyckent M.

Ende ten zevenden de Oucopersluys, in der chaerte geteyckent N.

Van alle dewelcke wij geen peylingen gedaen en hebben ten opsicht geene van dien (zo men ons zeyde) uyt den Rijn water trecken, mer meest off haer bosemwater off ’t binnenlants water in der IJssele uytlosen.

[Cleyne Wiericken] Ende gecomen zijnde tot de Cleyne Wiericken, in der chaerte geteyckent mit O, hebben dezelve wijt gevonden veertien voeten, ende dat de superficie of vlacte van ’t water beneden de noortboge van de sluys lach vier voeten vier duymen tien greynen. Vorder dat ’t water opte slachbalc voor aen de zuytsijde van de sluys diep was vier voeten drie duymen drie greynen, verclarende de sluyswachter dat op gisteren ’t water aldaer op ‘tzelffde getij wel een halve voet lager zoude geweest hebben.

Ende van daer voortsgaende naer de Double [fol. 30] Wiericken, ‘twelc men nompt Goe Jan Verwellensluys, in der chaerte geteyckent P, [Double Wiericken] bevonden dat de Langeweysche bosemsluys, in de chaerte geteyckent Q, gesloten stont.

Ende de mate leggende opte wijte van de sluyse der voorscreven Double Wiericken bevonden dezelve wijt tusschen de voordeuren veertien voeten twe duymen zes greynen ende de diepte van de sluys metende, bevonden dezelve van den bodem tot het bovenste van ’t steenwerc aen der oostzijde, ‘twelc mit blaeu steenen es bedect, hooch te wesen in als negen voeten negen duymen, ende dat de superficie off ’t vlac van ’t water beneden de voors. platinge doen was vier voeten vier duymen, zoedat ’t water in de sluyse diep was vijff voeten vijff duymen. Ende verclaerde de sluyswachter dat ’s daechs tevooren tien duym minder waters in de sluyse geweest was, ‘tselve bewijsende aen de toontgens van ijser die doen gelijcke water gestaen zouden hebben.

Vorder lieten de schotdeur van de sluyse nederschieten ende ontrent een halff uyr daernaer verbeydende, verclaerde de sluyswachter dat het water al gevallen ende op zijn laechste was ende daernaer ’t water ten beyden zijden stillestaende, peylende, werde de schotdeur hooch bevonden boven ’t binnenwater een voet vier duym zes greynen ende ’t IJselwater was laech beneden de schotdeur een voet elff duymen, invougen dat doen aldaer op ’t laechste ebbe waterlosinge was van zes duymen zes greynen.

Ende seyden eenighe van de ommestanders dat indien men de schotdeur noch een uyr gesloten hadde gehouden, dat het binnenwater noch bij eenen halven voet zoude verhoocht hebben, daer andere van de ommestanders ooc tegen zeyden.

Hebben vorder de vlacte van ’t water ter voors. plaetse, die mit blaeu stienen was gedect, mit de voors. gesloten sluyse weder afgepeylt ende ’t buyten- of IJsselwater beneden dezelve platinge bevonden op vier [fol. 31] voeten zes duymen zes greynen, invougen dat ’t water diep was vijff voeten twe duymen zes greynen. Vorder de voorschreven ommestanders vragende off daeromtrent eenige meer wateringen waren, comende uyten Rijn in der IJssele?, gaven ter antwoirde: geen ander dan de Lijnschoten, daerinne ’t water uyt den Rijn zoe sij seyden soude vallen mit twe bruggen, d’een boven, d’ander beneden Woerden, ende hadden een sluyse t’ Oudewater in de stadt omtrent de Lijnschoterpoorte, mer vouchden daerbij dat die nimmermeer opter IJsselen uyt en waterden, wel altemets eenich water innelieten, ‘twelc bij de burgermeester Moel gehoort, verclaerde daerop dat ‘tselve toequam mits ’t verhogen van den gront van der IJssele.

[Lijnschotersluys] Voorts reysende naer Oudewater, passeerden eerst de Heeckendorpschesluys, in de chaerte geteyckent R, ende daernae de Brouc- ende Papecopersluys, dicht aen Oudewater gelegen ende ter IJsselen uytcomende, westwaerts van de beer in der chaerte geteyckent S, welcke twe sluysen wij om redenen voors. (als geen gemeenschap hebbende mit den Rijn) niet en hebben gepeylt.

Mer hebben de voornomde van Uytrecht ende van der Goude ons binnen Oudewater vertoont de Lijnschoter- of Woertsche sluyse, gelegen aen de Haven, staende (zo men ons seyde) ter schouwe van die van Woerden ende in de chaerte geteyckent mit T, ende hebbende drijvende doeren om ’t water van de IJsele daermede te schutten off daerop te loosen.

Ende de maet daerop leggende, hebben de voorschreven Lijnschoter off Woertse sluyse bevonden op elff voeten drie duymen wijtte ende hooch van zijnen gront off bodem in als negen voeten acht duymen ende van de superfitie off vlacte van ’t water tot aen ’t onderste van de booch vijff voeten elff duym, invougen dat de diepte van ’t water binnen ende buyten gelijc zijnde was drie voeten negen duymen, welcke peylinge bij ons gedaen es op ’t laechste ebbe, ende dat [fol. 32] de sluyse begonst water te trecken ende van de IJssele inne te laeten, zulcx dat deselve in ons bijsijn gesloten werde door den sluyswachter, die ons verclaerde dat dezelve sluyse nimmermeer open en ging dan bij oostewinden ende alsser al oostewinden waeyen dat zij ooc nimmermeer op en ging als de molens hun water opter IJssele opwerpende in ’t maelen waeren.

‘Twelc ons invougen voors. vertoont ende verclaert wesende zijn wij wedergekeert naer der Goude ende gecomen zijnde op de Oucopersluyse, verclaerde ons [Oucoper wetering] de sluyswachter dat de Oucoper weteringe niet doorgaende en was tot den Rijn toe ende zulcx mit den Rijn geen gemeenschap en hadde.

Vorder heeft ons de burgermeester Moel onderwegen zijnde aenwijsingen gedaen van alle de boesems ende canalen onderwegen opter IJssele losende, die wij hyervoren hebben gestelt, verclaerde ons in ’t vorder dat ’t lant van [Heeckendorp] Heeckendorp aen den dijc quam tot aen de Grote Wiericken, dat deselve gepasseert zijnde volchde de heerlicheyt van Steyn [Steyn], ancomende die van der Goude, ende dat daeraen volchde ’t lant van Willens [Willens] tot aen der Goude toe, ende nopende de landen daerachter gelegen, dat Sluypwijc was comende achter de landen van Willens ende Steyn ende de Ruyge Weyde achter Heeckendorp.

[Cley deur de sluysen gevlet] Onderwegen zijnde heeft ons de burgermeester Moel vertoocht dat opte caden van de Oucoper weteringe mitsgaders van de Reewijcker weteringe menichte van cley was leggende, aen de Reewijckerweteringe in de meeste menichte, ende verclaerde ons dezelve burgermeester dat deselve cley daerop was gevlettet deur de huysluyden uyt der IJsele mit ’t openstaen van dezelve sluysen ende zulcx ten tijde dezelve opter IJsele water loosden, zonder dat deselve Oucoper off Reewijcker weteringen boosems zijn off dat eenige moelens daerop waeren malende.

[fol. 33] [‘t 3e poinct van ons voorstelling mit limitatie bewillicht] In ’t vorder mit de voorn. burgermeester Moel alsvooren onderwegen in propoost zijnde nopende de poincten bij ons alsboven voorgestelt ende namelicken het derde poinct, verclaerde dezelve Moel dat hij dezelve derde voorstellinghe wel waer hielt, mer dat de superficie van ’t buytenwater most genomen zijn niet voor off omtrent de sluysen, mer in de mont van de zee, jae, ooc in de zee daer ’t water laechste es, ‘twelc (hij seyde) meerder te zijn dan de grond van de geleyde sluysen, invougen dat de losinge zes of acht duym zijnde, de geheele diepte van de sluysen ooc was losende ende uytlopende.

[Versouc van vorder anwijsinge] Opten 19en marty, wesende tsamen vergadert op ’t Raidthuys van der Goude in burgermeesterencamer, hebben wij den voornomden van Uytrecht ende van der Goude affgevraecht off haer Edele ons in ’t vorder eenige anwijsingen hadden te doen, mit een verclaringe dat wij ons vaerdich hielden dezelve mede te zien, daervan verbael te maicken ende getrou rapport te doen, gaven ter antwoorde: neen, ten waer aen de [Goutschesluysen] Goutschesluysen om ons daer te vertoonen dat alle ’t water ‘twelck deur de drie sluysen ter Goude uytwaterde, quam uyten Rijn ende vervolgende uyt de meeren, ons daerop affvragende off wij zulcx niet en hielden voor bekent?, op ‘twelck wij zeyden: jae, dat wij zulcx bekenden, uytgeseyt alleen zodanich water als deur de molens opter Gouwe hun wateren malende dagelicx werden uytgeworpen, ‘twelc ooc een gedeelte was van ’t water dat deur de voorschreven sluysen ter IJsselwaert uytlosende was, gelijc zij ooc ter goeder trouwen bekenden.

[2 Certificatiën bij die van der Goude verworven] Begeerden vorder die van der Goude dat wij twe certificatiën van harenwegen verworven lesen ende in onse verbael zouden laten insereren, ‘twelc wij gedaen [fol. 34] hebben ende waren van den volgenden innehouden:

[Insertie van de 1e certificatie] Compareerde voor mijn, Thomas Evertszoon Puttershouck, openbaer notaris, bij den Hove van Hollandt geadmitteert, ende de getuygen onder genomineert, den eersamen Jan Jan Aertsz., out vierendeveertich jaeren, Lucas Jansz., oudt drieendeveertich jaeren, Huybrecht Roelofsz., out vierendeveertich jaeren, ende Jan Jansz., out tweendeveertich jaeren, ofte elcx daerontrent, alle wonende ontrent de Goutschesluyse onder de jurisdictie van Alphen, ende hebben gesamender handt ende elcx van hem bijsonder ten versoucke van de heeren burgermeesteren der stede van der Goude bij heur consciëntiën ende mannen waerheyt in plaetse van eede verclaert ende geattesteert, verclaren ende attesteren bij desen warachtich ende hem deposanten wel kennelicken te zijn ende op huyden datum deses ende meer andere dagen, sijnde bijnae ontellicken veel, gesien te hebben dat het water comende uyte meeren in den Rijn wederomme uyt den Rijn bij een oosten ende andere bequame offgaende winden zeer overvloedich compt vallen ende offgaen door de gaten van de vers. Goutschesluyse in de Gouwe ende dat ‘tselffde hem zoe voorts door de sluysen binnen ende buyten der stede van der Goude in de riviere van der IJssele is exonerende, daerdoor de landen van over Rijn leggende boven de voors. Goutschesluyse in heure waterlosinge zeer gevordert worden ende oock desen lopenden jare merckelicke quantiteyt van water uyten Rijn door d’voors. Goutschesluyse geloest hebben en quyt geworden zijn, jae, dat bij veel affgaende tijen ende starcken oostenwindt het water in de Gouwe zoe starck ende geweldich affvalt dat de gaten van de voors. Goudtschesluyse ’t grote water vallende uyten Rijn in de [fol. 35] Gouwe nyet al bequamelicken verswelgen en mogen, zoedat men oock opentlicken can sien dat de Goutschesluys noch water es schuttende. Alle ‘tgunt voors. staet verclaerden d’voors. deposanten warachtich ende hemluyden zeer wel bekent te zijn, bereyt t’allen tijden des versocht zijnde sulcx wettelicken in handen mijns notary stipulerende ‘tselffde bij eede te starcken; versouckende aen mijn, notaris, een ofte meer openbare acten hieraff gemaict ende d’ voors. requiranten gelevert te werden in debita forma. Aldus gedaen ten huyse van Dirck Janszoon, staende aen de Goudtschesluys, present den voornomden Dirck Jansz. ende Jacob Janszoon, beyde in de vers. jurisdictie van Alphen wonende, als mannen met eeren ende getuygen waerdich van gelooff met mij notaris hyertoe versocht ende gebeden. Actum desen laetsten february 1500zevenendetnegentich. Onder stont: In kennisse dat ‘tgunt vers. is voor mijn notaris ende getuygen bovengenomineert alsoe gepasseert is, hebbe dese acte daervan geëxpedieert ende onder mijne gewoonlicke signature uytgegeven ex offitio daertoe gerequireert, ende was geteyckent: Th.E. Puttershouck notaris subscripsit.

[Insertie van de 2e certificatie] Ic Claes Philipsz. van Leeuwen, schoudt in den ambachte van Alphen, doe condt eenen ygelicken dat voor mijn ende twe getuygen onder genomineert gecomen ende persoonlicken gecompareert zijn Willem Aertsz., out omtrent 63 jaeren, Adriaen Adriaenszoon, oudt omtrent 71 jaren, Floris Gherytsz., out omtrent 50 jaeren, altsamen wonende binnen den voors. schoutampte, ende Wijnant Jansz., out omtrent 42 jaeren, wonende an den Rijn in de jurisdictie van Aerlanderveen, mer in de prochie van Alphen rechtelicken gearresteert, ende voorts altsamen verdaecht zijnde ten versoucke van Thomas Evertszoon Puttershouck, [fol. 36] poorter der stede van der Goude, als daertoe gelast bij de heeren burgermeesteren der voors. stede om getuychnisse des waerheyts te geven, soe hebben zij deposanten liefflicken bij haeren eede (die ick hemluyden solemnelicken zoo ’t van rechtswegen behoort, affgenomen hebbe), gecertificeert ende verclaert dat zij deposanten op huyden datum deses ende veel meer andere dagen ende jaren meermaels gesien hebben ende hemluyden wel kennelicken te zijn dat het water comende uyte meeren in den Rijn wederom uyten Rijn door de gaten van de Goutschesluys (leggende onder de jurisdictie van Alphen) ofgegaen heeft ende bij oostewinden merckelicken affgaende is in de Gouwe ende voorts door die sluysen binnen der stede van der Goude in der IJsele ende dat ’t water ‘tgunt binnen eenighe weecken herwerts in den Rijn zeer hooch es geweest, door d’ uytwateringhe van de vers. Goutschesluyse in de Gouwe ende zoe voorts nederwaerts zeer merckelicken gevallen ende gemindert es, gelijc ooc op andere jaren, certificerende den voorn. Wijnant Jansz. (als voerende de marctschuyt van Alphen opter Goude) meermaels gesien te hebben dat het water uyt den Rijn vallende door die voorscreven Goutsluyse ende zoe voorts nederwaerts nae der Goude, zeer geweldich door die sluysen binnen der stede van der Goude als bij oosten ende westen der voors. stede leggende in de riviere van de IJsele was exonerende, dat hij met zijn schuyt dicwils heeft moeten ter Goude verwachten totdat het affgaende tije door de incomende vloet ende toegaen der voors. sluysen verslapt soude zijn, omme alsoe met zijn schuyt wederomme naer Alphen te mogen varen. Wijder en tuychden zij deposanten niet. Soe waerlick moste haer God helpen. Desen t’ oirconde hebbe ick, Claes Philipszoon van Leeuwen, [fol. 37] schoudt voornoemt, door versoucke van de voorschreven deposanten mijn zegel beneden op ’t spatium ’s brieffs gedruct, ter presentie van Jan Matheusz., zeylmaicker, ende Matheus Evertsz. als getuygen die ’t te meerder kennisse onderteyckent hebben. Actum den lesten dach february anno 1500zevenentnegentich, ende was besegelt mit een opgedruct groen wasschen zegele ende onderteyckent: Matheus Evertsz., Jan Matheusz. zeylmaicker.

[Openinge van ons verbael] Ten laetsten hebben de voornomde van Uytrecht ende van der Goude aen ons versocht openinge van ons geverbaliseerde, ‘twelc wij hem om te vertoonen dat wij ter goeder trouwen wilden wandelen, niet en consten weygeren, mit een voorgaende verclaringe dat wij eenighe poincten bij ons in ’t verbaliseren angeteyckent dienende omme ons te dienen ter memorie in ’t maicken van ons advys, in ’t lesen zoude overslaen als verstaende dat wij ons bedunckens ongehouden waren hem daervan eenige openinge te doen, te weten degeene die wij hierboven hebben gesubvirguleert, ende hebben zulcx hemluyden ons gehele geverbaliseerde hiervoren, beginnende van ons twede off naerder commissie tot hetgeene opten voors. negentienden es geverbaliseert, geheel voorgelesen, te weten beginnende voor fo. 19 ende eyndende fo. 33 mit ’t gebesoingeerden van den 19 marty excluys verzwijgende als geseyt es ’t gesubvirguleerden ten 1en fo. 23 in de naestlaetste regel mit de woorden: temeer, ende eyndende aldaer aen de twede zijde aen ’t eynde van de 14e regelen mit de woorden: ‘tselve te doen. Ten 2en fo. 24 van den 6e regel mit de woorden: overbleven, tot de 15e regele incluys, eyndende mit ’t woort: gevonden. Ten 3en fo. 37 van de 6e regel mit de woorden: ‘twelc die, eyndende mit de 11e regel aen ’t woort: continuerende, ende ten 4en fo. 29 mit de 9e regel aen de woorden: In ’t uytvaeren, eyndende mit de 14e regel aen ’t woort: gebonden. Gelijc wij oock eenige plaetsen die wij off vergeten off niet claer genouch en hadden gestelt, volgende haerluyder begeren daer bijgevoucht off verclaert hebben.

Ende alsoe die van der Goude ons gecommuniceert hebben zeeckere caertgen belangende den loop van der vers. IJssele daer de verwijdinge ende diepinge soude geschieden, medebrengende de mate, zoe en hebben wij nyet connen laeten daervan alhyer oock eenighe verclaringe te doen om te dienen tot onderrechtinge daer ende zulcx des zal behoiren, bevonden zulcx daeruyt dat de langde van Uytrecht [fol. 38] tot den Overslach toe gestelt was op 493 roeden [Chaerte van ’t voorgenomen verdiepen en verwijden], van daer tot de brugge van ’t Geyn was lang 665 roeden, van daer voorts tot Ysselsteyn was lang 567 roeden, van daer voorts tot Montfoort was lang 2742 roeden (al ‘twelc het lant van Rijnlandt noch ooc de innegenomen landen niet aen en gaet), mer van Montfoort tot Oudewater (daer aen den IJsseldijc raecken de landen van de Eng, van Cattenbrouck, Rapijnen ende IJsselvelt) es lang 1860 roeden ende van Oudewater tot de Wiericken (daer de verwijdinge ende verdiepinge van der IJsele zouden eynden als voorts wijt genouch zijnde) es lang 1123 roeden; van de Wiericken tot ’t lant van Steyn es lang 772 roeden ende van daer tot der Goude es lang 1288 roeden, al volgende de Ouwatersche mate in der voors. chaerte gestelt.

[Afscheyt] Ende hiermede een vruntlick affscheyt nemende ende van de heeren van der Goude ende Uytrecht, van de costen in ’t Hertenhuys gedaen ende verteert gedefroyeert zijnde, met een begeren dat wij de zaicken ten besten ende favorabelicken zouden rapporteren, hebben den heeren van Uytrecht ende van der Goude van haer betoochde vruntschappen hoochlicken bedanct, mit een anseggen dat wij alle ‘tselve aen onsen principalen getrouwelicken zouden rapporteren, dat wij ons ooc vanwegen onsen principalen verplicht hielden om zulcx daer hem de gelegentheyt soude mogen openen, in aller vruntschappen te erkennen ende verschuldigen ende dat zij hem van de goede genegentheyt van onsen principalen in alles daer recht, redene ende billicheyt toe diende, verseeckert mochten houden.

[Vertrec] Waernaer wij ontrent ten twe uyren zijn vertrocken ende comende ontrent Boscoop, reden mitte wagen de brugge over langs de Groenewech ende vandaer door ’t midden [fol. 39] van Rijnevelt, te weten Alphen an de oostzijde van de Gouwe, ende voorts deur ’t Steect tot aen de Rijndijc om de wijte van de Goutschesluysen te meten, die wij bevonden hebben:

[Goutschesluysen] De oosterbrugge op 1 roede 7 voeten vijff duymen.

Ende de westersluyse op twe roeden twee voeten invougen dat aldaer losinge es van drie roeden negen voeten vijff duymen.

Ende tot Alphen vernachtende zijn den 20en binnen Leyden gekeert.

Al ‘twelc wij u, mijnen heeren van de Gerechte deser stadt Leyden, voor ons wedervaren in desen rapporteren ende mit onse onderteyckeningen hierachter bijgevoucht bevestigen.

Niet ongeraden achtende alvooren ’t jegenwoirdige onse verbael heel te sluyten, alhier te brengen eenige redenen dienende tot wederlegginge van de opinie dat de geheele diepten van sluysen zouden dienen tot waterlosinge [Redenen tot wederlegginge van d’ opinie van de burgermeester Moel], bij ons genomen uyt de werckinge of ervarentheyt.

Ten eersten indien de geheele diepte van de sluysen waer losende, zoe en soude nimmermeer slijc opten gront of bodem van de sluysen mogen blijven staen, mer deur de schuyringe van ’t doorlopende water moeten wechgenomen werden; nu, zoe vint men slijc opten bosem off gront, g. ende

Ten tweden indien de sluysen mit hun geheele diepte loosden, zoe most ooc notelicken volgen dat den gront van ’t buytenwater tot den uytgang van der Mase toe soude houden de diepte van de sluysen, zonder mits den groten toeval van de losende wateren daerboven te connen verlanden; nu, zoe siet men aen meest alle sluysen dat deurdien dezelve sluysen van minder wijte zijn als de canalen daer op ende inne zij loosen, deur het andringen van den watere, dezelve seer geperst staen ende zulcx in ’t uytloopen beroeren off bewegen de onderste wateren, die volgende ons seggen als van ’t buytenwater [fol. 40] mit ‘twelck zij in ’t waterpas ende even hooch staen, gestut of geschut zijnde, veroorsaecken deur dezelve beroerte een ommedraynge off wielinge, waerdeur de gronden voor dezelve sluysen werden wechgenomen, om ‘twelc te verhoeden ende de sluysen te verseeckeren men gebruyct baerden te wercken van ettelicke roeden, ende werden al evenwel noch zodanighe diepten om redenen voors. gemaict voor dezelve baerden, mer leert de ervarentheyt dat den gront of slijc ‘twelck zulcx wert uytgedraeyt of gewelt, ettelicke roeden daervooren weder plaetse neemt, zitten blijft ende ondiepte veroorsaect, ‘twelc niet geschieden en zoude indien de sluysen mit hun volle diepte waren losende.

Ten derden indien de sluysen mit hun volle diepte loosden, zoe most alleen de grote sluyse van der Goude geheel Rijnlandt van een groot deel van alle haer water alrede hebben ontledicht, al en hadde Rijnlandt nieuwers elders losinghe gehadt; nu esset kennelicken dat behalven dese extraordinarise losinge deur der Goude, Rijnlandt evenwel losinge gehadt heeft deur de ordinarise sluysen op Sparendam ende ten Halffwegen, behalven dien oock op Amsterlandt (voor zoeveel de waterschappen gemeen zijn) ende zonderlinge ooc proportionelicken de meeste losinge deur den duycker aen den Dam op Delfflandt ’t meeste water treckende ten opsicht men voor zeecker hout dat hoe de sluysen nairder aen de mont van de zee comen, daer ’t water laechste es, hoe zij eer ende beter loosen. Ende men heeft bij peylingen binnen Leyden gehouden, bevonden dat ten dage van ons wedercompste Rijnlandt noch boven de vierdalff duymen waters nyet en was quyt geworden, ‘twelc om bij een gissinge wat naerder te connen verstaen, zoe es ons zeggen, ‘twelc wij stellen tot oordeel van beter gevoelen:

[fol. 41] Ten eersten dat een mijl weechs gereeckent wert voor zestienhondert roeden in der lengde, ‘twelc een manpersoon wel te voet zijnde gaen can in een uyr.

Ten tweden dat het water op ’t afgaen van de sluysen ten minsten zoe ras voortloopt als een manspersoon zoude connen gaen.

Ten derden ramen wij dat de lengde tusschen Leyden ende der Goude, te weten den loop van den Rijn ende van de Gouwe, te wesen vijff uyren gaens, comt tsamen op 8000 roeden, ende den Rijn ende de Gouwe zoe min zoe meer deurgaende wijt te zijn 10 roeden, ‘twelck tsamen soude bedragen 80.000 viercante roeden.

Nopende de raminge van de meeren, gissen wij de langde op vier mijlen, maeckende 6400 roeden, ende de brete deurgaende op twe mijlen, maickende 3200 roeden; dees twe sommen mit denanderen gemultipliceert werden de meeren bij raminge groot gevonden 20.480.000 viercante roeden; hier opgehoocht de 80.000 roeden hiervoren compt tsamen 20.560.000 viercante roeden, ‘twelc wesen soude 34.266 mergen 400 roeden lants of waters, ende wij achten te zijn al ’t water van ’t gehele waterschap van Rijnlandt bedragende 2.960.640.000 viercante roeden waters.

De grote sluys ter Goude es wijt twe roeden drie voeten vijff duymen, ende ’t binnenwater hebben wij bevonden op ’t hoochste van de vloet zeven voeten acht duymen drie greynen, zoe dat als de sluyse in haer voors. diepte water hadde mogen loosen, de loos[inge?] gestadich zoude zijn geweest 210 viercante voeten waters.

Daeruyt dan zouden moeten volgen dat losinge, alsvooren gelijcgestelt zijnde de gang van een mensche, elcke uyr gew… most zijn op 4.632.000 viercante off cubycke voeten waters ende in een dach te weten 24 uyren 96.768.000 cubycke off viercante voeten waters.

Ende alsoe ons verclaert werde dat deselve loosinge zulcx geweest was zes [weecken??] lang ende de losinge mit de vloeden g[eraemt wert?] [fol. 42] opte helft van de tijt als 21 dagen, zoude notelicken geweest zijn 2.032.128.000 viercante voeten waters.

‘Twelc jegens malcanderen gereeckent ende vereffent, zoude in de vers. tijt alleen geloost moeten zijn deur de voors. grote sluyse acht duymen twe greynen waters van gans Rijnlandt, behalven dat aldaer ter Goude geloost zoude sijn door de binnensluys, door de Mallesluys, vorder door beyde de Wiericken mitsgaders behalven de vordere zoe ordinarise als extraordinaryse losingen hiervooren geroert.

Ten laetsten oock behalven de natuyrlijcke uytdrogingen ende optreckingen zoe van de geduyrige vorst als van de zonne, ende droge maertse winden, dewelcke altsamen geen cleyn behulp gegeven ende veroorsaect hebben.

(w.g.)

Pieter Adriaensz. 1597

S.F. van Merwen

J. van Hout, 31.3.97.