GERRIT RUTGERSZ. C.S.(SMEDER)

 

Previous PageHome PageNext Page


GERRIT RUTGERSZ. C.S.(SMEDER)

I. RUTGER KERSTANTSZ.

ovl. voor 24 juni 1331, begr. St. Pieterskerk (Ke. 322 f. 5v.).

beroep:

schoenmaker.

landbezit:

* 25 apr. 1281 het land van Arnestus te Boschuysen, dat 9 tot 10 morgen omvat zal hebben, tegen 14 s. rente gepacht door hem en zijn vrouw van de abdij van Egmond om te vererven op zijn oudste zoon of dochter (Van den Bergh, Oorkondenboek, II 176, zie hierna, Gerrit Smeder (gen. III) en Van Zwieten - Dirk Gillisz. -).

?* 2½ morgen land naast de Leidse Burcht, door hem en zijn broer Kerstant in leen gehouden van Daniel uten Waerde, die hen het leenverband kwijtschold; zij kregen e.e.a. 1294 van de graaf ten vrij eigen (Van den Bergh, Oorkondenboek, II 410; zie hfdst. 3).

familie:

tr. Aleidis, ovl. na 25 apr. 1281 (Van den Bergh, Oorkondenboek, II 176). Zonen (op grond van de vererving van het pachtgoed te Boschuysen):

1. Rutger, volgt II.

2. Simon Rutgersz.

(Ke. 7 f. 67v.).

II. RUTGER RUTGERSZ.

ovl. wrsch. voor 13 juli 1329 (Ga. 455 f. 6).

familie:

tr. Belie (Ke. 7 f. 67v.; Ga. 440 f. 22), wrsch. ovl. voor 13 juli 1329 (Ga. 455 f. 6).

kinderen:

1. Gerrit Smeder, volgt III.

2. Heer Jan Rutgersz. van Leyden

ovl. na 6 aug. 1347 (Brom, Bullarium, II 5), wrsch. begr. in St. Pieterskerk te Utrecht (RAUtr., Kapittel St. Pieter 1068).

functies:

rekenplichtig klerk van de grafelijke herberg 1318-28; grfl. kapelaan; kanunnik van St. Pieter te Middelburg 1321, bezat de helft van de zielzorg van Kloetinge (Van Riemsdijk, Tresorie, 46; Leupen, Filips van Leiden, I 47); kanunnik, tresorier en koster van St. Pieter te Utrecht 1332-47 verm.; 6 aug. 1347 opnieuw aangesteld tot tresorier van dit kapittel (Smit, Rek. Holl., Inl. 66; Muller, Regesten kapittel van St. Pieter nrs. 240, 259, 270, 278; Brom, Bullarium, II 5); kanunnik van St. Lebuinus te Deventer, ruilde deze prebende 19 dec. 1333 met zijn broer Pieter voor een vicarie in de Leidse St. Pieterskerk (Brom, Bullarium, II 381).

woonhuis:

wrsch. aan de Breestraat, de 4 huisjes daarachter (die hij pachtte van Gerrit van Boschuysen) kocht hij van het aldaar gevestigde St. Catharinagasthuis, na zijn ovl. zouden zij voor zijn vicarie zijn (Ke. 322 f. 5).

huisbezit:

4 huisjes, uitgegeven tegen 33 s. rente aan derden; 24 juni 1331 aan zijn vicarie vermaakt; hierop had Gerrit van Boschuysen 7 s. rente (Ke. 322 f. 5).

landbezit:

* 2½ morgen land, de Oude Made, naast St. Pietershoeve;

* 2½ hond land aan de Leidse stadsvest;

* ½ morgen land in de Bredencamp, naast Ter Wadding onder Zoeterwoude (zie ook Ke. 855);

* 4 morgen land te Rijswijk naast Ockenberge, gekocht van Dirk van der Dobbe, gemene voor gelegen met land van St. Catharinagasthuis;

* 1 morgen land te Rijswijk;

* 5 morgen land te Groenendijk, gekocht van Geertruud, weduwe van Gerrit Doedenz. en erfgenamen, gemene voor gelegen met land van Gerrit Rijswijc;

de genoemde complexen land schonk hij 24 juni 1331 aan zijn kapelanie (Ke. 322 f. 5).

* 12 morgen land te Nesse, in de Slimmenhem aan de Waal, onder Rijsoord en:

* 8½ morgen land ald. (het Volgherland), strekkend tot de weg naar Dordrecht, 6 nov. 1336 geschonken aan zijn Utrechtse vicarie (RAUtr., Kapittel St. Pieter 1068); beide percelen behoorden tot land dat hij met Gerrit Alewijnsz. e.a. had laten bedijken. Hij voldeed aan laatstgenoemde 27 aug. 1340 zijn aandeel in de afkoopsom van de grfl. cijns (dan is sprake van 5 maningen land) (ibidem 237).

rentebezit:

* 13 s.g.g. op een huis en erf te Leiden;

* 33 s.g.g. rente op 4 huisjes (zie huisbezit);

* 9 s. 6 p.g.g. pachtrente op 2 huizen en erven aan de nieuwe gracht, in de nieuwe wijk (dit zal het Hogeland zijn), de genoemde renten droeg hij 24 juni 1331 over aan zijn kapelanie (Ke. 322 f. 5).

stichtingen:

24 juni 1331 St. Johannesvicarie op St. Johannes Baptistaltaar in St. Pieterskerk te Leiden. De collatie zou na zijn dood zijn voor Gerrit Alewijnsz., vervolgens voor Gerrit Smeder of diens zoon Gerrit, dan wel het wettig nageslacht van zijn ouders (Ke. 322 f. 6; vgl. ook Ke. 855). 6 nov. 1336 stichtte hij een vicarie op St. Johannes Baptistaltaar in de Utrechtse St. Pieterskerk; de collatie zou na zijn dood voor zijn executeur-test. zijn (RAUtr., Kapittel St. Pieter 1068).

varia:

zegel: het schaap van St. Jan Baptist (6 nov. 1336, ibidem).

familie:

door heer Pieter van Leyden neef genoemd (zie ald.). Missch. verwant van Rutger Heylenz. (zie ald.). Vermoedelijk bestond ook een verwantschapsrelatie met heer Wit Jan (zie Philips Ermgardenz. c.s.), die een rente naliet aan St. Pancraskapittel en daarvoor het houden van memoriediensten bedong voor zichzelf en heer Jan Rutgersz. van Leyden (Ke. 415 f. 31).

3. Heer Pieter Rutgersz. van Leyden

ovl.: is hij de heer Pieter van Leyden die 13 nov. 1337 overleed en de abdij van Egmond 10 s. naliet voor memoriediensten? (Van Wijn, Huiszittend Leven, II 134).

functie:

vicaris van St. Pieterskerk te Leiden, ruilde deze vicarie 19 dec. 1333 met zijn broer heer Jan voor een prebende in St. Lebuinuskapittel te Deventer (Brom, Bullarium, II 381).

familie:

mogelijk was de 1344-45 vermelde Heyle, zr. van een heer Pieter van Leyden, zijn zuster; zij ontving toen uit de uyt provende 10 £ (Egmond 763 f. 59); indien dit zo is, was dan Rutger Heylenz. haar zoon? (zie hoger).

4. Dochter

tr. Frank Jansz.; deze deed 31 jan. 1353 afstand van alle rechten die hij wegens zijn vrouw had op het land dat Gerrit Smeder van de abdij van Egmond in pacht hield en beloofde vrijwaring aan de abdij voor alle schade die zou worden geleden vanwege Franks vrouw of haar neven, allen erfgenamen van Gerrit Smeder (zie Rijswijc).

III. GERRIT (SMEDER) (RUTGERSZ.) DE OUDE

ovl. tussen 19 mrt. 1349 en 14 feb. 1351 (Ke. 322 f. 3; Egmond 1 f. 63).

functie:

schepen 1329-30, 45-46.

beroep:

smid, gezien de naam smeder, die niet door zijn broers wordt gedragen.

(woon?)huisbezit: een huis en erf in Oetgodssteeg, verm. 30 dec. 1354 (W. 429 f. 9 en tafel).

landbezit:

* 18 morgen 36 gaard land in de ontginning Boschuysen te Zoeterwoude, verm. 1326-30 (Ke. 493 f. 87 en v.).

* 9 à 10 morgen land ald. (in voornoemd land inbegrepen?), gepacht van de abdij van Egmond tegen 34 s. p.j., verm. 3 mei 1337 en 1344-45 (Ke. 493 f. 41; Egmond 763 f. 54).

rentebezit:

2 s.g.g. op een huis en erf aan de Rijn, achter de Breestraat (in 1513 ter hoogte van het stadhuis), 13 juli 1329 aan St. Catharinagasthuis overgedragen voor memoriediensten (Ga. 455 f. 6).

familie:

zoon:

IV. GERRIT SMEDER DE JONGE

ovl. tussen 19 mrt. 1349 en 15 mei 1360 (Ke. 322 f. 3 en W. 429 f. 185).

functie:

gasthuismr. 1343-44, 44-45, 48-49.

woonhuis:

hield een hofstede te Leiden in huur van de graaf tegen 2 s.g.g. p.j., verm. 1363 (GvH. 19 f. 11v.); missch. is dit dezelfde hofstede die na de dood van Gerrit van Boschuysen aan de graaf was gekomen en aan Gerrit Smeder werd uitgegeven (ca. 1340; Hamaker, Rek. Holl., II 116).

familie:

tr. Aagte, zij woonde 10 mei 1370 aan de Breestraat (W. 428 f. 22).

Previous PageHome PageNext Page

Auteur Fred van Kan
Publicatie Het Leidse Patriciaat
Home www.oudleiden.nl