De afgesprongen koop van Zoeterwoude, 1544-1548

P.J.M. de Baar

 

Jan van Hout en zijn rapport over de afgesprongen koop van Zoeterwoude, 1544-1548

Zoeterwoude 1574 Liefrinck

Leiden had nogal eens ruzie met zijn buurdorpen. De ambachtsheren daarvan voerden vaak een beleid dat behoorlijk strijdig was met dat van de stad, vooral op economisch gebied. De stad wilde de toch al teruglopende textielnijverheid in de stad houden, maar de omringende dorpen, waarvan het grondgebied tot aan de stadssingels kwam, bevorderden dat wevers, spinners en dat soort minder belangrijke arbeidslieden hun werk ergens op hun grondgebied gingen uitoefenen. In mindere mate gold dat ook voor bakkerijen: het stadsbestuur wilde niet dat er brood binnen de stad gebracht werd waarvan niet de volledige (hoge Leidse) accijns betaald was, en zeker ook bij bier moest de accijns bijbetaald worden. Om de forse smokkel tegen te gaan was veel controle en onderzoek nodig, wat de stad wilde besparen door een totaal verbod van productie in een cirkel van 500 of 800 roeden gemeten vanaf de singels. Van de hoge overheid in Den Haag kreeg men wel steun, onder meer door de Order op de Buitenneringen van 1540, maar daar trokken de ambachtsheren zich maar weinig van aan. Dat leidde dus tot veel (dure) processen. Maar mocht het lukken dat een stad de (ambachts)heerlijke rechten kocht, dan kon meteen daarna ieder spoortje van economische activiteit verboden en vervolgd worden. Dat was een stad als Leiden dus best wel wat waard. Vandaar dat toen zich de gelegenheid in 1544 leek voor te doen om de ergste dwarsligger, Zoeterwoude, te kopen, Leiden meteen toehapte, ook al lag de koopprijs bij de haast failliete stad als een steen op de maag en moest men zich in bochten wringen. Toch leek alles aanvankelijk goed te verlopen, maar om redenen die zelfs Van Hout niet kende of niet aan het papier wilde toevertrouwen, sprong uiteindelijk de koop af. Pas in 1610 zou die alsnog lukken. Maar toen bij de koop van Leiderdorp in 1582 bejaarde politici naar deze koop verwezen op een manier die Van Hout ongeloofwaardig voorkwam, was zijn belangstelling en wellicht verontwaardiging gewekt en bewerkte hij dat hem formeel opdracht verleend werd dit heel gedetailleerd uit te zoeken. Zijn rapport onthult heel wat merkwaardige ontwikkelingen.

In 1544 was het uiterst zeldzaam dat een stad ambachtsheer was. De kring rond keizer Karel V moet hier wel huiverig voor geweest zijn; vóór je het wist hadden allerlei steden allerlei (ambachts)heerlijkheden in hun macht en konden daar doen en laten wat ze maar wilden. Van oudsher waren heerlijkheden in handen van edelen, die ze in leen hadden van de graaf van Holland en de verplichting hadden hun landsheer te helpen tegen diens vijanden en dergelijke meer. Vermoedelijk was het dit soort afkeer van nieuwlichterij die de kring van vooral edelen rond de keizer zo’n afwijzende houding deed innemen. Mogelijk heeft Leiden te hoog ingezet of een te ingewikkelde weg bewandeld, waardoor de zaak afsprong. En op het laatst was Leiden zelfs bereid om Van Assendelft, de alom onmisbare tussenpersoon, te belonen (zeg maar: om te kopen) met een voer (of voeder; een heel groot vat) Rijnsche deelwijn (wellicht 921 liter, later 875 liter, van de allerbeste wijn van ergens langs de Rijn) ter waarde van maar liefst 105 pond 16 schellingen en 6 penningen. En ook werd er aan nog meer omkoping gedacht, wellicht in een té laat stadium. Helaas, allemaal verloren kosten. En voor de nieuwe ambachtsheer van Zoeterwoude Willem van Alckemade moest Leiden een afkoop ter waarde van 1340 pond op tafel leggen opdat die geen Leidse economische activiteiten meer op zijn grondgebied zou dulden.

Het verbaal is vele jaren later opgenomen in wat nu is Archieven van de Stadsheerlijkheden en Vroonwateren inv.nr. 250, terwijl een authentiek afschrift opgenomen is in Stadsarchief 1574-1816 inv.nr. 336. Het origineel, door Van Hout, is lastiger te lezen dan de kopie door zijn klerk, vandaar dat die kopie genomen is om de transcriptie van te maken. Enkele steekproeven brachten aan het licht dat het afschrift zeer getrouw is, zonder echte fouten. Wel bevinden zich in inv.nr. 250 veel bijbehorende stukken, waaronder over de afloop. Om die hier ook nog te transcriberen ging wel wat erg ver, vandaar dat dat nagelaten is, maar een ieder kan die uiteraard zelf raadplegen.

TRANSCRIPTIE VAN HET ‘VERBAEL NOPENDE DE COOP VAN D’ AMBACHTSHEERLICHEYT VAN SOETERWOUDE’. (SA II inv.nr. 336 fol. 221; het stuk is ook van een eigen foliëring vanaf 1 voorzien, maar de in het boek doortellende hogere foliëring is hier aangehouden).

Alsoe de burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden vanwegen joncheere Cornelis van Zwieten tot verscheyden reysen es angeboden mit de stadt te treden in onderhandelinghe ende tsamenspraecke nopende ’t vervolch van zijn gerechticheyt die hij pretendeert tot de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude, ten oirbaer deser stede te doen, ende zij bericht waren dat de stadt t’ anderen tijden de voorschreven ambachtsheerlicheyt zoude hebben gecocht, welcke coope geen voortgang en hadde connen hebben, mits ‘twelck de heer Van Alckemade daeraen gecomen was, soe hadden de voornomde burgermeesteren alvoren in eenige tsamenspraecke te treden, mij Jan van Hout, secretarys, belast de stucken van de stadt te doorsoucken om te weten wat van de voorscreven cope mocht zijn?, hoe die beleyt was?, wat verhinderingen voorgecomen waren? mit den ancleven ende gevolge vandien, alle ‘tselve te stellen bij geschrift ende daervan te doen behoirlick rapport. ‘twelc zulcx bij mij gedaen zijnde, hebbe bevonden ‘tgeen hiernair volcht.

In den jare vijftienhondertdriënveertich, nairdat joncheer Cornelis van Zwieten, in zijn leven ambachtsheer van Zoeterwoude, deser werelt was overleden, latende zijnen boedel belast mit verscheyden schulden, zoe sijn burgermeesteren der stadt Leyden in der tijt te rade gewerden totter stede behouff te doen coopen de voorscreven ambachtsheerlicheyt, meenende bij middel vandien te assopiëren de processen ter saicke van de buytenneringen, ongewesen hangende, ende te voorsien dat de stadt van doen voorts in haer neringhen nyet en zouden werden vercort off beschadicht, ende om ‘tselve secretelicken te beleyden, was eerst tsamenspraecke begonst mit de heer Van Lochorst ende meester Geryt van der Laen, wesende voochden over joncheer Adriaen, des voornomde Van Zwietens onbejaerde zoon, doen out [niet ingevuld] jaeren. Eyntelic zijn opten 23en decembris ’44 in [fol. 222] Den Hage ten huyse van Cornelis van Borsselen vergadert geweest Claes Adriaenszoon, Geryt Boeckelsz. Buytewech, jonge Dirc Jan Reyersz., burgermeesteren, ende Jacob Deyman, secretarys, als gedeputeerden van der stede van Leyden ter eenre, ende joncvrouwe Anna van Borsselen, weduwe van Cornelis van Zwieten, de voornomde Cornelis van Borsselen ende meester Geryt van der Laen ter andere zijden, ende coften de voornomde gedeputeerden alsdoen van de voorschreven weduwe, oom ende voocht van Adriaen van Zwieten de voorscreven ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude mit zijn toebehoiren voor vijffduysent gulden, in minderinge van dewelcke de stadt t’ haren laste nemen ende dragen zoude {’t decreet geïnterponeert zijnde) zodanige tien ponden groten Vlaems losrenten als heeren Geryt van Lochorst, ridder, opte voorscreven heerlicheyt spreeckende hadde, off hem daervan te vernougen ende te voldoen, ende de reste belopende omtrent vierduysent gulden zoude de stadt betaelen, de investiture vandien geschiet zijnde, begerende dier tijden de vercopers dat de stadt mede betaelen zoude de costen van ’t versouc ende heergewaden, daerinne de gedeputeerden swaricheyt maecten voor ende aleer dezelve costen begroot waeren; ende alsoe meester Geryt van der Laen voorslouch dat die boven de vierentwintich gulden nyet en zouden comen te belopen, zoe waeren de gedeputeerden tevreden geweest dezelve costen mede te dragen.

Om welcke zaecke te voltrecken zoe es de voornomde Van der Laen opten 20en january 1545 ten versoucke van die van Leyden gereyst nair Den Hage omme mit de heer Van Assendelft te communiceren hoe men de voorscreven van Leyden best bewaren ende bevestigen zoude, ende was te rade gevonden bij decrete van den Hove, dat men daerom request zoude overgeven, aen ‘twelc de heer Van Assendelft om te comen tot expeditie belooffde de handt te houden. [fol. 223] ‘Twelc de voornomde van Leyden deur de voorschreven Van der Laen zulcx gerapporteert zijnde, waren opten derden february 1545 op ’t Raidthuys doen vergaderen die van de Cleyne Vroetschappe ende dezelve voorgestelt twe poincten: ’t eerste omme eenen te nomineren daerop de voors. ambachtsheerlicheyt zoude werden gestelt, ende het twede hoe de penningen daertoe van node zouden werden gevonden. Waerop ten zelven dage geresolveert es op ’t eerste dat de nominatie zoude geschieden op een van de Cleyne Vroetschappe, ende dat nopende ’t furnissement van de penningen daertoe behouftich, van waerden gehouden zouden werden ‘tgunt daerinne gedaen zoude werden bij burgermeesteren mitten geenen die zijluyden daerover tot hoeren raide zouden roupen, wesende bij eenige voorgeslagen daertoe te vercopen de rente van twehondertvijftich gulden jaerlicx op ’t schoutambacht, die wel begeert werde mits genietende een halff jaer renten.

Om niettemin in de voors. zaicke vast te gaen, was dezelve opten 9en marty anno ’45 voorscreven in ’t lange geopent die van de Groote Vroetschappe mit verhael van de redenen ende middelen daertoe dienende, namelicken de costen ende moeyten van processen ende anders, die de stadt hadde moeten dragen tegens die van Zoeterwoude, zoe om te beletten ’t doen van de poortersneringen als tot wechneminge van de tavernen ende tapperijen, hoe daerjegens geïmpetreert zijnde ’t octroy van den jare ’40 nopende de buytenneringen binnen de vijffhondert roeden grote processen waren gemoveert bij de ambachtsheeren van Leyderdorp, Ougstgeest ende Zoeterwoude, hem daerjegens opposerende, hoe mitten heere Van Linguy tot zoe grote costen deser stede was geaccordeert, ende meenende van gelijcken te verdragen mitten ambachtsheer van Zoeterwoude, deselve soe exorbitantelic hadde geëyst ongelijc meer dan d’ ambachtsheerlicheyt waerdich was, invougen dat Cornelis van Zwieten, nu overleden zijnde, in sulcken [fol. 224] schijn ende state als elc notoir was, eenige ’t welvaren van de stadt beminnende goetgevonden hadden dat indien d’ ambachtsheerlicheyt vercoft werde, dat de stede daer wel nair behoirden te vereysschen ende die te doen copen om van de hangende processen ontslagen te zijn ende de toecomstige te schouwen, hoe ‘tselve mit de heer Van Assendelft ende meester Cornelis Suys gecommuniceert zijnde, zulcx bij hem goetgevonden was, ende dat de coop voortgaende, ‘tselve op een privé naem most werden gestelt, hoe ‘tselve die van de Cleyne Vroetschappe secretelic geopent zijnde, zulcx bij hem onder ’t behagen van de Grote Vroetschappe mede goet was gevonden hoe zij de ambachtsheerlicheyt om vijffduysent gulden hadden gecoft, ‘twelc wel een grote merckelicke somme scheen, nochtans groot voordeel deser stede was, te betalen mit duysent gulden aen de heer Van Lochost zoe wanneer ’t decreet geïnterponeert zoude wesen, in quytinge van tien pont Vlaems die hij jaerlicx opte ambachtsheerlicheyt spreeckende hadde, ende d’ ander vierduysent gulden zoe wanneer de investiture zoude zijn gebeurt, hoe de penningen die uyter stats beurse noch uyter gemeente nyet te crijgen en waren, zouden mogen werden gevonden bij vercopinge van de rente van twehondertvijftich gulden jaerlicx op ’t schoutambochte, nopende dewelcke zoeverre gehandelt was datter yemant gevonden was die de penningen hadde opgebracht, behoudens de stede weder haer lossinge zoedat eyntelic ’t gebesoingeerde zoe nopende ’t copen van de ambachtsheerlicheyt als ’t vercopen van de rente was geadvoyeert, waren ooc tenzelven dage gelesen drie bewerpen van remversalen die men soude nemen van den persoon op wiens lijff de voorscreven ambachtsheerlicheyt zoude werden gestelt, daervan de voornomde Van der Laen hadde gemaict den eenen, meester Jacob de Milde, raidt ende pensionarys deser stede den anderen, ende Dirck van Leeuwen, clercq van de tresorie (op wiens [fol. 225] naem geraemt was de voorscreven ambachtsheerlicheyt te stellen), den derden, waerop gestemmet werde, dat alle ‘tgunt burgermeesteren off ’t merendeel van hem, mitten geenen die zijluyden daerover tot hoeren raide zouden roupen, gedaen werde dat ‘tselve zijn voortgang zoude hebben.

Waernair de voornomde Van der Laen heeft geconcipieerd zeeckere requeste ende dezelve mitte heeren Assendelft ende Suys gecommuniceert zijnde, heeft die den Hove gepresenteert ende appoinctement daerop vervolcht den 13en, 14en, 15en ende 16en marty anno ’45 vers., ende werde de saicke in advys gehouden.

Alsoe nu de voorscreven van Leyden begeerden transporte ende d’ oversetting van ’t leen, zeggende hoer penningen gereet te wesen, zoe es de voornomde Van der Laen ten versoucke van de voorscreven van Leyden voor Paesschen gereyst in Den Hage aen de heer Van Assendelft als stadhouder van de Leenen, versouckende off hij daertoe wilde verstaen, verclarende de voors. Van Assendelft doen ter tijt dat zijne commissie mits de doot van den prince [de stadhouder van Holland enz., René van Chalon, prins van Orange, overleed 18-7-1544] uyt ende teniete was, dat men daeromme most vertouven nair den nieuwen stadthouder ende commissie, meynende daeroff bescheyt te hebben over Paesschen. Middelertijt hebben de voorscreven van Leyden gesocht te furneren de penningen ende daertoe verwillicht hebbende meester Geryt Henricxzoon van der Goude, licentiaet in de rechten, hebben denzelven opten 7en mey anno ’45 vercoft de rentebrieff van twehondertvijftich gulden jaerlicx, geypotequeert op ’t schoutambacht ende andere domeynen, mit belofte van die te waren, de voors. ambachtsheerlicheyt (die bij advys ende consent van schout, burgermeesteren, schepenen ende raiden der voors. stede gestelt zoude werden opten name van de voorscreven meester Geryt Heyndricxz., mits bij hem passerende behoirlicke remversael) daer- [fol. 226] voor te pande stellende ende alle der borgeren personen ende goeden daervoren ooc verbindende, welcke rentebrieff de voornomde meester Geryt Henricxz. opten 15en meye daeraenvolgende dadelicken voor Adriaen Janszoon ende Jacob van der Graft, schepenen, es opgedragen ende overgegeven bij Jacob van der Does, Claes Adriaenszoon, jonge Dirc Jan Reyersz. ende Jan Frans Gijsbrechtsz., burgermeesteren.

Opten 16en meye es de voornomde Van der Laen ten versoucke van de voorscreven van Leyden weder gereyst in Den Hage omme de zaecken te benaerstigen ende de heer Van Assendelft, die uyt Brabant thuysgecomen was, aen te spreecken, ‘twelc zoe mits ’t vertrec van de voorscreven heer Van Assendelft naer Uytrecht nyet en const werden gedaen, es de voornomde Van der Laen ten versoucke alsvooren opten 21en meye ’45 weder gereyst in Den Hage omme de voorscreven heer Van Assendelft (van Uytrecht gecomen zijnde) ter zaecke voors. aen te spreecken, die alsdan verclaerde noch geen commissie te hebben, ende heeft tenzelven tijde mede vervolcht appoinctement ende expeditie van den Hove opte voorscreven requeste van decreet, daerop geappoincteert was dat men bij dezelve requeste vougen zoude den staet van Zwietens sterfhuys ende van den jaerlicxen innecomen van de ambachtsheerlicheyt, mitsgaders acte van consent van de naeste vrunden om al ‘tselve gesien geappoincteert te werden zoe nair recht.

Alle ‘twelc de vrunden ende magen van den voornomden Zweten gecommuniceert ende gerapporteert zijnde, hebben Egbert van Ophem, C. van Wijngaerden ende Jan van Sloten als naeste vrunden des voornomden Zweten zeeckere acte van consent, bij de voornomde Van der Laen beworpen, ondergeteyckent, waermede de voornomde Van der Laen weder nair Den Hage es gereyst ende heeft dezelve mitten staet van den sterffhuyse ende de jairlicxe innecomen [fol. 226] van de voors. heerlicheyt den Hove overgelevert ende zulcx het decreet gesolliciteert. Eyntelick es opten tweden juny ’45 de vercopinge bij den Hove geratificeert, geapprobeert ende bevesticht, mit interpositie van ’t decreet ende authoriteyt nair rechten notelic ende gerequireert zijnde, behoudens ende onvermindert des voornoemde Cornelis van Zwietens weduwe haer recht van usufruct zulcx als haer competeerde aen ende opte voorscreven ambachtsheerlicheyt. ’t Voors. decreet die van Leyden getoont zijnde, es de voornomde Van der Laen mit de heer Van Lochorst daermede gereyst in Den Hage omme dienvolgende de oversettinghe van de voorschreven heerlicheyt te doen opte voornomde meester Geryt Henricxz, ‘twelc men nyet en begeerde te doen tenwaer meester Geryt Heyndricxz. voornomt wilde verclaeren dattet voor hem in zijn privé naem was. ‘twelc alsoe hij nyet en begeerde noch ter goeder trouwen nyet en conste doen, es ‘tselve de voornomde van Leyden zulcx angedient. Ende zijn daernair de vers. Lochorst ende Van der Laen weder in Den Hage gereyst, hebbende ’t voors. leen van d’ ambachtsheerlicheyt bij procuratie opgedragen ende gestelt in handen van de Keyserlicke Majesteyt, leenheere, ten behouve van de voors. meester Geryt Henricxz.

Opten 21en july daeraenvolgende is de voornomde Van der Laen ten versoucke van de voorschreven van Leyden gereyst naer Uytrecht om ten advise van de heeren Van Assendelft ende Lochorst, doentertijt aldaer bij de Majesteyt van de coninginne wesende, te solliciteren consent opte voors. opdrachte, oversettinge ende verlijdinge van de voors. heerlicheyt opten voornomden meester Geryt Henricxz., presenterende tenzelven eynde request hier innegelijft:

Aen den keyser. Verthonen ende geven oytmoedelicken te [fol. 228] te kennen Uwe Majesteyts onderdanige heer Gerrit van Lochorst, ridder, ende meester Geryt van der Laen als voochden ende momboirs van Adriaen van Zwieten, zoon van wijlen Cornelis van Zwieten, hoe dat zij supplianten, oversiende den staet van den boedel van wijlen Cornelis van Zweten vers., bevonden hebben dezelffde zeer belast ende beswaert met veele ende diversche schulden ende crediten, soedat omme hyerinne eensdeels te voorsien ende mede om te doen den meesten oirbaer ende proufijte van ’t voors. weeskint die zaecke gecommuniceert hebben mit die moedere ende vrunden van denzelffden, ende heeft hemluyden gelijc gedocht goet ende proffijtelic te zijn dat men die ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude, bij den voorschreven Cornelis van Zweten achtergelaeten, vercopen soude ende hebben zulcx gesproocken mit den regierders Uwer Majesteyts stede van Leyden, dat zij den coop genouch eens geworden zijn, hebben daeromme zij supplianten ‘tselfde die van den Raide van Hollandt te kennen gegeven omme alsoo ’t een onmondich kints goet was, ’t decreet van den Hove geïnterponeert zoude mogen worden, tot venditie van dezelve contracte ende nair die van den Raide voors. hemluyden op als geïnformeert hadden, daer in sulcke zaicke regard op behoort genomen te werden, ende nair mede die naeste vrunden ende magen van den voorscreven Adriaen in dezelffde vercopinge geconsenteert hadden, hebben ’t decreet van den Hove daertoe dienende geïnterponeert. Ende is volgende dien bij den supplianten in der qualité alsvooren de voorschreven ambachtsheerlicheyt voor Uwe Majesteyts stadthouder ende mannen van Leen van Hollandt opgedragen tot prouffijt van eene meester Gerrit Heyndricxzoon van der Goude als genomineert bij de voors. regierders van Leyden omme ’t verlij tot hoere behouff t’ ontfangen ende den behoirlicken eedt te doen. Maer als de voors. meester Geryt ’t verlij van ‘tselffde leengoet versocht [fol. 229] is als ’t schijnt Uwe Majesteyts stadthouder van de Leenen belast geweest van Uwe Majesteyts wegen denzelffden daer nyet mede te verlijen, zoeverre het wesen soude tot prouffijt van de voors. regierders Uwer Majesteyts stede van Leyden, zoedat bij middele vandien ’t voors. contract geen voortgang hebben en mach hoewel nochtans die vers. coop bij den voors. regierders om anders geen zaecke gedaen en es, dan overmits de voorscreven heerlicheyt streckende es vast aen die voors. stede, daer alrehande poortersneringe gedaen werde ende dat omme ‘tselve te beletten, die van Leyden over lange jaeren grote zware processen gevoert hebben tegens de ambochtsheer van Zoeterwoude, daervan eenige alsnoch hangen ongedecideert voor die van Uwe Majesteyts luyden van den Secreten Raide, die zij hopen daermede te neder geleyt zouden werden ende dat die stede door ’t cesseren van de poortersneringhe in de voorscreven heerlicheyt in haer incomen verbetert zoude werden ende mede verhoet van schade die zij bij eenige aldaer dapenerende in hare draperye lijdende zijn, versouckende daeromme oitmoedelicken dat Uwe Majesteyt believen wil Uwen Majesteyts stadthouder van de Leenen in Hollandt te ordonneren mit de voorscreven ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude volgende ’t voorscreven contract te verlijen meester Geryt Heyndricxz. tot behouff van de voorscreven Uwe stede van Leyden. Dit doende etc.

Op welck versouc begeert zijnde ’t advis van die van den Raidt ende Reeckeningen in Hollandt, heeft meester Vincent Cornelisz. opten 7en augusti ’45 gescreven aen meester Jacob de Milde, raidt ende pensionaris der stad Leyden, dat men begeerde te weten ’t innecomen totter heerlicheyt behoirende off dezelve zeeckerlicken volgende? Hoeverre de stadt begeerde voorsien te wesen? Hoe zij die begeerden te gebruycken? Of ze dat hadden van den Heer van Wassenaer? Wat de stede voor de coop belooft hadde? Wat [fol. 230] zij de keyser daeroff te goede zoude willen doen indien ‘tselve tot ’s keysers profijt werde angenomen? Begerende dat Milden ‘tselve burgermeesteren andienen, daerop antwoirde overscrijven of yemant daeromme overcomen zoude om vorder daeraf te handelen.

Volgende denwelcken zijn Claes Adriaensz. ende jonge Dirc Jansz., burgermeesteren, ende meester Jacob de Milde, pensionarys, opten elffden augusti ’45 getrocken naer Den Hage om beroerende de vers. zaecken mitten voornoemde meester Vincent Corneliszoon te spreecken.

Ende alsoe der voors. zaicke geen eynde en werde gemaict, zoe hadden de voors. van Leyden opten 16en septembris 1545 door meester Philips Vranckensz., notarys, aen de personen van de voornomde Lochorst ende Van der Laen in der qualité voorscreven doen insinueren ende denunchiëren dat geleden zijnde een halff jaer of daeromtrent zijluyden den regierders voors. vercocht hadden de heerlicheyt van Zoeterwoude ende alsoe zij den regierders voors. nyet en conden doen hebben investiture van dezelve heerlicheyt overmits dat de Keyserlicke Majesteyt (als ’t scheen) zulcx nyet en wilde, dat zij voochden alsnoch binnen een maent nae date van der insinuatie ende denunchiatie hemluyden zouden doen hebben investiture van dezelve heerlicheyt ofte bij gebreecke vandien en dachten hem aen de coop nyet te houden, mer die te renunchiëren; noch en begeerden de penningen die zij op schade gelicht hadden niet langer bij hem te houden, mer weder te employeren tot prouffijt van der stede, alsoo ’t geen reden en waer dat zij dezelve penningen tot hoor schade bij hem souden houden leggen sonder der stadt prouffijt daermede te doen. Dan indien de voochden voorscreven haer binnen de voors. maent de investiture deden hebben, wilden ende souden hemluyden de belooffde penningen opbrengen ende betalen ende zoelange de penningen noch bewaren en onderhouden. Daerop [fol. 231] bij den voors. voochden ter antwoirde gegeven was dat deselve burgermeesteren ende regierders als jonge Dirc Janszoon, Claes Adriaensz., Geryt Boeckelszoon Buytewech ende Jacob Deyman, secretarys, opten 23en decembris 1544 mit rijpe deliberatie gecoft hadden van de voorschreven voochden ten advyse van den Raide ende ter presentie ende goetduncken van joncvrouwe Anna van Borsselen, moeder, ende Cornelis van Borsselen, oom van Adriaen van Zwieten, de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude mit haren toebehoiren in aller manieren als de voorscreven Adriaen dezelve heerlicheyt te leen houdende was van de Keyserlicke Majesteyt als grave van Hollandt ende dat om de somme van vijffduysent guldens, des de voorschreven voochden alleenlick gehouden zouden zijn d’ opdrachte van ’t vers. leen te doen in tsheeren handen ten behouve van dengeenen die de voors. van Leyden daertoe nomineren zouden, ende de voorscreven van Leyden zouden doen ende betaelen de costen van de voorschreven opdrachte, investiture ende anders. Ende hadden de vers. van Leyden tot confirmatie van de voors. cope ende voorwairden gegeven een goude Karolusgulden tot een godtspenning, ende de voorschreven voochden hadden daerop vercregen van den voors. Raide behoirlicke brieven van decreet ende ooc consent van de naeste vrunden ende magen om de voorschreven vercopinge te mogen doen. Ende hadden deselve voochden volgende dien de voorschreven opdracht gedaen in tsheren handen ten behouve van eenen meester Gerrit Heyndricxz. bij de voornomde van Leyden daertoe genomineert zulcx hadden de voorschreven voochden al gedaen ende volcomen daertoe zij uyt crachte van den contracte gehouden waren ende bij hemluyden nyet en stont quo vrinus(?) de voors. van Leyden nyet en verheven noch en vercregen de voors. investiture mits ‘twelc de vers. van Leyden gehouden waren den voors. [fol. 232] voochden te betaelen ende restitueren de voorschreven vijffduysent guldens ende de costen bij hem ter cause vandien gedaen ende verleyt, protesterende tegens de voorschreven van Leyden in cas van refuys of delaye der voors. betalinge van costen, schaden ende intresten die zij bij wanbetalinghe ende ’t ontberen van de voorscreven penningen gedaen ende geleden hadden, ende noch door dien doen hebben ende lijden zouden mogen, de penning jaerlicx tot zestien eene gereeckent, alsoe zij de voors. penningen doen ten behouve alsvooren zulcx profijtelic ende zeeckerlic wisten te besteden.

Waernair hebben de voors. van Leyden opten 21en septembris certificatie verworven angaende de voorscreven coop van jonge Dirc Jansz., Claes Adriaensz., Buytewech, burgermeesteren, ende Deyman, secretarys, zonderlinge nopende de costen van ’t heergewaden of investituer.

‘twelc zulcx gedaen zijnde, sijn de voornoemde Claes Adriaenszoon, burgermeester, meester Jacob de Milde, pensionarys, ende Jacob Deyman, secretaris, opten 22en september anno ’45 gereyst in Den Hage omme mit de voochden van Adriaen van Zwieten te gaen bij de heer Van Assendelff ende zien off zij accorderen souden connen nopende de investiture ende tot wiens coste ende moeyte die geschieden zouden. Hiernaer zijn de voors. van Leyden (soo ’t schijnt) tevreden geweest ’t vervolch om tot de voors. investiture te geraecken aen hem te nemen, mits hebbende acte van non-prejuditie, dewelcke opten 6en octobris 1545 opten name van de voors. Lochorst ende Van der Laen was beworpen, als dat zij belijden souden dat alsoe zij den burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden de ambachtsheerlicheyt hadden vercoft ende bij de stadthouder van de Leenen zwaricheyt gemaict werde omme den genomineerden van de vers. regierders daervan te verlijen, soedat van node wesen zoude omme daertoe te comen ‘tselve te vervolgen aen de Keyserlicke Majesteyt, zoe beloofden zij voochden den voornomden burgermeesteren dat indien zij mit hemluyden ooc op haren name ‘tselve verlij ver- [fol. 233] volchden, zij nochtans hemluyden ‘tselve nimmermeer obijceren en souden omme daermede te willen doceren, dat zij eenichsints gehouden souden zijn ’t voors. verlij tot haeren costen te vervolgen, mer wes naersticheyt zij omme ‘tselve te vervolgen deden, dat hetzelffde geschieden zoude zonder hoir bij dien eenichsints te verbinden ofte daerbij te bekennen gehouden te zijn om zulcx te doen, zoe zij pretendeerden daerinne nyet gehouden te zijn, om welcke acte van non-prejuditie in zulcker vougen te verlijden de voornomde voochden swaricheyt maickende, zijn opten 22en decembris 1545 Claes Adriaenszoon, burgermeester, ende meester Jacob de Milde, pensionarys, gereyst in Den Hage omme ‘tselve te communiceren de heer Van Assendelft.

Eyntelicken es angaende ’t voors. vervolch opten 24en decembris 1545 onderlinge verdragen ende bij onderteyckeninge over ende wederover gedaen, bevesticht dat alsulc vervolch als gedaen zoude werden vanwegen den burgermeesteren ende regierders van Leyden omme te vercrijgen ’t verlij ofte d’ investiture van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude die de voors. van Leyden van de voornomde voochden gecoft hadden, ten advise ende bij decrete van den Raide van Hollandt zoude wesen zonder prejuditie van yemants recht, zoe de vers. burgermeesteren sustineerden, nyet gehouden te zijn ’t voors. verlij tot haren coste ende prericule te vervolgen ende de voors. voochden ter contrarie, zonder dat d’ een den anderen ‘tselve eenichsints zoude mogen obijceren off hem daermede behelpen in toecomenden tijden.

Dienvolgende es de voornomde De Milde opten eersten january 1546 gereyst nair Uytrecht omme an de Keyserlicke Majesteyt te solliciteren dat de stede van Leyden off yemant die zij daertoe nomineren zouden verlijt zouden mogen werden mitter ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude. Ende opten 6en january daeraen es hem Claes Adriaenszoon, burgermeester, naer Uytrecht gevolcht omme de voornomde Milde in de geroerde sollicitatie te assisteren, hebbende tot dien eynde gepresenteert de requeste hier innegelijft:

Aen de Keyserlicke Majesteyt. Geven in alderonderdanicheyt te kennen de [fol. 238] burgermeesteren ende regierders Uwe Genades stede van Leyden in Hollandt dat dezelve stede zeer gepopuleert ende vol volcx es van veele arme luyden die nyet en hebben aff te leven dan ‘tgunt zij mit zuyren arbeyt dagelicx winnende zijn, zoe bijsondere in de neringe van de draperye ende anders, ende dat zij supplianten ende hoere voorsaten om te helpen supporteren de lasten van Uwer Genade beden ende subventiën van oirlogen ende anders, bij octroye opgestelt hebben gehadt zeeckere grote ongelden ende exchijsen opte wolle vellen, laeckenen, bieren, wijnen ende anders, ende dat om deselve stede te defrauderen ende den voors. stede daervan te frustreren veele ende diversche luyden onderwinden hem de voorscheven stede neringen van draperye, tappen ende anders te doene ende te hantieren buyten vast an ende bij der voors. stede van Leyden, sonderlinge binnen de jurisdictie ende ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude die bijnae alomme ende vast an de voors. stede Leyden streckende es, door welcke zij supplianten ende hoore voorsaten veele ende diversche questiën, geschillen, processen, costen ende schaden hebben moeten sustineren ende supporteren, dwelc zij Uwer Genade te kennen gegeven ende vercregen hebben gehadt zeeckere octroye uyt crachte van denwelcken bij openbaren edicte allen ende eenen yegelicken geïnterdiceert ende verboden es egeene stedeneringen van draperye, tappen ende anders te mogen doene noch hantieren binnen [opengelaten] roeden naer d’ uyterste canten van der voors. stede vesten, ende dat op zeeckere peynen ende mulcten daertoe gestelt. Tegen welcken voorscreven octroye ende edicten een Cornelis van Zwieten, ambochtsheere van Zoeterwoude voors., geopposeert ende geappelleert heeft, waerop proces geresen ende alsnoch hangende es ongedecideert. Ende alsoe nu de voors. Cornelis van Zweten deser werelt overleden es, achter- [fol 335] latende Adriaen, zijnen onmondighen zoon ende leenvolger, belast mit diversche schulden, spruytende ter cause van denselven lenen die men niet reden noch betaelen mach dan mits vercopinge van de voors. ambachtsheerlicheyt jaerlicx in als doende ende inbrengende hondertendetwe ponden van veertich groten, des daer weder uytgaende zijn tsestich der voors. ponden erffrenten tsjaers, zoedat van de voors. ambachtsheerlicheyt in als zuyver nyet meer in en compt dan tweendeveertich der vers. ponden tsjaers, mits d’welcke de voochden van den voors. onmondigen Adriaen van Zweten de voors. ambachtsheerlicheyt ter vente doen stellen hebben, zoedat de vers. supplianten omme te assopiëren ende te aboleren de voorscreven ende allen anderen questiën, processen ende inconveniënten die zij ende hoer voorsaten altijt ter cause van der voorscreven ambachtsheerlicheyt t’ horen groten zwaren lasten, costen ende moeyten hebben moeten supporteren omme ooc der voorschreven stedeneringhen voor den poorters ende innewoonders ende derzelver stede exchijsen tot onderhoudenisse vandien zonder fraude te bat te mogen conserveren ende onderhouden voor zoeveele in hem es deselve ambachtsheerlicheyt ten advyse ende bij decrete van die van den Raide in Hollandt ende op ’t believen van Uwer Genade gecoft oft doen copen hebben gehadt, niet dat zij supplianten hebben de penningen mede te betaelen, mer dat een meester Geryt Henricxzoon deselve penningen op losrenten ende ooc de voorschreven ambachtsheerlicheyt op zijnen privé naeme van Uwer Genade als grave van Hollandt te leene ontfanghen zal. Ende alsoe de voors. meester Geryt Henricxzoon mitte penningen van den voors. cope gereet es ende dat de voorscreven voochden insgelijcx bereyt zijn t’ sijnen behouve te doene in ’s heeren handen d’ opdrachte van ’t voorscreven leen ende ambochtsheerlicheyt mit ’t voors. decreet, soo schijnt nochtans dat Uwer Genade stadthouder van den Leenen in Hollandt daertoe nyet [fol. 336] en wil verstaen zonder van Uwer Genade daertoe te hebben expresse last off bevel. Ende gemerct dat de voors. ambachtsheerlicheyt es een onversterffelic erfleen, gehouden van Uwer Genade als grave van Hollandt, ende dat de voorscreven cope gedaen es bij decrete ende consente van den naesten vrunden ende magen ende dat d’ investituyr ofte verlijdinge ende ooc ’t versterven ende ’t vervallen alleen begeert wort ende geschien zal opten naem ende deur den persoon van den voorschreven meester Geryt, zoedat in desen in geenreleye manieren noch in geenen gevalle eenich prejuditie ofte achterdeele van Uwer Genade gelegen es off gebeuren mach, soe versoucken die voorscreven supplianten mitsgaders oock de voors. voochden dat Uwer Majesteyt gelieve bij missive off anderssints den vers. stadthouder van de Leenen in Hollandt te lasten ende te beveelen dat hij ontfange d’ opdrachte van ’t voorscreven leen, ende ‘tselve wederomme te verlijden ende te verleenen den voorscreven meester Geryt Henricxz. tot zulcken rechten ende in sulcker manieren als gewoonlic es, ende die voorschreven Adriaen ende Cornelis van Zweeten ende hoer vorders te houden plagen, mits betalende ende dragende de gewoonlicke rechten ende lasten daertoe staende etc. In d’welc doende Uwe Majesteyt etc.

Geduyrende welcke sollicitatie burgermeesteren ende regierders aen Milden screven opten 22en, 23en ende 29en january 1546 dat hij hebbende apostille ten fijne van advis, ooc soude schicken te becomen brieven van recommandatie van den heere Van Assendelft an de Reeckenmeesteren in Den Hage, ende daermede over zoude comen om ’t advis zelffs te vervolgen off mit ’t solliciteren van ’t advis zouden verbeyden tot de heer Van Assendelft in Den Hage zoude sijn gecomen, zonder wiens jegenwooirdicheyt advis ende addres in den voorschreven zaicke (soo ’t scheen) nyet en [fol. 237] werde gedaen ten opsicht van dewelcke in ’t bijsonder mitsgaders in dancbaerheyt van vele ende verscheyden diensten bij hem deser stede gedaen, de voorschreven Van Assendelft beschoncken werde mit een voeder Rinschen deelwijn.

Opten tienden february 1546 zijn de voornomde Claes Adriaensz., burgermeester, ende Milde, pensionarys, getrocken in Den Hage omme te solliciteren ’t advis gelijc ooc Milde alleen gedaen heeft den 15en ende 18en february ’46 voors. Welcke advis becomen hebbende, es Milde voornompt opten 17en marty 1546 van der stede wegen gereyst nair Bruyssel omme te solliciteren ’t consent van de Keyserlicke Majesteyt, ende zoe meester Geryt van der Laen voornompt dezelve tijt tot Mechelen was gecomen, heeft zijnen dienaer van Mechelen gesonden naer Bruyssel aen de voornomde pensionarys aldaer wesende, hem vragende off deselve Van der Laen hem ten zaicken voors. eenige vorderinge off addresse zoude mogen doen, daerop hij verclaerde: neen, alsoe hij genouch fiat ende zijnen dienaer om gelt gesonden hadde.

Opten negentienden aprilis daeraen es de voornomde Milde, pensionarys, geweest in Den Hage omme mit de heere Van Assendelft te spreecken nopende eenige zwaricheyden in den voorscreven zaecke bejegent, zoe nopende de recognitie van 3 gulden tsjaers die de Keyserlicke Majesteyt tersaicke verschreven begeerde, alsooc nopende de quytlatinge van ’t derdendeel van de boeten van 10 pond die de ambachtsheeren vanouts uyt ’t baillyschap hadden genoten, daerjegens de bailliuwen weder genoten twederde paerten in der schouten boeten van 42 sschellingen, ‘twelc onderlinge lange jaren jegens malcanderen was blijven staen.

Opten 17en mey 1546 zijn Claes Adriaenszoon, burgermeester, ende de [fol. 238] voornomde Milden, pensionarys, geweest in Den Hage omme aen ’t Hoff te solliciteren dat zij tot stats behouff zouden mogen crijgen eenige recompense van de voors. 3 gulden tsjaers, alsoe de voochden hem diesangaende gerefereert hadden tot discretie van den Raide.

Opten 25en dach van mey es de voornoemde pensionarys Milde weder gereyst in Den Hage om te crijgen twe acten, d’ eene van die van den Raidt ende d’ ander van die van de Reeckeningen, beroerende de vers. ambachtsheerlicheyt, mer en werde daerinne nyet gedaen mits d’ absentie van de heer Van Assendelft, gelijck oock geschiede opten 17en juny anno ’46, dat meester Claes de Wilde, burgermeester, mit de voorscreven pensionarys De Milde weder teneynde voors. in Den Hage zijn geweest, mede om redenen voorschreven, tevergeefs, die derhalven opten 25en july 1546 tsamen weder geweest zijn in Den Hage om de voorgecomen zwaricheyden te communiceren mit de heer Van Assendelft, dewelcke verclaerden dat men de zaicke nyet rechten en mocht off men most andermael scrijven om advis ende dat men daeromme boven zoude moeten vervolgen.

‘twelc zulcx die van de Gerechte gerapporteert zijnde, es de voornomde Milde, pensionarys, opten 3en july 1546 weder gereyst tot Bruyssel om aen de Majesteyt van de coninginne te solliciteren beslotene brieven aen die van den Raide ende Reeckeningen in Hollandt omme andermael van denzelven te hebben advis beroerende de coop van de voorschreven ambachtsheerlicheyt. Dewelcke bij hem verworven zijnde, es de voornomde Milde opten 15en july 1546 weder geweest in Den Hage omme de advysen van den Raide ende Reeckencamer beroerende de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude te vervolgen, daer andermael om gescreven was, welcke advysen ander- [fol. 239] mael becomen hebbende, es opten 30en july 1546 die van de Cleyne Vroetschappe de zwaricheyt zoe nopende de recognitie als van de boeten geopent, mit verclaringe dat nopende de recognitie die de Majesteyt begeerden ende de weduwe Van Zweten tevreden was die te dragen, ende gevraecht hoe men hem dairinne zoude hebben te dragen deurdien de advisen van die van den Raidt ende Reeckeningen discordeerden, in denwelcken geresolveert werden dat indien de coop geapprobeert mocht werden volgende ’t advis van ’t Hoff, al waer ’t dat de recognitie drie off vier gulden jaerlicx mocht werden verhoocht, dat men ’t daeromme nyet en soude laten, mer indien volgende ‘t 1e advis van die van de Reeckeninge men ’t derdendeel van de boeten van tien pont most verlaeten zonder wederom te hebben de geheele boeten van 42 schellingen, dat men ‘tselve niet angaen mer refuseren zoude.

Mit welcke resolutie de voornoemde Milde ten zelven dage, te weten den 30en july 1546, gereyst es nair Bruyssel omme eyntelicken te vervolgen affscheyt opte verworvene advysen nopende de coop van de voorscreven ambachtsheerlicheyt. Ende alsoe de voornomde De Milde daerinne vorder zwaricheyden bejegenden, heeft hij dezelve de voornomde van Leyden, zijn meesters, te kennen gegeven bij missiven dewelcke opten 14en augusti geopent zijnde, de voornomde van de Cleyne Vroetschappe hadden gepersisteert bij haer voorgaende resolutie, mit verclaringe dat indien de coope daerop te weten opte recognitie van drie gulden jaerlicx voortgang wilde hebben, de voornomde pensionarys Milden een propijn zoude mogen doen van hondert Philipsguldens aen mijnheer de president ende tresorier-generael elc de helfte of zoude andersints ende zonder propijne de recognitie mogen verhogen tot zeven of acht gulden jaerlicx ten hoochsten, mit last indien de coop zijnen voortgang nyet en wilde hebben op eenich van de voors. twe [fol. 240] manieren van uyten coope te scheyden ende thuys te comen, scrijvende ten zelven tijde mede an de voornomde Van der Laen die tot Mechelen was, dat hij tot Bruyssel reysen ende de pensionarys Milde in alles bijstaen ende behulpelic sijn zoude, zonderling dat hij, Van der Laen, ingevalle van verhoginge van de jaerlicxe recognitie de voochden ende weduwe wel behoorden te induceren deselve verhoginge te dragen ende te nemen tot minderinge van de cope, gelijc ooc de voorschreven Van der Laen gedaen heeft als tenzelven eynde verreyst zijnde van Mechelen op Bruyssel.

Eyntelic hebben de heeren van de Finantie mits de verscheydenheyt van de advysen van die van den Raid ende Reeckeninghen als tenderende ’t advis van die van de Reeckeninge tot meerder voordeel van de Majesteyt verstaen dat men die van Leyden de coop van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude zoude vergonnen, behoudende de Majesteyt des ambachtsheers gerechticheyt in de boeten van 10 pond ende dat de bailly evenwel zoude behouden de twederde paerten in des schoutenboeten van 42 schellingen invougen dat mer een derdepaert an de stadt zoude blijven, meenende (zoo 't scheen) dat het de stadt de ambachtsheerlicheyt zoeveel boven de waerde gecoft hebbende om de boeten nyet achterlaten en souden, waerop de voorschreven Milde die van de Finantie verclaert hebbende dat de stad de coop op zodanige conditiën niet en begeerde aen te nemen, in haeste thuysgecomen is ende heeft ‘tselve zijn wedervaren die van de Cleyne Vroetschappe den 27en augusti gerapporteert, om van hem te verstaen wat men vorder in der zaecke soude doen, bij dewelcke geresolveert was dat alsoe men nyetjegenstaende wat moeyte ende naersticheyt daertoe gedaen tot de investiture nyet en hadde connen geraecken, men de weduwe ende voochden daervan soude adverteren off zij daertoe wisten te comen; [fol. 241] zoe nyet, den coop af te slaen, te vervolgen aen de heer Van Lochorst om te becomen transport van de rentebrieff die hij opte ambachtsheerlicheyt spreeckende hadde ende voorts zorge te dragen om meester Geryt Heynricxzoon te lossen ende de rente op ’t schoutambacht weder te becomen ende an de stadt te brengen.

Volgende welcke resolutie vanwegen burgermeesteren opten 18en octobris 1546 door meester Philips Vranckensz., notarys, hierboven genomt, aen den voornoemde Van der Laen ende Van Lochorst gedaen es de volgende insinuatie, te weten hoe dat zij burgermeesteren mit grote costen haer diligentie gedaen hadden (al waren zij des te doen ongehouden) omme van de Keyserlicke Majesteyt te vercrijgen consent dat zij souden mogen ontfanghen de investiture van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude tot behouff van der stede van Leyden volgende zeeckeren coop daervan geschiet, den voornomden voochden kennelicken zijnde, dan dat Zijne Majesteyt daerinne nyet en hadde willen consenteren dan mits tot zijnen behouve houdende een derdendeel van de boeten die den ambochtsheer voorschreven competeerden in de boeten van den bailly van Rijnlandt, boven noch zeeckere recognitie van drie guldens, ‘twelc de voors. burgermeesteren nyet aen en stont zoe sij niet en begeerden yet quyt te schelden off te verliesen van ’t gunt dat zij gecoft hadden ende totter ambachtsheerlicheyt toebehoirde, mer de geheele ambachtsheerlicheyt te hebben mit alle de rechten, nutschappen ende profijten daertoe staende, zoeals die tot daertoe bij de ambachtsheeren beseten ende gebruyct was ofte die coop geheel te verlaeten, dat daeromme de voochden noch binnen den tijt van een maent mochten zien dat zij de voorscreven burgermeesteren deden [fol. 242] hebben investiture van de voorscreven ambachtsheerlicheyt mit alle zijn toebehoiren, ofte dat zij haer oirbaer deden mit dezelve ambachtsheerlicheyt, ende dat de burgermeesteren protesteerden dat zij tot daer toe haer penningen hadden moeten houden leggen tot hare grote schade, ende dat zij van vorder schade mede protesteerden indien zij hemluyden van de cope nyet en ontslougen ende daeromme de penninghen langer houden soude moeten. ‘twelc zulcx de voornomde Van der Laen ende Lochorst respectivelic verwitticht zijnde, gaven ter antwoorde dat zij alvorens begeerden visie van ’t versouc ende appoinctement bovenverhaelt, om daermede te spreecken mit haer medevoochden ende zulcx ooc mit meester Cornelis Suys ende mit die van den Raide van Hollandt om van als daernair antwoirde mit hemluyden gelijckelicken gegeven te worden als ’t behoiren zoude.

Opten 9en february 1547 heeft ’t Hoff heer Geryt van Lochorst ende meester Geryt van der Laen t’ haren versoucke van de voochdie ontslaghen ende gesurrogeert in heur plaetse Antonis van Cats.

Wat hyer voorts inne gedaen ende opgevolcht mach zijn en hebbe ic tot noch tot niet cunnen vinden, alleenlicken dat Anthonis van Cats bij zijne brieven van den achtienden april 1547 aen de voornomde pensionarys Milde uyt Den Hage geschreven, verclaert dat hij volgende de laetste propoosten gehouden mit mijnen heeren van de stadt van Leyden nopende de heerlicheyt van Zoeterwoude in ’t breet rapport gedaen hadde aen de vrunden ende magen van den jongen Zweten, dewelcke hem eyntelicken dese resolutie gegeven hadden dat zij nyet van meninge en waren vorder eenich vervolch off sollicitatie ten Hove te doen om te verwerven investiture in den name van de voors. stede [fol. 243] angesien ende overgemerct dat heur docht dat het soude zijn arbeyt-, gelt- ende tijtverlies ter oorsaeck dat hij hebbende gedaen zijn uyterste plicht om te obtineren gelijc hij zeyde van gelijcken ooc de weduwe van zaliger Cornelis van Zwieten, die om dezelve saicke hadde gesolliciteert ende aen den keyser, wesende tot Uytrecht, vertoocht den staet van ’t sterffhuys, dewelcke wat vertoningen zij ooc hadde connen doen, nyet ten eynde en hadde connen comen van dese investiture, waeromme zij hem van doen voorts hielden voor geexcuseert ende gequeten, en zouden in ’t vorder van de heerlicheyt gebruycken gelijc hem goet zoude beduncken, verwachtende beter fortune.

Alle ‘twelc zulcx gepasseert zijnde, hebben burgermeesteren van Leyden de somme van drieduysentvijfhondertzevenentwintich gulden acht penningen, hem bij de voornomde meester Geryt Henricxz. van der Goude angetelt om tot behouff van der voorschreven stede geëmployeert te werden in cope van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude alsoe deselve geen voortgang en hadde mogen hebben, geconverteert ten profijte van de stede voornompt in cope van zeven verscheyden losrentebrieven spreeckende op ’t lichaem der voorscreven stede, t’samen uytbrengende twehondertvierentwintich guldens acht stuvers jairlicx ende dezelve doen transporteren opten voornomden meester Geryt gelijc de brieven daervan zijnde datzelve medebrengen.

In wat vougen nu de heer Van Alckemade an de ambachtsheerlicheyt gecomen off hoe mit hem gecontracteert zij, en hebbe ick mede alsnoch nyet connen vinden, dan dat opten 15en july ’47 Anthonis van Cats in qualité voorschreven der Graefflicheyt de vers. ambachtsheerlicheyt mit zijn toebehoiren heeft opgedragen ende es daermede [fol. 244] verlijt heer Willem van Coulster van Alckemade, te houden van de Graeflicheyt tot zulcken recht ende leene als Adriaen van Zwieten dat te houden placht, nyet te versterven alsoe lange alsser wittachtich kint leeft, dat van wijlen heeren Bartelmees van Raephorsts lijve gecomen es.

Vorder dat opten 23en july anno 1547 de burgermeesteren mit de heer Van Alckemade, ridder, ten huyse van den secretarys Deyman vergadert geweest zijn om te maicken zeecker accord beroerende de buytenneringen, die gedaen worden in den ambacht van Zoeterwoude, welcke ambachtsheerlicheyt de voors. heer Van Alckemade gecoft hadde ende werde zoeverde daerinne gesproocken dat het accord vandien genouch zijn voortgang hebben zoude op ’t believen van de Keyserlicke Majesteyt.

Dat dienvolgende de voornomde De Milde, pensionarys, opten 28en july 1547 naer Bruyssel es gereyst om te solliciteren brieven van confirmatie ende approbatie op ’t accord bij de regierders der stad Leyden mit heer Willem van Alckemade, ridder, als ambochtsheer van Zoeterwoude ende Stompwijc gemaict.

Ende dat opten 4en augusti anno ’47 voorscreven aen de voorscreven heere Van Alckemade ter ordonnantie van burgermeesteren betalinge gedaen zij van een somme van dertienhondertveertich gulden uyt saicke van zeeckere accordt mitten zelven gemaict, als dat men geen neringe van draperie met dat daeraen cleeft noch scheepmaickerije hanteren noch plegen en zoude mogen in zijn ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude ende Stompwijc, ende dat men voorts angaende andere neringe daer nyet meer van nyeus opzetten en souden mogen dan daer op date van den accorde en waren, breder blijckende bij den accorde daervan zijnde, bij de Keyserlicke Majesteyt geconfirmeert.

Ten laetsten dat opten 13en septembris 1547 Claes Claeszoon, deurwairder [fol. 245] betalinge zij gedaen van zijn sallarys van gepubliceert te hebben zeeckere octroye in den dorpen van Zoeterwoude, Stompwijc ende Leyderdorp, mitsgaders in den steden van Leyden.

Ende dat opten tienden aprilis vijftienhondertachtenveertich ’t Hoff gecommitteert heeft Willem Claeszoon Wortel, Korstant Claeszoon, Pieter Janszoon ende Cornelis Corneliszoon, buyrluyden van Zoeterwoude, een somme van hondert gulden off minder over d’ oncosten van den processe jegens die van Leyden gesustineert te mogen ommeslaen, ten minsten lesie van de gemeene ingesetenen van den voorscreven ambachte.

Dit es alle ‘tgene dat ic nopende de coop van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude ende ‘tgunt daerop gevolcht es uyt de stucken bij der stadt zijnde t’samen hebbe weten te vinden, ‘twelc ic Mijnen Edele Heeren voor mijn wedervaren rapportere ende zulcx in ’t lange bij gescrift hebbe gestelt, deurdien ic de zaecken dicwijlen van eenige die ’t wel wilden, ooc behoorden, te weten, heel anders hebbe horen verhalen, niet zonder injurie van de namen van eenige afgestorven regierders, opdat die voor zoeveel mogelic es verschoont, de logen gestraft ende de waerheyt plaetse gegeven mochte werden.

Alle ‘twelc ic ondergescreven mit mijn handt ende gewoonlicke onderteyckeninge mitsdesen bevestige desen 7en octobris 1597. (w.g.) J. van Hout.

De inventaris van de boedel van Cornelis van Swieten, met name in zijn huis op de Breestraat, is al in 1913 door gemeentearchivaris J.C. Overvoorde besproken en deels getranscibeerd in het Leids Jaarboekje 10 (1913) p. 94-103: De inrichting van een patriciërswoning in Leiden in de zestiende eeuw.