3. De cholera

Dit artikel verscheen eerder in het Leidsch Dagblad.

Door Jan Laurier/Cor Smit

Het was een hele schok, in 1832. Bijna tweehonderd jaar waren er geen grote epidemieën geweest. En toen was daar ineens de cholera, die opnieuw duizenden levens eiste. Die maakte bovendien in een keer duidelijk dat het heel slecht gesteld was met de levensomstandigheden in zich industrialiserend Europa.

De verspreiding

Uitsnede cholera kaart ELO met onderschriftDe cholera kwam vóór 1800 vooral in India voor. Rond 1830 bereikte de ziekte Europa via Rusland en in 1832 werden de eerste gevallen geconstateerd Nederland, in Scheveningen. In de daarop volgende epidemie vielen in het land ruim 10.000 doden. Ook Leiden ontkwam er niet aan. Sterker, relatief was de sterfte hier bijzonder hoog. De cholera eiste bij de eerste epidemie het leven van 575 van de 35.000 Leidenaars. Er volgden meer cholera-epidemieën. Bij die van 1848-1849 vielen in Nederland ruim 23.000 doden, in Leiden 949. In 1859 vielen in Leiden 327 slachtoffers en bij de laatste epidemie, van 1866, nog eens 892. Landelijk overleden dat jaar 21.000 mensen.

De cholera woedde niet alleen in de Hollandse steden, maar ook in andere grote steden, zoals Antwerpen en Londen, en op het platteland. Zo overleden in Alkemade tussen 1832 en 1866 bijna 290 mensen aan de cholera.

 De ziekte

Symptomen van de cholera zijn misselijkheid, braken en waterige diarree. Door dat laatste droog je uit, met alle gevolgen van dien. Overigens werd lang niet iedereen ziek die besmet raakte. Vooral zuigelingen en bejaarden worden getroffen vanwege hun kwetsbaardere immuunsysteem.

Cholera wordt veroorzaakt door een bacterie die zich in het water ophoudt. Je krijgt het wanneer je besmet water drinkt, maar ook wanneer je groenten of fruit daarmee wast. Ook contact met ontlasting of braaksel van een patiënt kan je ziek maken. De gewone Leidenaars gebruikten indertijd water uit de grachten om etenswaren te wassen of hun dekens, luiers of bestek te spoelen. Die grachten waren tegelijkertijd riolen. Dus, dook de bacterie op, dan verspreidde het zich razendsnel door de Leidse volkswijken.

Bij de epidemie van 1849 legde een arts in Londen, John Snow, voor het eerst het verband met de (drink)watervoorziening. De bacterie zelf werd pas in 1883 ontdekt. De meeste artsen gingen echter nog lang uit van de miasma-theorie, waarin ziekten veroorzaakt werden door een rottende stof in de lucht. Daarom gaven Leidse artsen rond 1860 op een stadskaart waarop zij de sterfgevallen van de cholera (en dysenterie) noteerden, Daarbij ook ook alle bronnen van vervuiling aan, zoals afvalhopen en varkenstallen. Daardoor zou het miasma zich ontwikkelen en besmettelijke ziekten ontstaan, zoals de cholera. Deze onjuiste theorie wees daarmee wel op een belangrijke oorzaak van de verspreiding: gebrekkige hygiëne.

Nog lang was niet iedereen overtuigd van de rol van besmet water. Een Amsterdams pamflet wees in 1886 nog onrijpe vruchten, pruimen en komkommers aan als oorzaak. Anderen waren ervan overtuigd dat de cholera ontstond door de “zedeloosheid” onder de armen.

De stedelijke apocalyps

Eén ding maakte de cholera-epidemieën heel duidelijk: de ziekenzorg in Leiden was hopeloos onvoldoende. Artsen en wetenschappers pleitten daarom vanaf 1833 men voor een nieuw stadsziekenhuis, gecombineerd met het academische ziekenhuis. Maar het stadsbestuur wilde er eigenlijk niet aan. Bij de volgende epidemie werd duidelijk “hoe slecht het op bestuurlijk en medisch terrein in Leiden gesteld is. Niemand neemt zijn verantwoordelijkheid. De choleralijders zijn het kind van de rekening,” aldus de Leidse arts-historicus Har Meijer. Pas in 1867, na de laatste epidemie, werd besloten tot een nieuw stads- en academisch ziekenhuis. In 1872 was het klaar: het huidige Museum van Volkenkunde.

Het nieuwe Academische en Stadsziekenhuis in 1872 ELO UitsnedeToch maakte men zich in het algemeen weldegelijk zorgen over besmettelijke ziekten. Er woedden er meer in de stad. Tuberculose, mazelen, difterie en dysenterie waren endemisch. Angst voor besmettelijke ziekten was een van de drijfveren van de 19e-eeuwse burgerij om zich in te zetten voor hervormingen en verbeteringen. De Vier Ruiters van de Stedelijke Apocalyps (=ondergang) noemde socioloog Abram de Swaan deze angsten. De andere waren criminaliteit, opstandigheid en verval van waarden en normen. De samenhang met de sociale problematiek bleek ook onweerlegbaar uit de eerder genoemde kaart uit 1860: het is een sociale geografie van de dood, schreef de Leidse historicus Heiko Tjalsma ooit.

Rond artsen en wetenschappers ontstond een hervormingsbeweging, de zogeheten Hygiënistische beweging. In Leiden kreeg die pas in 1867 gestalte in de Vereeniging tot Verbetering van de Volksgezondheid, maar er waren al eerder initiatieven. De bouw van arbeiderswoningen door de Leidsche Maatschappij van Weldadigheid in de Looierstraat (1835), komt uit dezelfde gedachte voort.

Vervolg

Of men nu de concrete oorzaak kende of niet, het belang van hygiëne was evident. Mede daarom begon men in de 1860s grachten te dempen. Het belang van goed drinkwater drong langzamer door. Uiteindelijk werd hiervoor in 1877 de Leidse Duinwatermaatschappij opgericht. Het grachtenwater bleef echter smerig en een voortdurend gevaar voor de volksgezondheid. Zelfs in 1980 was tweederde van de binnenstad nog niet aangesloten op een echt riool. Alleen gebruikte toen niemand het meer om groenten of huisraad schoon te maken.

De cholera komt hier niet meer voor, dankzij een combinatie van verbeterde gezondheidszorg, betere hygiëne en betere voorzieningen, met name waterleiding en riolering. De 19e-eeuwse cholera heeft daar zeker een impuls aan gegeven, al was de reactie nogal traag. Dat de cholera weer opduikt wanneer dergelijke voorzieningen instorten door oorlogsgeweld of natuurrampen, bleek de afgelopen decennia in vele landen in de wereld.

Jan Laurier/Cor Smit