Charter Kleermakersgilde Leiden
Gildenarchief 694 D, 21 maart 1578

charter 1578
 

Schout, burgemeesters en Gerecht van Leiden oorkonden dat zij de volgende "Regulen en

Ordonnantien" geven aan het ambacht van de snijders of kleermakers.

Niemand mag het snijdersambacht of kleermaken beginnen, tafel houden of langs de huizen gaan

en op de vloeren werken, tenzij hij of zij poorter is en de proef heeft gedaan, op een boete van 3

pond. Een uitzondering wordt gemaakt voor wie eigen kleding maakt en in brooddienst is en voor

het gehele gezin werkt.

Manspersonen die de proef willen doen zullen aan de homans of het merendeel van hen plaats en

tijd aankondigen. Zij zullen ook de proefmeesters informeren. Vrouwen doen dit aan twee proefsters.

Elke kandidaat zal 2 pond inleggen voor hun recht. Beide geslachten zullen vragen beantwoorden

over de hoeveelheid benodigd laken voor bepaalde kledingstukken, de lengte en de breedte daartoe

en het uittekenen van de stukken. De homans of proefmeesters zullen de proef als goed of kwaad

beoordelen.

Als de proef goed is en het betreft een geboren poorter of een poorter sinds jaar en dag, dan betaalt

deze 30 schelling ingang [entreegeld], maar de kinderen van een poorter zullen vrij zijn. Uitheemsen

of die minder dan een jaar geleden poorter geworden zijn betalen 3 pond. De homans zullen dit

controleren, op een zelfde bedrag aan boete. Een kwade proef mag niet binnen zes maanden

opnieuw worden afgelegd, op een boete van 3 pond.

Alle leden zullen jaarlijks rond 2 augustus een jaarpenning betalen van 2 schellingen, levenslang,

op een boete van 3 pond. Wie bij leven wil uittreden betaalt 16 schellingen eens en zal verder vrij zijn.

Wie nadien weer lid wil worden zal weer zijn jaarpenning betalen. Wie uit de stad vertrekt en jaar

en dag elders woont, zal geheel van het ambacht vervallen en zal bij terugkeer alles opnieuw moeten

doen.

Kinderen van poorters betalen 5 stuivers voor ingang van het ambacht te leren, maar kinderen van

leden zijn vrij. Uitheemse kinderen betalen 10 stuivers. Kinderen die van aalmissen leven zijn ook

vrij. De kinderen mogen niet aan het werk voordat zij betaald hebben en in het ambachtsboek staan

geschreven, op een dubbele boete te verbeuren door de meester of meesteres. Men mag geen

knechten, jongens of meisjes, in dienst nemen of te werk stellen die de meesters niet toekomen,

op een boete van 3 pond. Men mag ook geen knechten of dagarbeiders werk geven die nog werk

hebben van hun eerste meester, tenzij ze met vriendschap gescheiden zijn, op een boete van 10

schellingen ter discretie van de homans en de schade voldoen aan de eerste meester.

Homans en proefsters zullen jaarlijks binnen acht dagen voor 21 februari de namen en toenamen

leveren van vier bekwame mannen en twee dito vrouwen, die het ambacht met de hand beoefenen

en doende zijn. "Wij" zullen dan daaruit een oude homan en drie nieuwe kiezen met nog twee

proefsters, die hun eed zullen afleggen en alle overtredingen binnen een jaar zullen afhandelen als

er boeten op staan, zonder gratie of kwijtschelding. Staan er geen boeten op dan zullen zij de

overtreders overleveren om gestraft te worden. Voorts zullen zij de proeven getrouw aanzien,

opnemen en oprecht beoordelen.

Homans noch proefsters zullen enig uitstel van ingang, jaarpenning of boeten mogen verlenen, op

verbeurte van het tweevoudige. Zij zullen een behoorlijk ambachtsregister bijhouden van alle

ontvangsten en uitgaven met goede verklaringen van personen, dagen en zaken. Wie twee jaar

het ambacht als homan of proefster gediend heeft, mag daarna gedurende twee jaar niet meer

gekozen worden. Oude homans en proefsters zullen jaarlijks binnen veertien dagen na het aftreden

voor de nieuwe homans en proefsters met twee leden van het Gerecht rekening en bewijs doen en

het overschot overleveren.

Wie vrouwenfalien, huiken, hosen [kousen], mouwen en colieren [halskragen of -doeken] zelf maakt

om te verkopen of anderszins zal lid moeten zijn en ingang en jaargeld betalen, maar geen proef

hoeven doen. Burgers die alleen vrouwen kleingoed verkopen en zelf niet maken zullen voor ingang

2 schellingen betalen en een gelijk jaargeld en voorts vrij zijn. Zij behoeven ook niet langer te

betalen als zij de handel verlaten. Een uitzondering geldt voor de vrije markten en weekmarkten.

Alle leden mogen in aanwezigheid van twee burgers bekeuren. Homans en proefsters mogen dat

eventueel ook alleen doen.

Leden mogen geen algemene vergadering houden voor maaltijden en andere zaken dan met

voorgaande toestemming [van de oorkonders].

Alle boeten komen aan de schout, de stad en het ambacht, elk voor een derde deel. Ongeïnde

boeten zullen door "ons" worden begroot en bestraft.

Niemand mag homans of proefsters van het ambacht in woord of daad iets misdoen, op arbitrale straf.

Al het voorgaande zal gelden tot kennelijk wederzeggen.

 

Ondertekend door de secretaris Jan van Hout.
Het aanhangend dagelijks stadszegel ontbreekt.

 

 

Transcriptie

Hans Endhoven

Publicatie

Kleermakersgilde Leiden 1436 - 1578