DIRK ANTONIE VAN ECK
(1867 – 1948)
DE PEETVADER VAN DE LEIDSE SOCIAAL-DEMOCRATIE
Jaak Slangen
DIRK VAN ECK STICHTING
Uitgave van de Dirk van Eck-Stichting te Leiden
© 1988, Jaak Slangen
Digitale bijgewerkte versie
© 2017, Jaak Slangen
In deze levensbeschrijving[1] wil ik mij beperken tot twee aspecten met betrekking tot de persoon wiens naam wij aan de Dirk van Eck-Stichting (1987-2012) hebben gegeven. Allereerst wil ik stilstaan bij het pionierswerk van Dirk van Eck – hij leefde van 18 april 1867 tot 18 mei 1948 – om Leiden meer vertrouwd te maken met het socialisme. Verder wil ik de houding tegenover de gemeentepolitiek van deze peetvader van de Leidse sociaal-democratie nader bekijken. Maar nu eerst iets over zijn vroegste propaganda voor het socialisme.
Op 1 mei 1893 organiseerde Dirk van Eck de eerste 1 Mei-viering in Leiden.[2] Dat was iets nieuws en getuigde bovendien van grote moed. Immers, al vroeg kon men in deze stad maar weinig waardering opbrengen voor het socialisme. En dan druk ik me nog eufemistisch uit.
Als rechtenstudent sedert 1885[3] moet Van Eck weet hebben gehad van de ongemeen felle Oranjefurie van februari 1887.[4] Hij moet gehoord hebben van de pesterijen van Oranjeklanten, die ruiten ingooiden bij A.J. Tegelaar en D.J. Dunnebier, twee voormannen van de afdeling Leiden van de Sociaal Democratische Bond (SDB). Misschien heeft hij wel van nabij gezien hoe huzaren de Leidse straten met hun charges schoonveegden, want de burgemeester – het zekere voor het onzekere nemend – had de hulp van het garnizoen ingeroepen om de rust te herstellen. Dat alles gebeurde honderd jaar geleden.[5]
Met dit voorbeeld wil ik illustreren hoe voorzichtig de propagandisten voor het socialisme moesten opereren in een – ook qua samenstelling van de arbeidersbevolking – erg gecompliceerde stad als Leiden. Wat kan nu een 26-jarige jurist die afkomstig was uit een vooraanstaande en gegoede, liberale familie[6] die aan het begin stond van een glanzende carrière, hebben bewogen om zijn toekomst met zo iets onzekers als het socialisme te verbinden in een stad waar ondernemers en liberale professoren de politieke teugels stevig in handen hadden? Durf alleen was daarbij niet voldoende. De laatste jaren van zijn studententijd bleken voor Van Ecks politieke en ideologische ontwikkeling erg bepalend. In één van zijn ingezonden brieven, onder de veelzeggende titel: ‘Ons persoonlijk leven en de sociale rechtvaardigheid’ schreef hij kort voor de (vorige) eeuwwisseling:
Als student heb ik den tijd gekend, dat ik zoover gedrukt door het bewustzijn van onrechtvaardig maatschappelijk bevoorrecht te zijn boven mijn medemenschen dat ik menigmaal op het punt heb gestaan uit het klasseleven der gegoeden te treden, een boerenpakkie aan te trekken en in een eenvoudig leven op het platteland, met handenarbeid mijn brood verdienend, de gemoedsrust te zoeken, die het leven, waarin de geboorte mij had geplaatst, mij niet kon schenken.[7]
Slechts met de grootste moeite kon hij deze aanvechtingen de baas blijven en druk van zijn familie deed de rest.[8] Van Eck evenwel – en nu citeer ik Jacq. Engels, toch ook geen onbekende voor oudere Leidse socialisten – ‘voelde zich als student zozeer met het toenmalige proletariaat verbonden, dat hij geen winterjas droeg en zijn kamer niet verwarmde'.[9] Soberheid kenmerkte hem ook in zijn latere leven: hij was al vegetariër en niet-roker, na zijn studententijd werd hij geheelonthouder.
Met dit schuldgevoel behoorde Van Eck tot een der wegbereiders van het zogeheten ‘ernstig besef’ in Leiden. Allengs kregen meer studenten in de gaten hoe schrijnend de klassentegenstellingen toentertijd in deze fabrieksstad waren. Vanuit een sterk rechtvaardigheidsgevoel ontwikkelde zich bij hem een radicale, politiek-ethische overtuiging. De eerste neerslag hiervan is te vinden in zijn proefschrift.
1. Dirk Antonie van Eck (1867 – 1948). Bron: Foto: D. Pander; Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam; CC0
Een jonge, rooie doctor
In december 1890 promoveerde Van Eck – hij was toen 23 jaar – op Dwangmiddelen van den Staat tegenover de gemeente.[10] Een thema dat in de huidige crisis waarin de rijksoverheid tal van bezuinigingen probeert af te wentelen op de gemeenten, weer hoogst actueel is geworden. In de jaren negentig van de negentiende eeuw bestond er voor dit onderwerp eveneens veel belangstelling. Het is de periode waarin ‘radicalen’, zoals in Amsterdam bijvoorbeeld, mogelijkheden zagen de stedelijke overheid te bewegen tot meer bemoeienis met het sociaal-economische leven. Zeker toen de rijksoverheid wat dit betreft nog op zich liet wachten.
Voor een burgemeesterszoon uit Axel was de keuze van dit onderwerp trouwens niet ver gezocht. En hoewel er meerdere dissertaties verschenen die eenzelfde problematiek aansneden, baarde de jonge doctor toch vooral veel opzien met de ongewoon progressieve teneur van de stellingen bij zijn proefschrift.[11] Het is hier niet de aangewezen plaats ze uitgebreid de revue te laten passeren. Niettemin vormden zijn stellingen (waaruit zijn pacifisme, zijn republikeinse, maar ook zijn socialistische gezindheid duidelijk zijn af te lezen, terwijl zijn pleidooi voor afschaffing van de Eerste Kamer sommigen vertrouwd in de oren zal klinken) in feite zijn politiek credo, waaraan hij zijn leven lang zou vasthouden. In nog sterkere mate geldt dit voor het motto dat deze introverte, maar eigenzinnige Zeeuw aan zijn proefschrift heeft meegegeven. Dat luidt als volgt:
Handel steeds volgens eigen overtuiging, nimmer volgens die van anderen; betoon echter bij den strijd voor uw overtuiging steeds eerbied voor de gevoelens van andersdenkenden, eerst dan zult gij blijk geven een ernstig tegenstander te zijn.
Wanneer ik de politieke carrière van Van Eck overzie, dan ben ik geneigd dit motto als Leitmotiv voor zijn politiek handelen in zijn latere leven te kwalificeren.
Propagandist in Friesland
Van Ecks politieke en propagandistische activiteiten kregen al meteen na zijn promotie hun beslag. Niet in Leiden, maar in Friesland.[12] Tegen het einde van de jaren tachtig in de negentiende eeuw verlegde de socialistische agitatie zich van de Randstad naar het veelbelovende Noorden van ons land. Hoge verwachtingen koesterde hij van de Friesche Volkspartij.[13] Tijdens zijn bijna anderhalf jaar durende verblijf bij de Stellingwerfs[14] in Leeuwarden was hij mederedacteur van het Friesch Volksblad. Daar leerde hij F. Domela Nieuwenhuis en P.J. Troelstra zelfs van nabij kennen. Een tijd lang was hij lid van de SDB. Zijn pogingen om stokers en machinisten in Friesland te organiseren[15] vonden echter in Recht voor Allen, beducht voor enghartig provincialisme, weinig bijval:
Het zal wel weer gek zijn van ons, maar een Friesche machinisten- en stokersvereeniging – het wil er bij ons niet in, dat men op zijn Friesch of op zijn Hollandsch stookt.[16]
In dit blad liet Van Eck zich overigens niet onbetuigd in de heftige polemieken die werden gevoerd over de vraag: revolutie of hervorming? Zelf rekende hij zich tot het gematigde kamp en was hij wars van iedere gewelddadige machtsovername. In die tijd sloot hij samenwerking met andere progressieve partijen nog niet bij voorbaat uit. Eén van zijn critici hield hij de retorische vraag voor:
Wilt ge door middel van een diktatuur [...] de menschen tot samenwerken dwingen, de menschen dwingen de maatschappij socialistisch in te richten? Vergeet niet dat gij U sociaal-demokraat noemt [...].
[Van Eck meende] dat er voor ons, als menschen, nog een hooger doel bestaat dan het strijden voor ons socialistisch beginsel en dat is: zoo spoedig mogelijk het ondragelijk lijden onzer medemenschen trachten te verzachten.[17]
De tegenstellingen tussen de oude, socialistische beweging van Domela Nieuwenhuis en de nieuwe, moderne richting die zich in 1894 zou organiseren in de Sociaal-Democratische Arbeiders Partij (SDAP), ontaardden echter meer en meer in persoonlijke twisten. Deze machtsstrijd kwam de Friesche Volkspartij niet ten goede.[18] Voor de idealistische Van Eck was het een harde leerschool te moeten ontdekken hoe achter grootse idealen benepen eigenbelang kon schuilgaan.[19]
Propagandist in Leiden[20]
Volkomen gedesillusioneerd keerde hij in de loop van 1892 terug naar Leiden.[21] In het begin van het daaropvolgende jaar was hij de crisis weer te boven. Opnieuw legde hij een ongewone propagandistische ijver aan de dag. Naar Fries voorbeeld redigeerde hij een Hollandsch Volksdagblad.[22] In de studentenwereld legde hij contacten met Friese theologiestudenten als A. de Koe en A. van der Heide. Zijn poging om een socialistische studentenvereniging op te richten, leed echter schipbreuk: de studenten waren onder aanvoering van de liberale jurist S.R. Steinmetz meer geporteerd voor een sociologische studieclub. Dat hij de eerste 1 Mei-viering in deze stad belegde, heb ik zoëven gememoreerd. Ook hier vond hij Steinmetz tegenover zich.[23] Maar het bleef bij deze primeurs in Leiden.
In de herfst van dat jaar kon hij de uitgave van zijn propagandablad niet meer voor zijn rekening nemen. In het afscheidsnummer schreef hij dat hij zijn best had gedaan ‘om dit blaadje te redigeeren op een wijze die zo min mogelijk de personen van het socialisme afschrikt’. Desondanks was er ook reden tot vreugde:
Want in een paar jaren tijds zijn ook zelfs in het conservatieve achterlijke Leiden – helaas niet de toestanden – maar wel de denkbeelden zoo belangrijk ten goede gewijzigd.
Nog geen drie jaren zijn verloopen, sinds ik de akademie verliet om in het Noorden kennis onzer sociale toestanden op te doen en propaganda te maken voor hetgeen ik op maatschappelijk gebied rechtvaardig en goed achtte. Wie mij toen echter zou gezegd hebben dat over twee jaar te Leiden een socialistisch blad zou verschijnen, dat zelfs onder studenten zijn lezers zou vinden […] – Wie mij toen gezegd zou hebben, dat er spoedig in Leiden een liberaal orgaan zou verschijnen, dat tegenover aftredende liberale heeren [...] het zou wagen met een werkmanscandidaat voor den dag te komen – Ik zou hem eenvoudig niet geloofd hebben.[24]
Niet zonder leedvermaak, maar wel met respect voor de manier waarop hij de socialistische idealen had uitgedragen, beaamde De Leidenaar, een links-liberale concurrent, ‘dat hij op bezadigde wijze zijn stellingen heeft verkondigd; dat hij [...] gemoedelijk socialist, geen Domela man was, geen schreeuwer en ophitser, geen Van Emmenes of Hermans, die in hun “Voorwaarts” en “Roode Duivel” taal schrijven waarvan een fatsoenlijk man walgt, die vergift is voor lezers, hoogst onzedelijk en immoreel; dat deze bladen niet in de schaduw konden staan van “Hollandsch Volkblad”’. Daarop concludeerde De Leidenaar:
Bij het vertrek van mr. van Eck schrijven wij het gaarne neer, steeds in hem een eerlijk en waardig politiek tegenstander te hebben gezien. Doch wellicht is het juist daarom [...] dat ‘Hollandsch Volksblad’ niet meer opgang maakte.[25]
In de jaren die volgden, legde Van Eck zich toe op een carrière in de gemeentelijke administratie.[26] Sedert 1896 werd hij als geheelonthouder ook erg actief in de strijd tegen het alcoholisme.[27] Via dat werk leerde hij zijn vrouw kennen: Nela Koch.[28] In diezelfde tijd trok hij de stoute schoenen aan en solliciteerde hij bij minister H. Goeman Borgesius naar de post van burgemeester van Mijnsheerenland en Westmaas in de Hoekse Waard. Tot zijn eigen verbazing werd hij – de socialist – benoemd.[29] Goeman Borgesius motiveerde zijn beslissing met het volste vertrouwen uit te spreken dat uitgerekend socialisten, misschien nog wel meer dan liberalen, voorstanders zijn van gezag en orde.[30] Bij zijn verloving in maart 1899 kon hij zijn benoeming aanvaarden.
Het trauma van Boskoop[31]
Niets leek aanvankelijk een voorspoedige burgemeestersloopbaan in de weg te staan. Begin augustus 1901 volgde zijn promotie naar Boskoop. Daar begonnen echter de moeilijkheden. Nog maar amper van de verhuisdrukte bekomen, of de eerste rooie burgemeester in den lande[32] kreeg – dat viel te verwachten – een verzoek van anarchisten om toestemming te verlenen voor een grote openluchtbijeenkomst. De nieuwe burgemeester verstrekte die vergunning ook. Maar een groot deel van de Boskoopse bevolking stelde het bezoek van allerhande vreemde vogels van buiten het kwekersdorp helemaal niet op prijs. Al gauw kwam het tot handgemeen. Als eerstverantwoordelijke voor de openbare orde moest de tolstojaanse pacifist Van Eck de politie inzetten om meer gewelddadigheden te voorkomen. Ternauwernood kon hij zelf aan het strijdgewoel ontkomen. Onder begeleiding van zijn eigen veldwachters moest hij heelhuids zijn ambtswoning zien te bereiken ...[33]
Het was een zeer ongelukkige entree voor de jonge burgemeester, die bovendien iedere welwillende verstandhouding met het merendeel van de Boskoopse bevolking voorgoed had bedorven. Het echec greep hem ook fysiek erg aan: hij werd gekweld door hevige hoofdpijnen. Ten einde raad besloot hij zijn ambt neer te leggen. Dat was kort voor de spoorwegstakingen in 1903.[34] Die zouden hem ongetwijfeld voor hetzelfde dilemma hebben geplaatst en zijn gewetensconflict alleen maar hebben vergroot. Het is heel aannemelijk dat het trauma van Boskoop in sterke mate bepalend is geweest voor zijn politieke overtuiging dat sociaal-democraten pas dan bestuursverantwoordelijkheid mogen gaan dragen als zij zich verzekerd weten van de steun van een meerderheid van de bevolking.
In mei 1903 voegden de Van Ecks zich weer bij de overige familieleden in huize Pomona aan de Rijnsburgerweg, toentertijd gelegen in Oegstgeest.[35] Na een periode van bezinning en handenarbeid in de macrobiotische tuin achter Pomona van zijn broer Daniël besloot de 37-jarige Dirk voortaan zijn leven te wijden aan de opbouw van de socialistische beweging. Sedertdien heeft hij – onzelfzuchtig als hij was – geen officiële, betaalde baan meer gehad. De sobere Van Eck beschikte trouwens over voldoende financiële middelen om zich zo’n keuze te kunnen permitteren. Immers, zowel zijn familie als die van zijn vrouw was niet onbemiddeld, zodat beiden konden teren op het familiekapitaal. In 1904 traden hij en zijn vrouw toe tot de jonge radicale, sterk marxistisch getinte SDAP-afdeling van Leiden, die toen nog onder de bezielende leiding stond van de astronoom Anton Pannekoek.[36] Als deskundige in de Gemeentewet en nu ook met de nodige praktijkervaring in het gemeentelijk apparaat, kon hij zijn diensten aanbieden, maar de SDAP in Leiden was aan dat hoofdstuk nog lang niet toe.
2. Villa Pomona, het woonhuis van Dirk van Eck, aan de Rijnsburgerweg te Leiden (eerder Oegstgeest). Bron: Wikimedia Commons, CC0.
Afdelingsvoorzitter van de Leidse SDAP (1906-1935)
Kort voor het vertrek van Pannekoek uit Leiden in de zomer van 1906 kwam de letterkundige dr. J.A.N. Knuttel de gelederen versterken. Van Eck werd de nieuwe afdelingsvoorzitter, Knuttel tweede secretaris. Aanvankelijk zag Van Eck de toekomst van de SDAP in deze stad met het nodige vertrouwen tegemoet:
Ik heb wel hoop dat het met de Leidsche afdeling goed zal blijven gaan. Al is het ledental niet groot, zij bevat vele flinke krachten [...]. Het zal zeker aan mij niet liggen, als de Leidsche afd. niet getrouw bleef aan haar grondslagen door Pannekoek gelegd. Alleen komt het mij voor dat de Marxisten niet uit het oog mogen verliezen, dat hun minder theoretisch goed onderlegde partijgenoten – want dat zijn m.i. de revisionisten – toch partijgenoten zijn en ook als zodanig moeten behandeld worden. Dat wordt wel eens vergeten. Maar, enfin, dat komt wel terecht.[37]
Zijn gematigd optimisme was echter voorbarig. Na de oprichting van De Tribune (de spreekbuis van marxistische opposanten als J. Ceton, W. van Ravensteijn en D. Wijnkoop) in 1907 werden de tegenstellingen tussen de revisionisten en de marxisten alleen maar verscherpt. Opnieuw hield de zorgelijke Van Eck de vinger aan de pols. In De Tribune plaatste hij de hem zo typerende kanttekening bij Herman Gorters Het historisch materialisme. Voor arbeiders verklaard:
Ge zegt dat in den klassenstrijd de hooge geboden der moraal niet gelden tegenover de tegenstanders.
Zoudt ge u niet juister hebben uitgedrukt, indien ge aldus geschreven hadt: in den klassenstrijd ligt een drang, om de hooge geboden der moraal tegenover den tegenstanders ten deele op zijde te zetten, ten deele in mindere mate te doen gelden?[38]
Ook binnen de Leidse afdeling namen de spanningen toe, al vormden de revisionisten hier de minderheid. Van Eck, Knuttel en de kleermaker J. Verver vertegenwoordigden Leiden in 1909 op het buitengewone partijcongres van de SDAP in Deventer. Daar werd afgerekend met de marxistische oppositie van Wijnkoop en zijn Tribunisten. Het Deventer schisma had voor Leiden verstrekkende gevolgen: de afdeling splitste zich praktisch in tweeën.[39] De timmerman P.J. Bomli bleef als enige afdelingsbestuurder de SDAP trouw; de overigen zegden hun lidmaatschap op. Zowel Van Eck als Knuttel waren aanwezig bij de landelijke oprichtingsvergadering van de nieuwe partij: de Sociaal Demokratische Partij (SDP). Tevergeefs probeerde Van Eck nog het standpunt van de geheelonthouder in het nieuwe partijprogram opgenomen te krijgen.
Toen evenwel na een half jaar de massale overloop van arbeiders naar SDP almaar uitbleef, hield Van Eck het voor gezien. Immers, waar de massa bleef, daar moest hij zijn. In De Tribune werd begin oktober over de ‘kleine crisis’ die de jonge Leidse afdeling had getroffen, als volgt bericht:
De persoon bij wie de ontmoediging zich openbaarde, was onze Voorz. van Eck, die niet, als enkelen voor hem, met stille trom wilde vertrekken, maar den toestand der partij op een vergadering bracht, waartoe ook Ceton was uitgenoodigd. Hier bleek dat v. Eck’s bezwaren nagenoeg niet gedeeld werden en de voorz. is dan ook, behalve door zijn echtgenoote, tot dusver slechts door één lid in zijn uittreding gevolgd. Ten duidelijkste blijkt hieruit, dat de arbeiders, die tot onze partij zijn overgegaan, dit geheel zelfstandig, uit overtuiging hebben gedaan. Dat de populariteit van Van Eck daarbij zóó weinig een rol had gespeeld, had zelfs van onze leden niemand gedacht.[40]
In december 1909 had hij zijn oude plaats binnen de Leidse SDAP weer ingenomen.[41] Sedertdien werd Knuttel een van zijn belangrijkste politieke tegenstanders, aanvankelijk alleen in openbare debatten, maar sinds 1920 ook in de Leidse gemeenteraad. Knuttel, communist van het eerste uur, heeft Van Eck in zijn autobiografie getypeerd als:
Een eigenaardige figuur. Het ging hem wel om het socialisme, hij meende ook marxist te zijn en ik zal niet zeggen dat hij er niets van afwist. Maar zijn denken was zozeer gespeend van alle dialectiek, dat hij er toch weinig van begreep en op den duur ook niet de houding van de principiële marxisten. Als mens was hij zeer ethies en asceties, vegetariër, en het was geen geheim dat zijn (niettemin gelukkig) huwelijk zuiver geestelijk was. Hij was wat droog en steriel, maar opgewekt en vriendelijk en dan ook wel geliefd. Een goed spreker.[42]
Je vraagt je af hoe Knuttel dit soort intimiteiten kon weten. Maar goed, over en weer bestond een zekere waardering voor elkaar, al overschreed Knuttel wel eens de grenzen van het fatsoen in de bestrijding van zijn tegenstander. De Leidse communisten hadden het dan ook slecht getroffen met zo’n voorman van de sociaal-democraten: ‘Van Eck was zo links en daarom zo link!’[43]
Zijn ethisch-radicale en politieke opvattingen maakten het er voor de communisten niet gemakkelijker op. Van Eck – het tegendeel van een carrièreman en wiens kracht juist lag in de persoonlijke benadering op plaatselijk niveau – maakte zich door zijn wekelijkse colportage in de arbeiderswijken en door zijn regelmatig huisbezoek bij veel arbeiders erg geliefd. Zijn ongewone soberheid[44] en zijn voorbeeldige levensstijl maakten niet minder indruk en met zijn eenvoudige voornaamheid boezemde hij bij velen ontzag in. Zelfs in confessionele kring dwong deze agnosticus respect af.[45]
Mislukte paleisrevoluties (1914-1918)
Toch heeft het zeker tot 1919 geduurd eer Van Eck binnen zijn eigen afdeling een onaantastbare positie verwierf. Zijn opmerkelijke politieke meerderheidsstrategie werd van meet af aan lang niet door iedere SDAP-er instemmend begroet. Daarin was heel principieel geen plaats voor revolutie (de parlementaire democratie gaf de kaders), maar anders dan in 1891 voortaan ook niet meer voor een gelegenheidscoalitie met vooruitstrevende liberalen en vrijzinnig-democraten. Samenwerking met progressieve partijen om alvast één sociaal-democraat in de Leidse raad te krijgen, was in de ogen van Van Eck verwerpelijk opportunisme. De SDAP zou zich volgens hem pas van een socialistische meerderheid verzekerd weten na een intensieve opvoeding van het proletariaat. Die taak moesten de sociaal-democraten in hun eentje volbrengen, maar het werd op die manier wel een kwestie van lange adem. Kort voor de Eerste Wereldoorlog, toen de afdeling eindelijk na jarenlange stagnatie begon te groeien[46], richtten sommige partijgenoten, ongeduldig geworden door het almaar buiten spel blijven staan in de stedelijke besluitvorming, hun frustraties op hun voorzitter.
Binnenskamers groeiden de tegenstellingen tussen de ‘hoedenproletariërs’ en de ‘boezeroens’. De arbeidersaristocratie (de ‘leden met hoed en boord’, onder wie vooraanstaande veteranen, die macht en aanzien hadden verworven binnen de socialistische beweging) voelde zich door haar voorzitter achtergesteld, ja zelfs uitgespeeld tegenover de overgrote meerderheid van de gewone leden. Zo kwam het tot een hooglopend conflict tussen de sigarenhandelaar W.C. Hemerik, die zich had opgeworpen tot woordvoerder van de eerste factie, en Van Eck. De voorzitter meende te moeten aftreden, maar kwam hierop terug na sterke aandrang van de ‘kern’, zoals hij het noemde. Bij de bestuursverkiezingen werd niet Hemerik gekozen, maar Van Eck in zijn mandaat bevestigd. De oude garde besloot daarop tot massale ‘dienstweigering’ en stelde het landelijke partijbestuur hiervan op de hoogte. Uitgezocht moet nog worden hoe en wanneer deze Leidse partij-elite is teruggekomen op haar besluit.[47]
Maar het bleef rommelen binnen de afdeling. Nieuwe conflictstof hoopte zich op na de onverwacht grote winst bij de Tweede Kamerverkiezingen in juli 1918. Zelfs in Amsterdam had men versteld gestaan van het ongekende verkiezingssucces van de Leidse SDAP.[48] In september van dat jaar wees Van Eck bij besprekingen over de samenstelling van de kandidatenlijst voor de gemeenteraadsverkiezingen op het belang dat ‘het intellectueele gedeelte niet de overmacht of te veel invloed zal krijgen over het arbeidersgedeelte’. Tot welke uitwassen dat kon leiden, was inmiddels wel gebleken bij bestaande fracties in andere steden. Sommige partijgenoten protesteerden fel tegen dit onderscheid dat de voorzitter tussen de leden maakte. Was immers ‘één socialistische intellectueel afgevaardigde’ niet meer waard dan één gewone arbeider als raadslid? De timmerman J.W. Lezwijn vond het allemaal te gortig en stuurde een brief op poten aan het PB:
Hoofdoorzaak voor mij is, dat U dit weet, en als ’t volgend jaar geen 9 of 10 SDAP'ers naar de Breestraat ter vergadering trekken, zal m.i. één van de oorzaken zijn het steeds weer opgeld doen van ‘de Leidsche Principes’.
Het pikante in dit conflict is wel dat de afdeling op dat moment (met uitzondering van Van Eck zelf) ‘niet één intellectueel lid’ telde.[49] Academici en studenten trof men eigenlijk pas weer gedurende de crisisjaren in de afdeling aan.[50]
Van Ecks opvatting was echter meer dan enkel een ‘arbeideristisch’ standpunt van een intellectueel: hij had een broertje dood aan strebers binnen zijn afdeling. Met deze tactiek hoopte hij dergelijke mensen uit de gemeenteraad te houden. Die zouden immers straks al te gauw de voordelen van het gemak van een coalitie met ‘burgerlijke’ fracties verkiezen boven een moeizame, maar principiële oppositie.
‘Leidsche Principes’
Binnen de SDAP voerde de Leidse afdeling eveneens oppositie. Traditiegetrouw nam de ‘Leidsche Richting’ door toedoen van Van Eck een heel eigen standpunt in, dat vaak afweek van de landelijke partijlijn. Die ‘principes’ beperkten zich niet tot heftige verontwaardiging over het bijwonen van officiële recepties door sociaal-democratische raadsleden, tot afkeuring over de aanwezigheid van SDAP-kamerleden bij de opening van de Staten-Generaal, of gemopper over ‘ijdeltuiten’ die wilden profiteren van de koninklijke lintjesregen. Veel fundamenteler was bijvoorbeeld de afwijzing door de pacifistische afdeling (enkele maanden na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog) van de zeer coöperatieve opstelling van de Tweede Kamerfractie, die omwille van een nationale godsvrede ingestemd had met de ‘oorlogscredieten’. Daarin stond Leiden toen (naast Groningen) binnen de partij eigenlijk alleen. Overigens weerhield datzelfde pacifisme de Leidse SDAP van een angstvallig avontuur tijdens de stormachtige novemberdagen in 1918, toen Troelstra heel even de revolutie in Nederland zag gloren.[51]
Een dergelijke onafhankelijke opstelling spoorde trouwens met Van Ecks opvatting dat aan de plaatselijke afdelingen een zo groot mogelijke autonomie moest worden vergund. Die zou op haar beurt de vrije meningsuiting binnen de partij ten goede moeten komen. Jaren later klaagde hij evenwel ‘dat het P.B. elk jaar de agenda overlaadt, waardoor de voorstellen die door de afdelingen vaak serieus behandeld zijn niet in bespreking komen en men zoo het afdelingsleven vermoordt’.[52] Hoe grondig ook de Leidse afdeling zich voorbereidde op het jaarlijkse partijcongres, haar alternatieve voorstellen kregen als minderheidsstandpunten gewoonlijk weinig kans.
Zo leverde de Leidse afdelingsvoorzitter, tevens het aanstaande raadslid uit Oegstgeest, op het partijcongres in april 1919 scherpe kritiek op het ontwerp-gemeenteprogram van W.H. Vliegen en F.M. Wibaut. In de woorden van Van Eck:
Het ontwerp mist een revolutionair karakter. Het wordt volledig losgelaten. Wij kiezen zo onze beste mensen voor allerlei hervormend werk; zij zouden er het revolutioneren onzer maatschappij bij vergeten. Zo komt er scheiding tussen voormannen en massa. Betreden wij het pad van het parlementarisme, dan komen wij op vijandelijk terrein en wij moeten ons daarnaar gedragen. De acties van het proletariaat en raadsleden moeten nauwer samengaan.[53]
Zijn waarschuwing tegen het reformisme en zijn vasthouden aan zuiverheid in de leer waren aan de Amsterdamse wethouder Wibaut niet besteed. Van Ecks toelichting werd afgedaan als ‘Tribunetaal’ en de meerderheid van het congres verwees het Leidse amendement naar de prullenbak.[54]
3. 3. Het voormalige Volksgebouw aan de Herengracht.. Bron: Wikimedia Commons, CC0.
Oppositieleider (1920-1935)
In 1919 stond de sociaal-democratische zuil uit Leiden recht overeind. De ‘rode familie’, bestaande uit onder meer: de SDAP, de Leidsche Bestuurdersbond (LBB), de Algemene Jeugd Centrale (AJC) en later ook het Instituut voor Arbeiders Ontwikkeling (IVAO), kreeg eindelijk de beschikking over een eigen huis: het Volksgebouw. Het is een publiek geheim dat Van Eck samen met de coöperatie Vooruit de aankoop van dit monumentale pand mogelijk heeft gemaakt.[55] 1919 is ook het jaar waarin de SDAP (twintig jaar na stichting van de afdeling) voor het eerst heeft weten door te dringen in de gemeenteraad. In Leiden hadden de meiverkiezingen eensklaps 9 SDAP'ers in de raad gebracht, onder wie twee vrouwen.[56] De vrees van Lezwijn was in ieder geval ongegrond gebleken. Samen met de communist Knuttel bezette links tien van de 31 raadszetels.
In datzelfde jaar werd Van Eck in de gemeenteraad van Oegstgeest gekozen.[57] Zijn raadsperiode duurde amper vier maanden. Door de grenscorrectie tussen Leiden en Oegstgeest in 1920 kwam Pomona op Leids grondgebied te liggen, zodat hij automatisch zijn zetel verloor. Bij nieuwe verkiezingen in 1920 werd Van Eck lijsttrekker in Leiden. Van verzekeringsagent en LBB-bestuurder T. Groeneveld nam hij vervolgens het voorzitterschap van de sociaal-democratische fractie over.
De burgemeester, jhr. N.C. de Gijselaar, en de nieuwe fractievoorzitter kenden regelmatig heftige, politieke controversen. Tot overmaat van ramp lagen zij elkaar ook als persoon niet, zodat het vergaderklimaat in de raadszaal soms danig bedorven werd door hoogoplopende ruzies tussen beide heren. Toen de voorzitter van de raadsvergadering het een keer bestond om de oppositieleider ‘22 keer te interrumpeeren’, dreigde Van Eck met opstappen.[58] Een andere keer liet de burgemeester Van Eck juist zijn gang gaan, ‘want al roep ik U tot de orde, gij gaat toch voort en nu zijt ge misschien wel het snelste aan het eind van uw speech’.[59] Geen wonder dat Van Eck, nog afgezien van zijn bekende politiek-ethische bezwaren, weigerde zitting te nemen in het huldigingscomité ter gelegenheid van het afscheid van Leidens populaire burgemeester in 1927.[60]
Met het verschijnen van Van Eck in de raad voerde de Leidse SDAP ook een heel principiële gemeentepolitiek. Het raadswerk was in de ogen van de nieuwe oppositieleider slechts ‘een onderdeel van de verlossingsstrijd van het proletariaat’. De raadsleden moesten hun politieke macht benutten ter ondersteuning van de strijd van de arbeiders tegen het kapitalisme. En dat betekende: niet samenwerken met ‘de burgerlijke vertegenwoordigers, doch forsche strijd tegen hen’.[61]
Uiteraard had Knuttel zo zijn twijfels. De weigering van de SDAP om hier in Leiden geen enkele bestuursverantwoordelijkheid te willen dragen, strookte in elk geval niet met de politieke praktijk op menig andere plaats. Met Van Ecks ethisch socialisme kon hij al helemaal niet uit de voeten. In 1923 bijvoorbeeld nam hij de inhoudelijke oppositie van de Leidse SDAP-fractie scherp op de korrel:
Deze fractie gaat metterdaad mede met de rechtsche meerderheid der Sociaal Democratische Arbeiders Partij. Spreker kan geen enkele daad van den heer van Eck of zijn medeleden aanwijzen, die in andere richting gaat, en zoolang dat het geval is, vindt spreker het een misleiding tegenover de kiezers om geen wethouderszetel te aanvaarden, omdat men dan aanneemt een schijn van revolutionair zijn, die niet in overeenstemming is met zijn daden. De heer van Eck laat in zijn jaarlijksche redevoeringen steeds meer de Marxistische grondslagen van het socialisme in den steek. Hij hield nu een betoog als van den profeet Jeremia. Spreker noemt dit gemoedsontboezemingen, die elken wetenschappelijken grondslag missen. Dit is getuigen op grond van ethische drijfveeren en dat mag wel in een bepaald geval, maar het is als grondslag voor de politiek en voor de zekerheid van het socialisme geen knip voor den neus waard.[62]
Van Eck verweerde zich tegen deze aantijgingen. Hij vond ‘het optreden van den heer Knuttel tegenover sprekers partij altijd zeer onaangenaam [...] omdat het eenigszins het karakter van onwaarachtigheid draagt [...] alsof hetgeen de fractie doet eigenlijk niets beteekent’. Bovendien kon Knuttel weten ‘dat sociaal-democraten van meening zijn, dat als het socialisme komt, het komt krachtens economische noodzakelijkheid. Maar aan den anderen kant [...] dat de motieven, waarom de arbeiders in den klassenstrijd gedreven worden, grootendeels zijn van moreelen aard’. Ondanks hun principiële bestrijding bleven Knuttel en Van Eck toch nog politieke zaken met elkaar doen: ‘De voorstellen van den heer Knuttel worden gewoonlijk door de S.D.A.P. gesteund.’[63]
Afscheid
In 1935 werd die principiële oppositie losgelaten. Tot dan toe, zowel in 1927 als in 1931, had de voorzitter met succes weerstand kunnen bieden aan de groeiende druk in zijn fractie en binnen zijn afdeling om bestuurlijke verantwoordelijkheid te gaan dragen.[64] In 1935 behaalde de SDAP haar grootste verkiezingswinst: 14 raadszetels op een totaal van 35. Toen moest ook Van Eck ermee instemmen dat de sociaal-democraten hun isolement verlieten en dat J.J. van Stralen en M.G. Verwey zitting namen in het college van B&W, samen met representanten van burgerlijke partijen. Dit mooie verkiezingsresultaat viel min of meer samen met zijn aftreden als afdelingsvoorzitter. H. van Woudenberg volgde hem op. Maar of hij diep in zijn hart helemaal gelukkig was met deze coalitievorming, is nog maar de vraag, zeker toen dit bestuursexperiment voor de sociaal-democraten geen onverdeeld succes werd.
Van Ecks gedeeltelijk terugtreden uit het actieve, politieke leven – zijn voorzitterschap van het SDAP-gewest Zuid-Holland (1914-1935), zijn lidmaatschap van de Provinciale Staten van Zuid-Holland (1919-1935) en dat van het Partijbestuur (1923-1936)[65] heb ik hier onbesproken gelaten – had formeel te maken met het bereiken van leeftijdsgrenzen die eerder door het SDAP-congres aan dergelijke functies waren gesteld. Een uitzondering werd gemaakt voor zijn raadslidmaatschap. Hiervoor gaf Amsterdam natuurlijk maar wat graag dispensatie. In Leiden was de populaire Van Eck een succesvol lijsttrekker gebleken.
Desondanks kan men zijn afscheid moeilijk los zien van de grote politieke klimaatveranderingen die zich in de crisisjaren voltrokken. Het begon al met het roeren van de linkervleugel in het begin van de jaren dertig, die de partij toen al te rechts vond. Van Eck kon deze critici niet helemaal ongelijk geven en nam het zo goed en zo kwaad mogelijk voor ze op. Hij tekende bezwaar aan tegen de denigrerende wijze waarop het PB deze oppositie tegemoet trad. Dialoog was echter nauwelijks meer mogelijk. Hij zelf was bang voor een herhaling van die pijnlijke broedertwist van 1909. Als enige partijbestuurder stemde hij tegen de maatregelen die het PB begin 1932 wilde nemen tegen de linkervleugel.[66] Zijn vrees werd bewaarheid: een scheuring was niet meer te voorkomen.[67] De links-radicalen verlieten de SDAP en richtten de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP) (1932-1935) op.[68]
Na het verlies van de verkiezingen in 1933 schoof de SDAP meer en meer op in de richting van het centrum. In 1937 zou het ‘Leidsch Partijprogram’ worden ingeruild voor een veel behoudender en nationalistischer programma. Daarin werd niet alleen het marxisme afgezworen, maar ook het ontwapeningsstandpunt losgelaten. Van Eck zag de bui al hangen en in een persoonlijke brief maakte hij een goede vriendin, Annie Broekhuizen-Voskuil, deelgenoot van zijn twijfels en zorgen:
De richting, die de partij opgaat, bevalt mij niet. Het is vooral het partijbestuur, dat de partij steeds meer in rechtsche richting dringt en de partij mist de krachten die daaraan voldoende weerstand kunnen bieden [...]. Er zijn de laatste tijd veel nieuwe leden in de partij op de voorgrond getreden hier in Leiden. De werkers met Vrijheid, Arbeid, Brood [cursiv. js] zijn grootendeels nieuwe leden, die met groote ijver daarmede colporteeren. Een mooi werk! […].
Het is jammer, dat de leidende elementen in de partij betrekkelijk zoo weinig waarde hechten aan het persoonlijke leven der partijgenooten. Ik meen juist dat dit zooveel beteekenis heeft voor het beter bekend en dus meer geliefd maken van het socialisme in kringen die op andere wijze door onze propaganda niet bereikt worden. Ik vertrouw echter, dat de juistheid van mijn opvatting wel meer erkend zal worden, al gaat de ontwikkeling in die richting ook langzaam.[69]
Deze brief illustreert nogmaals hoe belangrijk voor hem de persoon was die schuil ging achter de individuele partijgenoot.
In het weekblad De Sociaal-Democraat gaf hij blijk van zijn toenemende bezorgdheid over ‘de ommekeer in de SDAP’ en wees hij op verschillende gebreken in het nieuwe beginselprogram.[70] Maar het was roeien tegen een steeds krachtiger stroom op. Trouwens, reeds in de jaren twintig hadden zijn opmerkelijke ideeën (onder meer vertolkt in een serie artikelen in het bijvoegsel van Het Volk) veel kritiek te verduren gehad. De hoofdredacteur van De Socialistische Gids, J.F. Ankersmit, had ze toen zelfs afgedaan als ‘verouderd socialisme’.[71]
Verwarring en ontreddering
Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bracht Van Eck danig van zijn stuk. Had hij als exponent van de verzuiling tot dan toe de socialisten steeds duidelijk de weg gewezen en ze gescheiden van andere groeperingen laten optrekken, opeens wist hij het zelf niet meer. Toen de SDAP door de Duitsers werd verboden, de gemeenteraad naar huis werd gestuurd en het Volksgebouw door de bezetters werd geconfisqueerd, raakte hij het spoor volkomen bijster. Aanvankelijk koesterde hij hooggespannen verwachtingen van de zo omstreden Nederlandse Unie (waarin trouwens overtuigde socialisten als Jacq. Engels actief waren), totdat deze door de Duitsers werd verboden. Hij werd depressief en verloor vaste grond onder zijn voeten. Later verviel hij juist weer in een overtrokken idealisme en in een sterk verlangen naar het harmonieuze. Het duurde enige tijd voordat hij zijn evenwicht hervond. Sedertdien was Van Eck steeds van de partij op de heimelijke ‘huiskamerbijeenkomsten’ die nu eens op Pomona, dan weer bij partijgenoten of bij andere progressieven thuis werden gehouden. Tijdens de hongerwinter ging zijn gezondheid sterk achteruit, waarschijnlijk vanwege ‘de slechte voeding’.[72] Enkele maanden voor de bevrijding kreeg hij last van een ernstige hartaandoening.
In juli 1945 was hij weer voldoende op krachten om vergaderingen bij te wonen en samen met Jacq. Engels bijeenkomsten te organiseren. Een nieuwe activiteit vormde het voorzitterschap van de bijna 80-jarige van de Leidse afdeling van het Humanistisch Verbond. Ook in algemeen politiek opzicht gaf hij blijk van vernieuwingszin in deze stormachtige periode.
Van Eck was één van de eersten om te erkennen dat het de SDAP in de crisisjaren niet was gelukt ‘om het vertrouwen te winnen van die delen der bevolking, welke het meest lijden onder de kapitalistische druk’.[73] In het humanistisch-socialistisch weekblad De Vlam, de opvolger van het illegale verzetsblad De Vonk, sprak hij zijn voorkeur uit voor nauwe samenwerking met de communisten op basis van concrete programmapunten om die zogenaamde ‘vijfde stand’ alsnog te bereiken. Dit was zijn bijdrage aan de in deze tijd zo sterk levende doorbraakgedachte van de verzuilde, politieke verhoudingen van voor de oorlog. Stellig speelden hierbij ook tactische overwegingen een belangrijke rol. Hij vreesde dat de vernieuwing naar alle waarschijnlijkheid het karakter zou krijgen van een ‘doorbraak’ van de SDAP naar het middenveld toe. Nog voordat eind 1945 de SDAP werd opgeheven, manifesteerde zich de kloof tussen Van Eck en een jongere generatie. Enkele Leidse partijgenoten ergerden zich aan zijn vurig pleidooi tot samenwerking met de Communistische Partij van Nederland (CPN). De afdelingsvoorzitter moest daarop zijn leden duidelijk maken dat het Van Eck vrijstond er eigen opinies op na te houden.[74]
Toen in 1946 de Partij van de Arbeid (PvdA) werd opgericht, heeft Van Eck ‘in de verandering berust’.[75] Niettemin werd hij lid van de nieuwe partij. De plotselinge dood eerder dat jaar van Max Verwey, zijn ‘kroonprins’ van wie hij nog zoveel verwachtte, schokte hem diep.
Zijn laatste, postuum verschenen, artikel in 1948 handelde opnieuw over ‘Socialisten en Communisten.’ Na de ontnuchterende lessen in Tsjechoslowakije echter was zijn geestdrift over mogelijke samenwerking aanzienlijk bekoeld. De Koude Oorlog diende zich aan. PvdA'ers die een anticommunistische hetze ontketenden, waarschuwde hij evenwel voor het isoleren van de communisten. Hij wees de vorming van en anticommunistisch blok af, ‘omdat de anti-communistische partijen en personen doorgaans ook anti-socialisten zijn’.[76] Dat was kort voor zijn overlijden op 18 mei 1948.
4. Gevelsteen Dirk van Eck; voormalig Volksgebouw, Herengracht te Leiden. Bron: Wikimedia
Peetvader van de SDAP in Leiden
Eigenlijk kon Van Eck ruim tien jaar eerder al – als 70-jarige – terugzien op een welbesteed leven in dienst van het socialisme. Aan Vliegen schreef hij in 1937:
Mijn arbeidsgebied is vooral de Gemeente Leiden geweest. In mijn 29 jarig voorz. schap der Afd. heb ik vooral trachten te bereiken dat ook de vooraanstaanden aan al de werkzaamheden deelnamen en blijk gegeven grote waarde te hechten aan de arbeid der vrouw voor het Socialisme.
In mijn politieke optreden [...] heb ik trachten toe te passen mijn ethisch-radicale beginselen en daardoor bevorderd dat de Partij eerst aan het Dag. Bestuur [van de gemeente Leiden, js] deelnam toen haar politieke macht daarvoor groot genoeg was en dat in haar optreden het beroep op menschenliefde en rechtvaardigheidsgevoel op de voorgrond trad. In het algemeen heb ik van mijn Rad - ethische opvattingen in de Partij getuigd door een reeks artikelen in het populair wetensch. bijvoegsel v.h. Volk en in de Soc. Democraat […].
’n Uiterst gezonden leefwijze: veg. onth. en niet roker heeft bevorderd dat niettegenstaand een zwak gestel, ik thans nog op 70 jar. leeftijd geen last heb van de kwalen van den ouderdom en nog met grote opgewektheid mijn arbeid voor het socialisme kan voortzetten.[77]
Ongetwijfeld is Van Eck, voor wie het socialisme allereerst een humanistische levenshouding betekende door zijn sobere en voorbeeldige manier van leven bij velen (ook bij niet-socialisten) in groot aanzien komen staan. Met zijn heel ongewone, maar voorzichtige benadering in een voor het socialisme toch verre van gemakkelijke stad, met zijn radicaal-ethische inslag, zijn steile principes en niet minder met zijn eigenzinnige machtsstrategie (voor een deel ingegeven door zijn ervaring in Boskoop) heeft deze voorman een heel apart stempel gedrukt op de socialistische arbeidersbeweging in Leiden. Van Eck was ook een integer mens, voor wie solidariteit met zijn achterban veel zwaarder telde dan het afwegen van eigen carrièrekansen. Die eigenschap, gepaard aan zijn voorname eenvoud en zijn nauwe betrokkenheid bij het persoonlijk wel en wee van zijn partijgenoten, maakte hem bij Leidse socialisten erg populair. Zonder afbreuk te willen doen aan de pioniersarbeid van anderen, zou ik willen stellen dat het zijn levenswerk is geweest, de Leidse sociaal-democratie tot bloei te brengen.
BIBLIOGRAFIE VAN D.A. VAN ECK
Boeken en brochures
- Dwangmiddelen van Den Staat tegenover de gemeente (Leiden 1890) [diss.]
- De verlossing uit de maatschappelijke ellende (Amsterdam 1924) [brochure]
- De weg naar het socialisme (Leiden 1924) [bundeling van enkele artikelen uit 1923, verschenen in het bijvoegsel van Het Volk]
- Twee Bondgenoten (de socialist en de drankbestrijder) (Amsterdam 1936) [brochure]
Artikelen
Friesch Volksblad
- ‘De Volkspartij en de Gegoede Klassen’, 4 jan. 1891
- ‘De constitutioneele monarchie’, 1 febr. 1891
- ‘Wie zijn de materialisten?’, 1 maart 1891
- ‘De Private Grondeigendom voor de Rechtbank van Godsdienst en Zedelijkheid’, I 17 juli 1892 en II 24 juli 1892
- ‘Godsdienst en Socialisme’ (Aan: ‘Ien dy it goed mient’)’, 7 aug. 1892
- ‘Godsdienst en Socialisme’ (Een laatste woord aan ‘Ien dy it goed mient’)’, 21 aug. 1892
- ‘Radicalen en Socialisten’, 29 jan. 1893
- ‘Wat hebben wij van Algemeen Kiesrecht te wachten?’ (Ede 30 nov. ’93), 31 dec. 1893
- ‘Friesland’s Armoede’ (Ede dec. ’93), 4 maart 1894
- ‘Oordeel zacht!’ (Leiden oct. ’94), 7 okt. 1894
- ‘Socialisme’ (Leiden dec. ’94), 30 dec. 1894
- ‘Liefde’ (Leiden 9 febr. ’95), 17 febr. 1895
Diverse periodieken
- ‘Landnationalisatie en kapitaalrente’, De grond aan Allen (Sint Anna Parochie), mei, juli en dec. 1891
- ‘Dat trouwt er maar op los!’, Hollandsch Volksblad. Weekblad voor Haarlem, Leiden en Omliggende Plaatsen 12, 25 maart 1893
- ‘Socialisme en Landnationalisatie’, De Sociale Gids 1893, 42-48, 66-77 en 110-124
- ‘Socialisme en de alcoholkwestie’, De wegwijzer 14 (1911) 161-169 en 193-198
- ‘Leidse Gemeentepolitiek’, De Sociaal-Demokraat. Weekblad voor Leiden en Omstreken. Uitgave van de afdeling Leiden van de S.D.A.P. 20, 30 maart 1912
Bijvoegsel van Het Volk
- ‘Het Roer om!’, 24 april en 1 mei 1920
- ‘Het Roer moet wel om’, 15 en 22 mei 1920
- ‘Overschatting van de waarde van het Parlementarisme’, 5 maart 1921
- ‘Onze partijtaktiek en het parlementarisme’, 19 maart 1921
- ‘De Tweede Kamerleden in dienst der partij’, 12, 19 en 26 november 1921
- ‘Tot mede-regeeren bereid’, 11 en 18 maart 1922
- ‘Het vertrouwen der massa’ (antwoord aan Jerohm Hartog), 22 april 1922
- ‘De beweging der menigte als uitgangspunt’, 20 en 27 mei 1922
- ‘De weg naar het socialisme’, 14, 20 en 27 sept.; 4 en 27 okt. 1923
- ‘De achturendag. Eischt het Gemeenteprogram de 45-urige werkweek?’, 15 nov. 1923
- ‘De arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel’, 7 aug. 1924
- ‘Het kontakt met de massa’, 29 sept. 1924
- ‘Twee populaire leuzen’, 27 jan. 1925
- ‘Gemeenschapszin en gemeenschapszorg’, 10 en 17 maart 1925
- ‘Opwekking en versterking van den socialistischen geest’, 14, 28 juli en 4 aug. 1925
- ‘Een Demokratisch ministerie’, 6 en 13 jan. 1926
- ‘Onnoodige bezorgdheid’ (Antwoord aan J.W. Albarda), 17 febr. 1926
- ‘Winstuitkeering uit de gemeentebedrijven’, 18 en 25 maart 1926
- ‘De Leidsche kongresvoorstellen toegelicht’, 30 maart 1926
- ‘Het Proletarisch karakter der Partij’, 7 en 14 juli 1926
- ‘De SDAP en de belasting der gegoeden’, 11 juli 1927
De Sociaal-Democraat. Weekblad van de SDAP in Nederland
- ‘Moeilijke tijden’, I (nr. 11), 12 dec. 1931
- ‘De groote nood eischt forsche maatregelen’, I (15) 9 jan.; (16) 16 jan. en (17) 23 jan. 1932
- ‘Ontwerp resolutie van Leiden’, I (22) 27 febr. 1932
- ‘Het vraagstuk van den ‘vijfden stand’’, I (34) 21 mei 1932
- ‘Einde der crisis nabij?’, I (51) 19 sept. 1932
- ‘De keuze van kamerleden. Gewichtige taak’, I (52) 29 sept. 1932
- ‘De ontworpen Partijresolutie’, II (21) 18 febr. 1933
- ‘Verkiezingsstrijd. Moeilijke taak der SDAP’, II (23) 4 maart 1933
- ‘De bestrijding van het fascisme’, II (30) 13 mei 1933
- ‘Om de loonen van het overheidspersoneel’, II (34) 8 juli 1933
- ‘Verandering van strijdwijze? In meer radicale richting’, II (35) 22 juli 1933
- ‘Socialisme als levensbeginsel. Een radicaal-ethische politiek dient te worden gevoerd’, III (1) 14 okt. 1933
- ‘Ter verdediging’, III (11) 3 maart 1934
- ‘Houding der partij tegenover groote inkomens’, III (12) 17 maart 1934
- ‘De angst voor vereenzaming’, III (17) 26 mei 1934
- ‘De angst of vrees voor vereenzaming’, III (19) 23 juni 1934
- ‘Het gevaar voor den socialistischen opvoedingsarbeid’, III (21) 21 juli 1934
- ‘Naar liefdevoller levenssfeer’, IV (2) 27 okt. en (3) 10 nov. 1934
- ‘Onze natuurlijke bondgenooten’, IV (6) 22 dec. 1934
- ‘Naar een lager levenspeil’, IV (12) 16 maart 1935
- ‘De strijd tegen het fascisme en de deelneming aan de regering’, IV (18) 8 juni 1935
- ‘Het Plan en het Socialisme. De nieuwe mens’, V (2) 26 okt. 1935
- ‘Zedelijke verantwoordelijkheid van openbare lichamen’, V (9) 1 febr. 1936
- ‘De ommekeer in de SDAP’, V (19) 30 juni en (20) 4 juli 1936
- ‘Wat in het ontwerp-beginsel-program wordt gemist’, V (25) 13 sept. 1936
- ‘In theorie republikeins, in de praktijk koningsgezind?’, VI (1) 10 okt. 1936
- ‘Het koningschap’, VI (3) 24 okt. 1936
- ‘Het komende jaar’, VI 2 jan. 1937
- ‘Vast van beginsel met plooibare practijk’, VI (17) 22 mei 1937
- ‘Van de menselijke verbondenheid. Tegen het klassenleven’, VII (2) 23 okt. 1937
De Vlam. Socialistisch Weekblad voor Vrijheid en Cultuur
- ‘Samenwerking van sociaal-democraten en communisten bepleit’, 15 dec. 1945
- ‘Hoofd- en handenarbeid. Een verouderde tegenstelling die opgeheven moet worden’, 16 nov. 1946
- ‘De wereld der kameraadschap’, 12 april 1947
- ‘De levenshouding van de Socialist’, 26 maart 1948
- ‘Socialisten en communisten’, 28 mei 1948
Ingezonden brieven
- ‘De volkspartij en de herstemmingen’, Sociaal Weekblad 4 juli 1891, 259
- ‘Ingez. D.A. van Eck’, Recht voor Allen 13 okt. 1891
- ‘Aan de Machinisten en Stokers in Friesland’, Friesch Volksblad 13 dec. 1891
- ‘Sluit Schiedam’, Sociaal Weekblad 15 juni 1893, 189
- ‘Ons persoonlijk leven en de sociale rechtvaardigheid’, Sociaal Weekblad 10 juni 1899, 272-273
- ‘Een dreigend gevaar’, Sociaal Weekblad 13 jan. 1900, 21-22
- ‘Nog eens ‘een dreigend gevaar”, Sociaal Weekblad 20 jan. 1900, 32-33
- ‘Een paar vragen aan Gorter’, De Tribune 9 jan. 1909
- ‘De belangen der bloemenventers’, De Tribune 27 april 1931
Over D.A. van Eck
‘P.A.R.A. Nymphi’, Extra-nummer Friesch Volksblad 12 dec 1890 (fakenummer t.g.v. zijn promotie)
B. Bymholt, Geschiedenis der Arbeidersbeweging in Nederland (1894) [Amsterdam 1976] 2, 669-670 e.v.
‘Van Eck vertelt uit zijn leven’, De Vooruit 21 nov. 1935
Th.G. van Eck, De familie Van Eck (Den Haag 1936) 71-72
W.H. Vliegen, ‘D.A.H. van Eck’ in: Die onze kracht ontwaken deed III (Amsterdam 1938) 184-185
‘In memoriam D.A. van Eck’, Leidsch Dagblad (LD) 18 mei 1948
J. Oudegeest, ‘In memoriam D.A. van Eck’, LD 19 mei 1948
J.H. Bolt, ‘Mr. D.A. van Eck’, Vegetarische bode. Orgaan van de Nederlandsche Vegetariërsbond [nr. 8] aug. 1948, 97-98
J. Engels, ‘D.A. van Eck overleden’, De Vlam 28 mei 1948
H. van Woudenberg, ‘In memoriam D.A. van Eck’, Leids Jaarboekje 1949, 52
‘Leidsche beweging herdenkt haar pionier Van Eck’, Het Vrije Volk 24 mei 1953
G.C. van Eck-Koch [hs], ‘Eenvoudige levensbeschrijving van D.A. van Eck. Door zijn vrouw opgesteld. Najaar ‘54’
A. Scheffer, ‘Scheuring in Haarlem’, in: H. van Hulst, A. Pleysier, A. Scheffer, Het roode vaandel volgen wij. Geschiedenis van de S.D.A.P. van 1880-1940 (Den Haag 1969) [224-233] 225-228
J.J. Kalma, ‘Dirk Antonie van Eck beleefde socialisme als levenshouding’, Leeuwarder Courant 5 juni 1976
Johan Frieswijk, Socialisme in Friesland 1880-1900 (Amsterdam 1977) 123-125 en 132
J.J. Kalma, ‘De ketterse gevoelens winnen veld’ in: Er valt voor recht te strijden. De roerige dagen rond 1890 in Friesland (Den Haag 1978) 66-70
Jaak Slangen, ‘De aktiviteiten van mr. D.A. van Eck in 1893’ in: H. Kramers, J. Slangen en M. Vroegindeweij, Het Leidse Volkshuis 1890-1980. Geschiedenis van een stichting sociaal-kultureel werk (Leiden 1982) 29-31
Jaak Slangen, ‘Van revolutie tot coalitie’ in: Kees Plug en Jan Marinus Wiersma, Doorbraak en Traditie. Veertig jaar PvdA – Leiden (Leiden 1986) 52-56
Jaak Slangen, ‘Communisten in Leiden aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog: de Sociaal-Democratische Partij (SDP), afdeling Leiden van 1909 tot 1914’ in: Leids Jaarboekje 1986, 134-164
Jaak Slangen, ‘November 1918 in Leiden: revolutie of contrarevolutie?’ in: Leids Jaarboekje 1988, 105-146
Jaak Slangen, ‘Eck, Dirk Antonie van’ in: P.J. Meertens † e.a., Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland. Deel 3 (Amsterdam 1988) 46-48
Jaak Slangen, ‘Een hete zomer in Boskoop: een traumatische vergissing van Dirk van Eck in 1901’ in: Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 1991, 85-98
Jaak Slangen, ‘Enkele aspecten van de strijd om de verzuiling van de Leidse arbeidersklasse (1880-1919)’ in: Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 1993, 46-79
Jaak Slangen, ‘Van strenge sociaal-democraat tot scheurmaker. J.A.N. Knuttels aandeel in het schisma van Deventer (1909)’, Twaalfde Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 2000, 95-150
Jan de Roos, ‘Dirk van Eck, de eerste rode burgemeester,’ Lokaal Bestuur [jrg 23, nr. 4 | april 1999, 12-17], later opgenomen in: Jan de Roos, Met enige schroom. Pioniers van het lokaal bestuur (Amsterdam 1 mei 2000) onder de titel: ‘De Sociaal. Dirk van Eck, de eerste rode burgemeester’, 30-39
J.A.N. Knuttel Deel I Levensloop. Met een voorwoord van Theun de Vries en een biografisch portret door Jaak Slangen (Wetenschapswinkel Leiden 1989) 179-181 en 235-237
Piet de Baar, ‘Het Volksgebouw: Herengracht 32-34’, Zestiende Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 2004, 142-171.
EINDNOTEN
[1] Dit is een bewerking van de voordracht die Jaak Slangen bij de officiële presentatie van de Dirk van Eck-Stichting op 1 mei 1987 te Leiden heeft gehouden. Hierbij waren onder meer aanwezig B. Bodenstaff, mw. A. Bodenstaff-van Zijp, F.J. Burgerjon, de dames Rosalie M. van Eck, mw. T. van Eck-Brolsma en dr. Hubert van Eck, alsmede hun kinderen en kleinkinderen, en de heer H. van Woudenberg. De schrijver dankt Hilde van Dijk, Boudien de Vries en Dick Wortel voor hun commentaar. Zie voorts: S. van Driel, ‘Postuum eerbetoon aan socialist Van Eck’, Leidsch Dagblad van 2 mei 1987; ‘Boekwerkje over leven Dirk van Eck’, Leidsch Dagblad van 20 sept. 1988. De digitale bewerking dateert van het voorjaar 2017.
[2] Jaak Slangen, ‘De eerste viering van den Meidag’, De Stadskrant Leiden 3 (bijlage) 1 mei 1981.
[3] Op 21 september 1885 liet D.A. van Eck zich inschrijven als student rechten aan de Leidse universiteit [Album Studiosorum Academiae Lugduno-Batavae MDCCCLXXV – MCMXXV (Leiden 1925) onder nr. 1595].
[4] Op zaterdag 26 en zondag 27 februari 1887. Zie B. Bymholt, Geschiedenis der Arbeidersbeweging in Nederland (1894) 2 438-442.
[5] Zie hiervoor: P.A.J. Otgaar en J.F.J.G. van Schaik, ‘Sociale onrust in Leiden. Deel I 1870-1895’ in: Jaarboek der economische en sociale geschiedenis van Leiden en omstreken 1997, 47-75 en ‘Deel II. 1896-1906’ in: ibidem 1999, 63-100, alsook Dick Wortel, In het belang der gansche arbeidersbevolking. De Leidsche Bestuurdersbond en de Leidse afdeling van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen in de periode 1900-1914 (Leiden 2000), 1-6.
[6] Zijn vader, dr. Hubert J. van Eck (1818-1876), werd in 1853 burgemeester van Axel. Sedert 1855 had hij zitting in de Provinciale Staten van Zeeland voor de liberalen. In 1876 maakte hij tijdens een langdurige depressie een einde aan zijn leven, voor de ogen van de negenjarige Dirk. Hoe de jongen deze traumatische gebeurtenis heeft verwerkt, is niet duidelijk, maar het heeft Dirk als oudste zoon in het gezin met een zwaar verantwoordelijkheidsgevoel opgezadeld.
Zijn oom, dr. Daniël van Eck (1817-1895), behoorde enkele decennia lang tot de Thorbeckiaanse factie onder de liberale Tweede Kamerleden [C.A. Tamse uitg., Memoires van een enfant terrible. Politieke herinneringen van de Zeeuwse liberale afgevaardigde mr. Daniël van Eck aan vijf en dertig jaar kamerlidmaatschap 1849-1884 (Middelburg 1975)].
Vgl. Th.G. van Eck, De Familie van Eck, 60-64.
[7] Bibliografie van D.A. van Eck, nr. 82.
[8] Zijn moeder, Rosalie M. van Eck-Koster (1829-1897) had kosten noch moeite gespaard om haar oudste zoon – in het voetspoor van zijn vader en oom – te laten studeren aan de Leidse universiteit.
Het gezin bestond verder nog uit: Daatje (1865-1944) en Daniël (1869-1956) van Eck. In 1885 verhuisden de Van Ecks van Nijmegen, waar Dirk het gymnasium had gevolgd, naar Leiden. Aanvankelijk woonde het viertal in een huis aan de Herengracht, nummer 13, later betrokken zij een kleine woning aan de Rembrandtstraat, nummer 19.
Emilie C. Knappert suggereerde hetzelfde in haar ‘In memoriam Theodora Alida van Eck’ [Leids Jaarboekje 1945, 25-27] dat zij aan haar vriendin wijdde. Daatje’s levenswerk (zij had evenals Emilie Knappert graag dominee willen worden) zou hebben gelegen op het gebied van de zg. Postal Mission, waarmee zij het vrijzinnig protestantisme onder haar abonnees trachtte te verbreiden. ‘Als warm pacifist, vegetariër en geheelonthoudster, getuigde zij op hare wijze van sociale verantwoordelijkheid en gemeenschapsbesef’, aldus Emilie Knappert.
[9] Jacq. Engels, Zestig jaar socialistische beweging (Amsterdam 1979) 131.
[10] Op 12 dec. 1890 bij prof. dr. J.T. Buys.
[11] Ter illustratie volgt hier een bloemlezing van zijn opvallendste stellingen. Zo luidt de eerste: ‘In strijd met de grondwet heeft de gemeente de behartiging van de gemeentebelangen voor een deel aan het college van burgemeester en wethouders opgedragen.’ Stelling III betreft het in 1890 nog steeds ontbreken van het algemeen kiesrecht voor ‘alle volwassen, met gezond denkvermogen begaafde personen.’ In de dertiende zet hij zich af tegen het verderfelijke remplaçantenstelsel: ‘Elke dienstplicht moet afgekeurd worden; uit een oogpunt van recht is echter de persoonlijke dienstplicht de eenige vorm waarin hij mag opgelegd worden.’ Van Eck verklaart zich een overtuigd voorstander van landnationalisatie. Inzake de huwelijkswetgeving wil hij de mogelijkheden tot echtscheiding verruimd zien. In één van zijn laatste stellingen wijst hij erop dat het strafrecht niet uitsluitend gericht mag zijn op ‘bescherming van de maatschappij, het moet evenzeer beoogen verbetering van den misdadiger.’
[12] Onder de kop: ‘De kettersche gevoelens winnen veld’ werd in het Friesch Volksblad van 21 dec. 1890 door O. Stellingwerf opgetogen melding gemaakt van deze uitzonderlijke promotie. Zijn Leidse paranymfen die op de hoogte waren van Van Ecks plannen, maakten bij wijze van parodie een fake nummer van het Friesch Volksblad, gedateerd op 12 dec. 1890.
[13] J.J. Kalma, ‘De kettersche gevoelens winnen veld’ in: Er valt voor recht te strijden. De roerige dagen rond 1890 in Friesland (Den Haag 1978), 66-70. In deze periode trad Van Eck tevens regelmatig op als spreker. In het openbaar hield hij pleidooien voor aansluiting bij de Friesche Volkspartij, voor nationalisatie van de grond en voor algemeen kiesrecht.
[14] Dezelfde Kalma heeft in het Biografisch woordenboek voor het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland (BWSA) Deel 1 (Amsterdam 1986) Oebele Stellingwerf [120-122] en diens vrouw Geertrui Stellingwerf-Jentink [50-52] geportretteerd.
[15] Vgl. Bibliografie D.A. van Eck nr. 80.
[16] Johan Frieswijk, Socialisme in Friesland 180-1900 (Amsterdam 1970), 123. Aldaar citaat uit Recht voor Allen van 5 nov. 1891.
[17] Bibliografie D.A. van Eck nr. 79.
[18] Die conflicten werden door Van Frieswijk uit de doeken gedaan in Socialisme in Friesland, 123-125 en 132.
[19] Ontleend aan een ongedateerde kopie van Van Ecks schrijven in 1937 aan W.H. Vliegen t.b.v. diens biografisch portret van Van Eck in Die onze kracht ontwaken deed III. Dit schrijven is opgenomen in: G.C. van Eck-Koch, Eenvoudige levensbeschrijving van D.A. van Eck. Door zijn vrouw opgesteld. Najaar ’54’.
[20] Jaak Slangen, ‘De aktiviteiten van mr. D.A. van Eck in 1893’ in: H. Kramers, J. Slangen en M. Vroegindeweij, Het Leidse Volkshuis 1890-1980. Geschiedenis van een stichting sociaal-kultureel werk (Leiden 1982) 29-31.
[21] Hij vestigde zich opnieuw bij zijn familieleden op het adres Rembrandtstaat 19.
[22] Tot nu toe is van Van Ecks weekblad slechts één exemplaar bekend: nr. 12 (25 maart 1893). Het bevindt zich in het IISG in Amsterdam. De opmaak van het Hollandsch Volksblad Weekblad voor Haarlem, Leiden en Omliggende Plaatsen is bijna identiek aan het Friesch Volksblad.
[23] Bij testamentaire beschikking van 1 mei 1898 schonk de rijke fabrikantenzoon J. Scheltema het Leids Universiteitsfonds een legaat waaruit een buitengewoon docentschap in de sociologie – uit te oefenen ‘door een erkend Socialist, zoo mogelijk den Heer F. van der Goes’ – kon worden gefinancierd. De ironie van de geschiedenis wil dat de liberaal S.R. Steinmetz deze plaats in Leiden ging bezetten [W. Otterspeer, ‘Rondom Steinmetz en het eerste lectoraat in de sociologie aan de Leidse universiteit’ in: Leids Jaarboekje 1987 (139-160)].
[24] RAL, ‘In memoriam’, De Leidenaar van 11 okt. 1893.
[25] Ibidem.
[26] In 1894 begon hij als volontair op de gemeentesecretarie te Voorschoten. Van 1896 tot zijn burgemeestersbenoeming in 1899 was Van Eck gemeentesecretaris van Sassenheim.
[27] Van 1896 tot 1913 bekleedde hij verschillende functies in het hoofdbestuur van de ‘Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank’. Mede door zijn toedoen kwam er weer meer leven in de vereniging. In 1899 werd de blauwe NV getransformeerd in een geheelonthoudersvereniging. Eigenlijk ging dat hem niet ver genoeg. Hij had liever een sociaal-democratische vereniging gezien. Socialisme en drankbestrijding zijn voor hem steeds Twee Bondgenooten gebleven [vgl. Bibliografie Van Eck, nr. 4]. Overigens zijn zijn artikelen in De Blauwe Vaan nog niet geïnventariseerd.
[28] Ook Emilie Knappert had de familie Koch door haar werk in de drankbestrijding goed leren kennen. In een brief liet zij zich bij mevrouw Koch heel lovend uit over de keuze van haar dochter: ‘v. Eck is wat echt goed zijn betreft, er één uit duizend.’ [partic. coll., brief van E.C. Knappert aan C.J.D. Koch-Tilanus van 3 juli 1898].
Op 30 juni 1899 trouwde de jonge burgemeester met Guliana Cornelia Koch (1868-1955) in Den Haag. Hun huwelijk bleef kinderloos. Na de eeuwwisseling adopteerden ze enige tijd een jongetje: Kees. Ze kregen echter heel wat met hun pleegkind te stellen.
[29] Op 30 maart 1899 werd de eerste raadsvergadering in Mijnsheerenland onder voorzitterschap van burgemeester Van Eck gehouden. De laatste die hij voorzat, vond plaats op 31 mei 1901. Waarschijnlijk was deze gemeente de enige in Nederland waar in 1901 geen geld werd opgehaald voor het huwelijkscadeau van koningin Wilhelmina [vgl. Bibliografie Van Eck, nr. 71].
Op 6 april 1899 vestigde hij zich, komende van Sassenheim, in Mijnsheerenland. Op 2 aug. 1901 vertrokken de Van Ecks naar Boskoop [Gemeentesecretarie Mijnsheerenland].
[30] Kopie van Van Ecks schrijven aan Vliegen in 1937. Zie noot 19.
[31] Vgl. Jaak Slangen, ‘Een hete zomer in Boskoop: een traumatische vergissing van Dirk van Eck in 1901,’ Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 1991, 85-98.
[32] Ten onrecht wordt dit epitheton voorbehouden aan K. ter Laan. Weliswaar was hij de eerste SDAP-er die in 1914 tot burgemeester werd benoemd [Otto S. Knotnerus, Kornelis ter Laan,’ BWSA Deel 1 65-67], maar niet de eerste socialist als zodanig. Zie ook: Jaak Slangen, ‘Eck, Dirk Antonie’ in: BWSA Deel 3 (Amsterdam 1988) [46-48]. Later gaf een artikel van M. Maas in de Volkskrant van 22 juli 1995 opnieuw aanleiding tot verwarring die o.a. resulteerde in ingezonden brieven van Nienke van Eck uit Ede en van de auteur. Jan de Roos kwalificeerde ‘De Sociaal. Dirk van Eck, [als] de eerste rode burgemeester’ in: Met enige schroom. Pioniers van het lokaal bestuur (Amsterdam 1 mei 2000) [30-39], 32. Toch werd hierop in een bespreking van Roos’ boek in Socialisme & Democratie weer afgedongen. Sinds wanneer is het bijvoeglijk naamwoord ‘rood’ voorbehouden aan het SDAP-lidmaatschap? In Eriksgaap.wordpress.com wordt op 18 nov. 2012 in ‘Kornelis ter Laan, de mythe’ opnieuw met het ‘het hardnekkige misverstand’ afgerekend.
[33] Op deze bijeenkomst van zondag 11 aug. 1901 voerden de bekende I. Samson [R. Uitenhout, ‘Izak Samson,’ BWSA. Deel 2 138-139] en T. Luitjes [Jannes Houkes, ‘Tjerk Luitjes,’ BWSA. Deel 1 72-75] het woord. Zie voor een verslag van deze pijnlijke confrontatie: ‘Propaganda boottocht en meeting te Boskoop, of een ontvangst met rozen en vertrek onder ’t gooien met bloempotten,’ De Vrije Socialist van 14 aug. 1901 en een bericht in de Goudsche Courant van 13 aug. 1901.
[34] Tot eind 1902 bleef hij nog als burgemeester in functie [Gemeentesecretarie Boskoop].
[35] Op 22 mei 1903 namen ze hun intrek in Pomona op het toenmalige adres: Leidsestraatweg 79, Oegstgeest [Gemeente Oegstgeest afd. Burgerzaken].
[36] Anton Pannekoek, Herinneringen (Amsterdam 1982), 111-112.
[37] IISG, Pers. Archief, K.A. van Langeraad, afscheidsbrief van D.A. van Eck aan Van Langeraad (i.v.m. diens verhuizing naar Rotterdam) van 8 jan. 1908.
[38] Bibliografie Van Eck, nr. 85. Gorters brochure verscheen te Amsterdam in 1908. Hij reageerde met: ‘Antwoord aan Partijgenoot van Eck’, De Tribune van 16 jan. 1909.
[39] Jaak Slangen, ‘Communisten in Leiden aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog: de Sociaal-Democratische Partij (SDP), afdeling Leiden van 1909 tot 1914,’ in: Leids Jaarboekje 1986 [134-164], 140-143.
[40] ‘Van de afdeelingen’, De Tribune van 9 okt. 1909.
[41] IISG, SDAP-Archief, inv.nr. 3953, afd. Leiden, Notulenboek (3 nov. 1908 - 3 nov. 1910), vergadering van 7 dec. 1909. Op deze bijeenkomst kondigde de nieuwe voorzitter de start aan van een cursus in de gemeentepolitiek: ‘voor hen die genegen zijn die te volgen. Besloten wordt a.s. zondag reeds te beginnen, ten huize van v. Eck.’
[42] J.A.N. Knuttel Deel I Levensloop. Met een voorwoord van Theun de Vries en een biografisch portret door Jaak Slangen (Leiden 1989), 180.
[43] Uitspraak van Piet Metscher in het interview van de schrijver met hem in Den Haag op 22 aug. 1985.
[44] Die bijna spreekwoordelijke soberheid deed het SDAP-kamerlid J.E.W. Duys eens opmerken: ‘Waar de weelde van Van Eck ophoudt, daar begint pas mijn noodruft’.
[45] J. Kalma voegde daaraan toe: ‘al werd hij nooit antigodsdienstig, maar de Christusfiguur, die de knechtsgestalte aannam, volgde hij uit de verte na’ [Ketterse gevoelens, 68].
Hoewel bij Van Eck religie en socialisme twee gescheiden zaken waren, vertoonde hij niettemin enige verwantschap met rode dominees als W. Bax (die hem trouwens had bijgestaan op de 1-meiviering in 1893), A. van der Heide en G. Horreüs de Haas.
In zijn toespraak op de bijeenkomst van 1 mei 1987 refereerde dr. H.J. van Eck aan overeenkomstige ethische opvattingen tussen zijn oom en christen-socialisten rondom De Blijde Wereld (1902) [Jaak Slangen, ‘In memoriam Hubert Johannes van Eck’ in: Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 1991, 20-23].
[46] Bij het toetreden van de Van Ecks tot de SDAP in 1904 kende de Leidse afdeling amper 40 leden. Begin 1909 telde zij 109 leden. Kort daarop zouden er 47 bedanken ‘om redenen van Deventer’ en nog eens 9 om andere redenen. Medio 1912 waren de sociaal-democraten (met een ledenbestand van 132) de inzinking nog steeds niet te boven. Pas in 1913 kwam de ommekeer. In korte tijd tekende zich een ongekende groei af: 305. Eind 1919 bedroeg het aantal 445. In 1938 kwam het ledental op 915, maar liefst een verdrievoudiging in vergelijking met 1913 [IISG, SDAP-Archief, Correspondentie Leiden].
[47] IISG, SDAP-Archief, Correspondentie Leiden 1914-1918, brief van W.C. Hemerik aan het PB van 14 maart 1914. Deze brief werd nog door twaalf anderen ondertekend. Tot hen behoorden onder meer: M. Dubbeldeman, H. Marks en J.P. de la Rie. P.J. Bomli had al eerder bedankt. Desondanks werd Van Eck met 77 stemmen herkozen (tegen 16 voor Hemerik).
[48] IISG, SDAP-Archief, Correspondentie Leiden, brief van J.W. Matthijsen, secretaris van het PB, aan J.P. de la Rie, secretaris van de Leidse afdeling van 5 juli 1918: ‘Het aantal stemmen in Leiden uitgebracht op onze lijst is inderdaad verrassend groot. Ik had voor de stad op niet meer dan 2000 [i.p.v. 3357, js] gerekend.’
[49] IISG, SDAP-Archief, brief op 5 sept. 1918 van J.W. Lezwijn aan het PB.
[50] In het begin van de Eerste Wereldoorlog had W. Banning zich bij de Leidse SDAP aangemeld, maar in 1918 was die weer uit Leiden vertrokken. In de jaren twintig volgde korte tijd B. Wiardi Beckman. In de crisisjaren werd het aandeel van studentenleden weer groter. Toen waren bijvoorbeeld J.J. Kalma, L.H.J. Ruitenberg, J. Tinbergen en diens vrouw Tine de Wit, alsook Stien de Zeeuw lid van de Leidse afdeling.
[51] Jaak Slangen, ‘November 1918 in Leiden: revolutie of contrarevolutie?’ in: Leids Jaarboekje 1988, (Leiden 1988) [105-146], 133-134.
[52] IISG, SDAP-Archief, Notulen vergaderingen van het Partijbestuur (55), verg. PB van 26 maart 1927.
[53] P.F. Maas, Sociaal-Democratische Gemeentepolitiek 1894-1929 (Den Haag 1985) 66.
[54] Ibidem, 65-67.
[55] Piet de Baar, ‘Het Volksgebouw: Herengracht 32-34’, Zestiende Jaarboek der sociale en economische geschiedenis van Leiden en omstreken 2004 [142-171] 153 en 155. Van Eck verstrekte via de ‘Vooruit’ een hypotheek van ƒ10.000 en als voorschot nog eens ƒ17.400.
[56] T. Groeneveld, J.J. van Stralen, S.G. Baart-Braggaar, M.F. Oostveen, J.P. de la Rie, M. Dubbeldeman, H. van Weeren, J.G. van der Zeeuw en C.E. Dubbeldeman-Trago.
[57] De verkiezingen van mei 1919 brachten Van Eck als eerste SDAP-er in de gemeenteraad van Oegstgeest. Nauwelijks vier maanden (van september tot december van dat jaar) functioneerde de oud-burgemeester als nieuwbakken raadslid. Iets van die spanning tussen hem en de burgemeester is voelbaar bij het lezen van de notulen: Van Eck kende de regels van het spel en schuwde het recht van interpellatie allerminst. Weliswaar kreeg zijn voorstel tot invoering van een progressief belastingstelsel geen schijn van kans en vond zijn principiële afwijzing van subsidies aan particuliere instellingen (aan de RK. Wijkverpleging bijvoorbeeld) al evenmin gehoor, maar toch gaf hij aan dit gezelschap een interessante praktijkcursus gemeentepolitiek ten beste.
Toen op 1 januari 1920 de bij de wet geregelde grenscorrectie tussen Leiden en Oegstgeest effectief werd, kwam Pomona op Leids grondgebied te liggen. Daarmee verloor Van Eck automatisch zijn raadszetel [‘Notulen Raadsvergaderingen 8 juni 1917 tot 13 febr. 1920 van de Gemeente Oegstgeest, vergadering van 2 sept. 1919 tot 22 dec. 1919].
Bij de eerstkomende gemeenteraadsverkiezingen in 1920 werd hij lijsttrekker in Leiden.
[58] Verslag van de Handelingen van den gemeenteraad van Leiden, raadsvergadering 12 febr. 1923, 16-18.
[59] Handelingen, raadsvergadering van 30 april 1923, 88.
[60] Zowel het afdelingsbestuur als de raadsfractie die Van Eck hierover had geraadpleegd, verwierpen deze uitnodiging eenparig [IISG, SDAP-Archief, Notulen vergadering PB (54), vergadering van 4 dec. 1926].
[61] Maas, Sociaal-Democratische Gemeenteraadspolitiek, 66. Geciteerd is uit het Leids amendement, opgenomen in de Beschrijvingsbrief Congres S.D.A.P. 1919.
[62] Handelingen, raadsverg. van 17 dec. 1923, 262.
[63] Handelingen, raadsverg. van 18 dec. 1923, 276.
[64] Zie ook: C.J.D. Waal, De betekenis van ‘Deventer’ voor de sociaal-democraten in Leiden (Leiden 1984) 12-13.
[65] In april 1923 nam Van Eck zitting in het PB op de plaats die was vrijgekomen door het overlijden van Jos Loopuit. In dit gezelschap manifesteerde hij zich als een links buitenbeentje. Met verschillende van zijn stokpaardjes streek hij algauw andere bestuursleden tegen de haren. Hij zette zich af tegen de cumulatie van (betaalde) functies van partijgenoten. Niet minder beducht was hij voor een te grote invloed van de Kamerfractie op de partijleiding, terwijl hij de eerste was om macht en aanzien van het PB te relativeren. Beide hadden volgens hem onvoldoende contact met de massa, waarbij vertrouwen wel zo belangrijk was als deskundigheid. Daarnaast wees hij op het grote overwicht van intellectuelen op bestuursposten, in de vertegenwoordigende lichamen en in commissiewerk ten koste van de inbreng van gewone arbeiders.
Zijn kritische artikelen over het functioneren van de SDAP-Kamerleden werden hem niet in dank afgenomen door Suze Groeneweg. Zij vroeg zich op een vergadering af of hij misschien ‘zedenmeester over de partijgenoten’ wilde spelen. Daarop antwoordde Van Eck: ‘Mijn taak is ... (met als interruptie van W. Drees: ‘te mopperen tegen parlementariërs’) ... aan de opvoeding der partijgenoten te werken.’ Ook J. Oudegeest vond dat hij hiermee ‘een verkeerde atmosfeer in de partij’ schiep, terwijl J.W. Albarda stelde: ‘Er is geen Kamerlid dat doen kan wat v. E. van hem verlangt’ [Notulen PB (71) van 6 febr. 1931].
Herhaaldelijk wees hij verontwaardigd een hem aangeboden kandidatuur voor de Eerste Kamer van de hand. Getrouw aan zijn in 1890 geponeerde stelling bleef hij het standpunt huldigen: ‘Wij willen de Eerste Kamer weg hebben.’
Ook in zijn verzet tegen het verlagen van de salarissen van overheidspersoneel door sociaal-democratische wethouders tijdens deze crisisjaren, of tegen loonsverlaging van de arbeiders die bij de partij zelf in dienst waren, stond Van Eck alleen binnen het PB. Die minderheidspositie behield hij in feite tot zijn vertrek in april 1936.
[66] PB (78) vergadering van 20 febr. 1932.
[67] Vgl. A. Scheffer, ‘Scheuring in Haarlem,’ in: H. van Hulst e.a., Het roode vaandel volgen wij. Geschiedenis van de S.D.A.P. van 1880-1940 [224-233] 225-228.
[68] Tot een van de bekendste personen die in Leiden de SDAP verlieten, behoorde Stien de Zeeuw. Vgl. Chr.A. de Ruyter-de Zeeuw, ‘Vastberaden, diep overtuigd van ons gelijk. De Onafhankelijke Socialistische Partij 1932-1935,’ in: B.W. Schaper e.a., Het verbleekte ideaal. De linkse kritiek op de sociaal-democratie in Nederland (Amsterdam 1982) 59-67.
[69] Partic. coll., brief van D.A. van Eck aan Annie Broekhuizen-Voskuil van 26 april 1934.
[70] Bibliografie Van Eck, nrs. 66 en 67.
[71] J.F. Ankersmit, ‘Verouderd Socialisme’, De Socialistische Gids IX (nov. 1924) 921-932.
[72] G.C. van Eck-Koch, ‘Eenvoudige Levensbeschrijving’: ‘‘Van Eck leidt honger,’ dat ging van mond tot mond op de Lichtfabriek. Ieder bracht wat hij missen kon bij de conscierge. Aardappelrantsoenen, blikjes met van allerlei enz. enz. De vloer stond bij ons overvol, als ze weer wat brachten.’
[73] Bibliografie Van Eck nr. 71.
[74] Partic. coll., ‘Notulen bestuursvergaderingen SDAP-afd. Leiden’, bestuursvergadering van 17 dec. 1945. Met name A. Jongeleen wilde aktie ondernemen tegen Van Eck.
[75] G.C. van Eck-Kock, ‘Eenvoudige levensbeschrijving.’
[76] Bibliografie Van Eck, nr. 77.
[77] Citaat is uit de bewuste kopie van Van Ecks schrijven aan Vliegen in 1937. Vgl. noot 19.