Dit artikel verscheen eerder in het Leidsch Dagblad.
Door Jan Laurier/Cor Smit
Begin zestiende eeuw versloeg een relatief kleine groep Spanjaarden het machtige Inca-rijk in Zuid-Amerika. Dat had weinig te maken met dapperheid, slimheid of superieure wapens. De Indiaanse krijgers stierven doorgaans al voor de strijd, getroffen door de dodelijke mix aan besmettelijke ziekten die de Europeanen met zich meedroegen. Uiteindelijk stierf zo’n tachtig à negentig procent van de oorspronkelijke bewoners van Noord- en Latijn-Amerika aan die ziekten. Met pokken, griep en tyfus behoorde mazelen tot de belangrijkste doodsoorzaken.
Het verhaal zou zich herhalen in andere delen van de wereld. In 1875 stierf bijvoorbeeld een kwart van de bevolking van de Fiji-eilanden aan mazelen. Wat wij nu beschouwen als een onschuldige kinderziekte, was een kille sluipmoordenaar. Dat is in veel delen van de wereld nog steeds zo. Ook in Nederland was het een belangrijke doodsoorzaak.
De vergeten epidemie
In 1870 woedde in Leiden een mazelenepidemie. Tussen eind maart en begin juni stierven er maar liefst 345 kinderen aan deze ziekte, vooral uit de “mindere klassen”. Deze epidemie is eerder nauwelijks opgemerkt: alleen Heiko Tjalsma is het niet ontgaan. De Leidse kranten schreven er indertijd niet over en er zijn nooit rapporten over opgesteld, zoals bij de cholera. We weten er daarom verder niets over. Bleef deze dodelijke epidemie toen onopgemerkt omdat de slachtoffers arm waren, of omdat de kindersterfte sowieso groot was?
Normaliter stierven indertijd in Leiden ongeveer dertig kinderen per jaar aan mazelen. In heel Nederland waren dat er gemiddeld 1400, maar dat kon oplopen. Plaatselijke epidemieën joegen in 1900 het dodental op tot ruim 2700, in 1904 tot bijna 2500. Was de voornaamste doodsoorzaak onder kinderen “levenszwakte en uittering”, wat concrete ziekten betreft eiste de mazelen na tuberculose en tyfus de meeste kinderlevens.
De ziekte
De mazelen is een van de vele ziekten die sinds de uitvinding van de landbouw van dieren op mensen overgegaan is. Bij de mazelen – een variant van runderpest – gebeurde dat rond 600 vóór Christus. Tegen dergelijke ziekten bouwen mensen een zekere weerstand op, een groeps-immuniteit. Dat garandeert niets. Ook na 2500 jaar opbouw van immuniteit kregen mensen nog steeds mazelen en ze gingen er dood aan. Het waren er alleen niet zo erg als in Amerika, waar die opgebouwde weerstand helemaal ontbrak.
Mazelen wordt veroorzaakt door een – zéér besmettelijk – virus, dat zich vooral in neus en keel nestelt en via de lucht wordt verspreid. In eerste instantie lijkt het op een griep of fikse verkoudheid. Via de luchtwegen besmet het virus het bloed, waarna de bekende rode vlekjes verschijnen.
Mazelen veroorzaakt vaak andere kwalen: oorontsteking, bronchitis en longontsteking, soms ook een hersenontsteking. Daardoor kan mazelen blijvende handicaps veroorzaken, zoals doofheid of een hersenbeschadiging. Recent bleek dat mazelen de weerstand van kinderen tijdelijk vermindert. Tot zo’n drie jaar na de mazelen zijn kinderen vatbaarder en kwetsbaarder voor andere ziekten.
Een probleem is dat kinderen al besmettelijk zijn voordat de mazelen zichtbaar is. Artsen en overheid worstelden daarmee, omdat daardoor verspreiding moeilijk te voorkomen is. Daarom werd de meldingsplicht die er eerder voor gold, in 1899 afgeschaft: het had betrekkelijk weinig nut. In Leiden legde men zich daar niet bij neer.
Sluiting van scholen
In 1841 bepaalde het stadsbestuur dat gezinnen waar ‘kinderziekten’ zoals mazelen heersten, een plakkaat achter het raam moesten hangen. De kinderen mochten niet naar school. Aan deze plakkaten heeft men lang vastgehouden. De afschaffing van de meldingsplicht creëerde echter een probleem, ook bij het regelen van de schoolgang.
Van 1911 tot in 1913 werden verschillende bewaarscholen in Leiden getroffen door mazelenepidemieën. Er vielen dodelijke slachtoffers, al is niet te achterhalen hoeveel. Op advies van de Plaatselijke Gezondheidscommissie sloten de scholen in de Van der Werfstraat, Groenesteeg en op de Langebrug de deuren. Kinderen werden pas weer toegelaten wanneer ze de mazelen helemaal doorgemaakt hadden, en zo immuun waren geworden.
Vanwege de ernst van deze uitbraken en de beperkingen van de wet, stelde de gemeente in 1915 zelf een verordening op “tot wering en beteugeling der mazelen”. Daarin werden regels opgesteld, waaraan ouders, leerkrachten, artsen en schoolbesturen zich moesten houden. B&W kreeg ook de bevoegdheid zo nodig bewaar- en lagere scholen te sluiten.
Van die mogelijkheid heeft het stadsbestuur meer dan eens gebruik gemaakt, in ieder geval in 1921, 1927 en 1933, wellicht ook in 1930. Of er die jaren kinderen overleden zijn, en zo ja hoeveel, is niet bekend.
Vaccinatieprogramma
Door de verbetering van de levensomstandigheden en van de gezondheidszorg, daalde vanaf de jaren dertig de kindersterfte, en daarmee ook het aantal kinderen dat aan mazelen overleed. Het aandeel van mazelen in de kindersterfte bleef overigens even groot.
Direct na de Tweede Wereldoorlog stierven er in Nederland jaarlijks nog bijna 400 mensen aan mazelen. In 1955 waren dat er nog zo’n 40 en het aantal daalde tot maximaal 15 in de jaren zeventig. De meeste kinderen kregen wel mazelen, ze gingen er zelden nog dood aan. Een behoorlijk aantal hield er echter wel een lichamelijke of geestelijke handicap aan over.
Uiteindelijk werd mazelen in 1976 in het nationaal vaccinatieprogramma opgenomen. Grote uitbraken, soms met dodelijk gevolg, deden zich sindsdien alleen nog voor in gemeenschappen van vaccinatie-weigeraars in de Bijbelgordel of onder antroposofen.
Mazelenbestrijding via vaccinatie is ook een speerpunt van de WHO. Mazelen is wereldwijd nog steeds een van de belangrijkste oorzaken van kindersterfte. Jaarlijks sterven er meer dan 100.000 mensen aan. Ondervoeding speelt daarbij ook een rol.
Jan Laurier/Cor Smit