Leiden e.o. betaalde mee aan het standbeeld van Jan Pieterszoon Coen

P.J.M. de Baar

StandbeeldIn 1887 zou het driehonderd jaar geleden zijn dat Jan Pieterszoon Coen in Hoorn geboren was en dat moest natuurlijk toch wel op enigerlei wijze herdacht worden, en waarom dan niet met een standbeeld? Enkele prominenten in Hoorn en daarbuiten wilden er wel hun nek voor uitsteken en zo rond de jaarwisseling 1886-1887 kregen de plannen vaste vorm. Er werd een comité van uitvoering ingesteld en dat kon aan de slag. In januari 1887 was alleen in Hoorn al voor f 1750 aan bijdragen geboekt, maar dat was natuurlijk nog maar een eerste begin. Daarom moest ook elders in den lande maar gecollecteerd gaan worden. Ook Leiden deed mee. In onderstaand verhaal wordt verteld hoe een en ander tot stand kwam.

 

Inleiding

Iedere plaats, hoe nederig gehucht ook, is trots op beroemde personen die daar geboren zijn of gewoond hebben. De ene plaats is daar meer mee gezegend dan de andere, en sommige kunnen alleen bogen op het feit dat daar een berucht persoon geboren is of misdaden gepleegd heeft. Zo kan Leiden wijzen op Goeie Mie de gifmengster, naast natuurlijk burgemeester Van der Werf, professor Boerhaave, schilder Rembrandt en vele anderen. Van die drie zijn er standbeelden; aan Goeie Mie herinnert slechts een eenvoudige gedenkplaat aan haar geboortehuis. Verschil moet er toch wel zijn. En in Leiden is er natuurlijk ook nog een categorie buiten categorie: al die plaquettes die herinneren aan de Pilgrim Fathers en daarbij betrokkenen. Omdat het in 2020 vierhonderd jaar geleden was dat de eerste groep van hen naar Amerika vertrok, is toen zelfs de oudste buiten-gedenksteen van Leiden, in augustus 1865 door Amerikanen in de voorgevel van het Jean Pesijnhofje aangebracht, gerestaureerd.

Hoorn

Hoorn is binnen en buiten de (voormalige) stadsmuren bekend door Bontekoe, Schouten en Coen (en nog wel meer mensen, maar dan moet je al wel 'deskundige' zijn om die te kennen). Alle drie herinneren ook aan het roemruchte verleden van Hoorn als zeehaven met handel op andere werelddelen, met name 'ons Indië'. Zo ontdekte Willem Schouten in 1615 een nieuwe route daarheen langs Kaap Hoorn op Vuurland. Ook al was Bontekoe alom bekend, zijn schip had hij niet onbeschadigd in veilige haven kunnen brengen, dus eigenlijk was hij meer een anti-held. Eigenlijk zijn zijn scheepsjongens beroemder geworden. Maar dan Coen: grondlegger van ons wereldrijk in Insulinde, die oorlogen succesvol wist te beëindigen en de orde en tucht handhaafde onder het stelletje ongeregeld dat daar de VOC en daarmee het vaderland rijk moest maken. Die verdiende toch zeker een standbeeld? Dat hij om dat rijk te kunnen stichten letterlijk over lijken ging, zich tiranniek gedroeg en eigenlijk niet eens zo succesvol was als altijd afgeschilderd werd, waren bijkomstigheden. In 1887 zou het driehonderd jaar geleden zijn dat Coen in Hoorn geboren was en dat moest natuurlijk toch wel op enigerlei wijze herdacht worden, en waarom dan niet met een standbeeld? Enkele prominenten in Hoorn en daarbuiten wilden er wel hun nek voor uitsteken en zo rond de jaarwisseling 1886-1887 kregen de plannen vaste vorm. Er werd een comité van uitvoering ingesteld en dat kon aan de slag. In januari 1887 was alleen in Hoorn al voor f 1750 aan bijdragen geboekt, maar dat was natuurlijk nog maar een eerste begin. Daarom moest ook elders in den lande maar gecollecteerd gaan worden. Dat moest natuurlijk door plaatselijke subcommissies georganiseerd worden en de eerste werden dat jaar ingesteld, zoals in Dordrecht. Maar waarom ook niet in Leiden, dat ook duizend banden had met Indië? Zo werd er aan de Universiteit van alles en nog wat ten aanzien van land-, taal- en volkenkunde in die contreien door allerlei bekende hoogleraren gedoceerd en was er een opleiding voor lieden die in de bestuursdienst daar hun fortuin zochten. En heel wat families, en zeker niet de minste, en zeker ook wel op enkele dorpen, hadden een of meer kinderen daar wonen, zodat ze misschien wel genegen zouden zijn wat voor het standbeeld van dat lichtende voorbeeld Coen te offeren.

Een Leidse subcommissie

En dus moest er ook in Leiden en omgeving een subcommissie komen. Hoe vind je daar nou geschikte personen voor, liefst lieden die een band met Indië hadden? Daar wist men wel raad op. Burgemeester van Leiden was Louis Marie de Laat de Kanter, die bij de Marine in Indië gediend had, vaak afgeschilderd als een ongenaakbaar heerschap - eigenlijk nog steeds een militair tot op het bot. Een beter en gemotiveerder fan van Coen kun je je toch amper voorstellen? Hij werd meteen 'eere-voorzitter' (want had het natuurlijk veel te druk of zo). De echte voorzitter werd wethouder H.J. Bool, die daartoe wel door de burgemeester zal zijn voorgedragen. Secretaris werd prof. mr. P.A. van der Lith, en als penningmeester strikte men mr. J.J. Schneither, oud-Oost-Indisch Hoofdambtenaar.

Meteen werden er intekenlijsten gedrukt, door Sijthoff en wel gratis! De bestuursleden en anderen gingen daarmee rond bij hun kennissen. De burgemeester gaf maar liefst tien gulden, andere bestuursleden vijf gulden. Maar ook in de regio moest gebedeld gaan worden, en derhalve werden de burgemeesters van Katwijk, Oegstgeest, Valkenburg, Voorschoten en Zoeterwoude ingeschakeld, die dus plaatselijk gingen 'collecteren'. Een enorm succes lijkt het niet te zijn geworden; sprak Coen niet genoeg aan? Het totaal aan ontvangen giften bedroeg f 178, en met f 14 aan uitgaven bleef er toch nog f 164 netto over. Secretaris Van der Lith schreef op 4 mei 1888 aan de penningmeester: "Buiten de leden der commissie heeft toch bijna niemand geteekend, en is de bijdrage dus uiterst schraal". In een plaats als Valkenburg tekende alleen de burgemeester in (maar die zat dan ook in het bestuur), voor vijf gulden. In Zoeterwoude was de opbrengst veertien gulden, in Voorschoten zelfs negentien gulden, in Oegstgeest elf gulden, maar in Katwijk slechts vier gulden - de krenterige burgemeester daar, T.A.O. de Ridder, tekende slechts voor één gulden in. De rekening werd vastgesteld op 2 juli 1888 en het geld op 7 juli overgemaakt. Toen in Hoorn de hoofd-penningmeester was overleden, kwam er nog een briefje op 4 april 1890 om te controleren of er wel betaald was.

Er kan gestart worden met de bouw

In de krant van 4 februari 1891 werd bekend gemaakt dat het benodigde geld bijeen was - dus ondanks de schrale bijdrage van Leiden en omgeving. Het beeld werd ontworpen en gemodelleerd door prof. Ferdinand Karel Adolf Constantijn Leenhoff (Zaltbommel 24-5-1841 - Nice 25-4-1914), etser, tekenaar, schilder en voornamelijk beeldhouwer. Van 1890 tot 1899 was hij leraar aan de Rijksacademie van Beeldende Kunsten; daarvoor en daarna was hij vooral in Frankrijk werkzaam. Op 22 april 1893 vond het in brons gieten plaats in de metaalgieterij van C.J. Marijnen in Breda en daarna kon het op 30 mei 1893 in Hoorn onthuld worden. Vanzelfsprekend werd dat omringd door een groots volksfestijn, al was er ook toen al een 'sociaal' (socialist) die schreeuwde over de moordenaar Coen. Diens wandaden waren dus toen zelfs al tot in zijn geboorteplaats doorgedrongen. En gezien de bekladdingen en (nog steeds) dreigende vernielingen zijn ze sindsdien nog steeds niet vergeten; eerder integendeel. Maar het zou toch wel erg zijn als dat beeld, ongeacht of 'men' het mooi of lelijk vindt, teniet zou gaan - daar hebben die leden van de Leidse subcommissie toch niet zo hun uiterste best voor gedaan, en zelfs hun mini-archiefje (nr. 161) aan het Gemeentearchief nagelaten opdat bovenstaande ooit geschreven zou kunnen worden?