Jan van Hout

 

Jan van Hout en de grens tussen De Vennip en Hillegom 

P.J.M. de Baar

 

Inleiding

Stadssecretaris Jan van Hout was een super-regelneef. Toen in 1607 onduidelijkheid, om niet te zeggen ruzie, ontstond over waar precies de grens liep tussen De Vennip en Hillegom, was het op zijn lijf geschreven om dat tot op de bodem uit te zoeken en grondig te ‘regelen’. En dat heeft hij gedaan! Samen met Jasper van Banchem, een maatje waarmee hij al heel wat uren in allerlei schuiten had doorgebracht bij het uitzoeken van diverse zaken waar het vooral het Haarlemmermeer en de aangrenzende streken betrof, mocht hij ook dit keer weer een klusje opknappen. Op zijn gründliche manier spitte hij alle archieven door waarin ook maar een snipper informatie over die grens zou kunnen zitten, liet stukken elders kopiëren, nam contact op met werkelijk iedereen die er maar wat van zou kunnen weten en hield een uitvoerig ‘verbaal’. Dat werd bijgehouden zodra hij maar even een pauze daarvoor kon benutten, of mogelijk zelfs tijdens het varen, zodat het meteen na terugkeer in Leiden afgesloten kon worden. Zo is ook het verbaal van werkelijk alles wat maar op deze grensscheiding betrekking heeft in zijn handschrift tot ons gekomen. Gelukkig heeft hij een klerk een net-afschrift laten maken, want dat leest heel wat gemakkelijker. Dit is dan ook voor de transcriptie gebruikt, al wijkt dat net-exemplaar hier en daar een paar letters af van het concept; Van Hout heeft zelf ervoor gezorgd (door het zorgvuldig te collationeren) dat die afwijkingen niet belangrijk waren. En het vervolg is wel in het (klad)handschrift van Van Hout, op de twee laatste brieven na, die na zijn dood door zijn opvolger geschreven zijn. Indrukwekkend zijn vooral zijn talloze berekeningen; wie die bladzijden vol cijfertjes ziet, zal meteen beseffen hoeveel tijd het hem gekost moet hebben om dat allemaal op een moeizame en ingewikkelde manier uit te rekenen. Hij was als het ware zelf een soort zakjapannertje; zelfs met behulp van zo’n apparaat is ook nu het berekenen nog niet gemakkelijk. Het doet onze bewondering voor Jan van Hout maar weer eens stijgen…

De Vennip / Hillegom

De Vennip was een haast ontvolkte ambachtsheerlijkheid die in 1553 door de stad Leiden werd gekocht ter bescherming van de rechten die het had op de visserij in het Haarlemmermeer. Door afspoeling was het in oppervlakte enorm achteruitgegaan, waarbij het in twee delen uiteengevallen was: een paar eilandjes in de Meer en een stuk land tegen Hillegom aan. Dit was in 1588 opgemeten door Symon Fransz. van Merwen en de toen gemaakte kaart werd door Van Hout als voornaamste bron gebruikt bij de grensscheiding. Voor zijn eigen gemak maakte hij een Register van de nieuwe metinge van De Vennip [Stadsheerlijkheden inv.nr. 28]. Daarin vermeldde hij, kennelijk overgenomen van de kaart, van elk kavel het nummer, de grootte en de naam van de eigenaar. Op die namen heeft hij een index op voornaam gemaakt, waarbij van iedere grondeigenaar meteen gezien kon worden welke kavels met welke oppervlakten die bezat. Die index is los bijgevoegd. In de linkerbovenhoek van het Register heeft Van Hout genoteerd, wellicht pas in 1607: “1588. Dit register te verschrijven; in elcke zijde niet meer te stellen dan 4 pertiën mit de belenden van elcke pertie omme daerop aen te teyckenen de veranderingen van de eygenaers ende de bezwaringen.” Kennelijk had hij een register voor ogen op de manier van het register Vetus, waarin als een soort kadaster alle eigendomsovergangen en dergelijke per perceel geregistreerd zou worden. De kaart van Van Merwen is nu niet meer aanwijsbaar, maar uit inv.nr. 59 blijkt dat die kaart op 16 februari 1818 uitgeleend werd aan W.B. Huijgens, de burgemeester van De Vennip, wellicht in het kader van de grensbepaling, die op 18 februari 1818 door de landmeter van het kadaster J. van Beek in een proces-verbaal werd vastgelegd. De kaart werd pas op 23 oktober 1820 op het stadhuis terugbezorgd. Omdat wel de grens met Hillegom vastgelegd was, maar niet de grens in de Meer met b.v. Aalsmeer, gebeurde dat alsnog op 8 juli 1826. De Vennip besloeg toen een enorm stuk water; omdat de droogmaking van de Meer op zich liet wachten, konden twee pogingen van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland om De Vennip te voegen bij Hillegom niet tot resultaat leiden. Pas bij wet van 11 juli 1855 (Staatsblad nr. 96) werd opruiming gehouden onder al die kleine gemeenten, soms (net als De Vennip) onbewoond, en vond de samenvoeging van De Vennip met Hillegom plaats, ingaande 15 augustus 1855. De gedeelten ten oosten van de Ringvaart van de Haarlemmermeer gingen naar Noord-Holland en de nieuwe gemeente Haarlemmermeer.

De door Jan Pietersz. Dou gemaakte kaart op perkament van de nieuwe scheidslinie uit 1608 is bewaard gebleven (PV_PV71480), maar is wel lastig te interpreteren. Of ook deze kaart nog een rol gespeeld heeft in 1818, is niet bekend. Veel brieven en andere losse stukken die in 1607-1608 door Van Hout ontvangen zijn, bleven bewaard (inv.nr. 31, 10 stuks). Waar er drie zaken speelden, de nieuwe grensscheiding, de herziening van de kohieren van met name de verponding door de verschoven grens en de afkoop van de tijnsen door Claes Jansz. Verwer, heeft Van Hout er twee succesvol kunnen afronden (maar vraag niet ten koste van hoeveel inspanning), waar men daarna eeuwenlang gemak van had. De kwestie van de tijnsen was echter afhankelijk van een derde (Verwer), die niet erg toeschietelijk bleek. De reis van Van Hout naar het zuiden, zijn ziekte en uiteindelijk overlijden verhinderde dat hij ook die laatste zaak succesvol zou afronden. Van Hout kon heel hard en grondig werken, maar derden kon hij toch niet altijd dwingen…

Transcriptie

Archief Stadsheerlijkheden en Vroonwateren inv.nr. 30.

VERBAEL AENGAENDE DE QUESTIE DE STADT VAN LEYDEN BEJEGENT ANGAENDE ’T SCHEYT VAN DES STADTS LIMITEN VAN DE HEERLICHEYT VAN DE VENNIP JEGENS DIE VAN HILLEGOM.

In de marge: Voor mij om gevoucht te werden bij den stucken.

Nota: Te leggen in deliberatie van die van de Gerechte of men niet vorder mit die van Hillegom en zal procederen tot zuyveringe van de collectboucken zo van de verpondinge als morgengelden omme zulx geheel van den anderen te zijn. Opten 8en novembris 1608 bij die van de Gerechte hierop resolutie genomen om de collectboucken te zuyveren daer ic, Jan van Hout, toe gecommitteert zij.

COMMISSIE OP BANCHEM EN MY, IAN VAN HOUT

Alsoe Cornelis van Immerseel Cornelisz., schout van der stadt Leyden ambachtsheerlicheyt van De Vennip, den burgermeesteren ende regierders derzelver stede vertoont ende te kennen gegeven heeft hoe dat hem van schout, schepenen ende ambachtsbewaerders van Hillegom eenige moeyte ende ongebruyc bejegent ten opsichte van ’t scheyt van de voors. ambachtsheerlicheyt van De Vennip, soe es ’t dat dezelve zaecke geleyt zijnde in communicatie ende deliberatie mit ’t collegie van schout ende schepenen, representerende die van de Gerechte derzelver stede, dezelve van de Gerechte gecommiteert hebben ende committeren mitsdezen Jasper van Banchem, heurluyder medebroeder als beneffens het vroonmeesterschap eenige jaren lang ’t schoutampt van de voors. ambachtsheerlicheyt van De Vennip bedient hebbende, mitsgaders Jan van Hout, secretarys der voors. stede, omme hem mitte eerste gelegentheyt te vervougen opter voors. ambachtsheerlicheyt van De Vennip ende hem voor ’t eerste zoveel mogelicken es te informeren opte verschillen ende questiën ten opsichte voors. verresen, ende omme dezelve mit de voors. van Hillegom in der vruntschappe te verdragen ende af te handelen, ende zulcx doende blijckelicke ende kennelicke mercpalen ende scheytteyckenen te stellen, waermede niet alleen deze, mer alle toecomende zwaricheyden zullen mogen zijn ende blijven verhoet, gelijc zij ten meesten oorboor van dezer stede ende tot behoudenisse van derzelver gerechticheyt bevinden zullen te behoren.

Aldus gedaen ter vergaderinge van de voors. Gerechte ende naer resumptie eyntelicken gearresteert opten 22en february anno 1600zeven.

[fol. 2] Omme welcke commissie hiervoren overgescreven te beginnen ende voltrecken, hebben de voorn. gecommitteerden voor ’t eerste doen depescheren de volgende drie missiven:

1e. Den eersamen onzen goeden vrunden schout, schepenen ende ambachtsbewaerders van Hillegom, onze goede vrunden ende nagebuyren.

Eersame, goede vrunden ende naergebuyren, naer onse minlijcke groetenisse,

Wij zijn deur onsen schout van de ambachtsheerlicheyt van De Vennip bericht van eenige moeyten ende misverstant alrede verresen ende die vorder verducht werden aengaende ’t scheyt van onze voors. ambachtsheerlicheyt ende U E. ambacht van Hillegom, ende alzoe zodanige questiën gemeenlicken zeer teder zijn ende grote moeyten ende zwaricheyden mit hem brengen, zo zouden wij zeer gaerne dezelve (zoo ’t mogelicken es) mitter minne verdragen ende uyter wege brengen; hebben daeromme goetgevonden eenige uyten onsen te committeren die hen bij Uwer E. zullen laten vinden op woonsdage toecomende en veertien dagen, dewelcke wezen zal den 14en der anstaende maent marty, goetstijts des margens jegens negen of tien uyren, ernstelicken ende op alle vruntschappen begerende dat Uwer E. daerentegens gelieve alles te prepareren, zo de getuygen die hierop zullen dienen gehoort, brieven, tytelen ende alle vorder bescheyt daertoe dienlijcken, omme onse voors. gecommitteerde te mogen dienen tot vrundelicke onderrechtinge van de gelegentheyt der zaecken ende wechneminge van alle geschillen ende misverstanden, ende tot dien eynde van uwer zijde oock te verscrijven ende aldaer jegenwoordich te laten vinden dengeenen die ’t angaet en behoort; wij en zullen niet laten U E. in den onsen te doen bejegenen mit aller vruntlicheyt ende mitterdaet te betonen dat wij mit ons gebuyren geen questiën of onminne en begeeren, mer mit dezelve te voeden ende onderhouden gebuyrsaemlicke vruntschappen, mit behout van eens yegelix gerechticheyt ende dezen tot geenen anderen eynde dienende, bevelen wij u onze

Eersame, goed vrunden ende naergebuyren, in [fol. 3] Godtlicke schut en scherm ter zalicheyt. In Leyden dezen 25en february zestienhondertzeven.

Uwer E. goede vrunden en naergebuyren, de burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden.

2e. Den eersamen ende zeer voorsienigen Cornelis Cornelisz. van Immerzeel, schout van de ambachtsheerlicheyt van De Vennip, wonende tot Lisse.

Heer schout, naer mijne vruntlicke anbiedingen. Ic zeynde Uwer E. mits dezen missyf van burgermeesteren aen die van Hillegom, mit een copie vandien, daeruyt U E. zal verstaen wat aen hemluyden gescreven wert ende hem in ’t vorder weten mach waernaer te gedragen; ’t zal u gelieven u te vervougen naer Hillegom ende den brief zelf te overantwoorden ende mij te verwittigen bij missyf wat zij daerop zeggen. Gij zult u ten dage dienende oock aldaer laten vinden, mit u brengende niet alleen de caerte, mer oock de vorder stucken, ‘tzij protocollen, tijnsboucken ende ander bescheyt, dat Uwer E. De Vennip aengaende onder hem mach hebben, oock schicken dat an der hant mogen zijn eenige oude of andere personen die ons daerinne onderrechtinge zullen mogen doen; ’t waer oock goet, es ’t doenlicken, te becomen eenige brieven van eygendom of copiën autentyc vandien van de goede luyden die landen hebben op of omtrent het scheyt daer de questie gemoveert wert gelegen. Hieromme doet u naersticheyt gelijc de heeren burgermeesteren u ‘tzelve van harten betrouwen. Ick hebbe ten voorbescheyden dage mede bescreven om hem ter plaetse in questie te laten vinden Jan van Heusden als die lange jaren van tstadtswegen het schoutampt van De Vennip heeft bedient ende zulcx oock waerschijnlicken eenige kennisse vandien es hebbende, omme ons oock te dienen tot onderrechtinge voor zoveel mogelicken; ende blijft hiermede, heer schout, Godlicke schut ende scherm anbevolen. In Leyden dezen 25en february 1600zeven.

Van mij, U E. dienstwillige vrunt, ende es ondergeteyckent: J. van Hout.

[in de marge toegevoegd: Wij zijn der meeninge omme ten voorbescheyden dage ende tijde mitter vroonschuyte te comen aen de Beec tot Hillegom; zult derhalven gelieven ordre te geven datter een schuyte aen der hant mach zijn omme ons aen ’t hooch te voeren.

[fol. 4]

3e. Den eersamen, wijzen ende zeer voorsienigen Jan van Heusden, bailly ende schout tot Noortwijck, mijnen gonstigen goeden vrunt.

Eerzame, wijse, zeer voorsienige heere, gonstige goede vrunt,

Mijnen heeren burgermeesteren dezer stadt Leyden als ambachtsheeren van De Vennip hebben eenige questie gecregen mit die van Hillegom aengaende ’t scheyt van de jurisdictiën ten wederzijden, ende alzoe U E. over eenige jaren (langen tijt) van dezer stede wegen ’t schoutambacht van De Vennip heeft bedient ende zulx waerschijnlicken ons in dezen zult connen onderrechtinge doen van der zaecken gelegentheyt, ende het zulx zij dat dezer stede gecommitteerden sich jegens woonsdage toecomende en veertien dagen dewelcke wezen zal den 14en der anstaende maent marty tot Hillegom zullen laten vinden omme alles (zoo ’t mogelic es) mitter minne te beslechten, so hebbe ic Uwer E. ten bevele van de heeren burgermeesteren mitsdezen oock wel willen verzoucken zich ten voors. dage goetstijts jegens negen of tien uyren smergens te laten vinden in den dorpe van Hillegom, mit u brengende uwe protocollen, tijnsboucken ende vordere stucken, die ende indien Uwer E. eenige ’t ambacht van De Vennip aengaende mach hebben bewaert, omme den gecommitteerden dezer stede te dienen tot onderrechtinge van de zaecken ende dezelve daerinne bij te staen van zijn goeden raet ende advis, onder eerlicke ende behoorlicke beloninge, ende zo ic mij des vertrouwe, dat hem Uwer E. in dezen gaerne zal laten gebruycken ende dese vruntschappe en dienst der stadt Leyden niet en zult weygeren, zal ic dezen hiermede eynden ende u,

Eersame, wijze, zeer voorsienige heere, gonstige goede vrunt, Godtlicke schut ende scherm mitsdezen anbevolen. Mit haest in Leyden dezen 25en february 1600zeven.

Uwer E. goede vrunt, ende is ondergetekent: J. van Hout.

Op welc scrijvens de voorn. schout van Lisse ende De Vennip geantwoort heeft mit de volgende missyf:

Den E. ende zeer voorsienigen Johan van Hout, secretarys der stadt Leyden, wonende in de Nonnesteech. Den brenger drie groot.

[fol. 5] Heer secretarys. Ic hebbe op gistermargen lestleden het missive zelfs ter handen gestelt aen de gesubstitueerde schout tot Hillegom in presentie van Louris Henricxz. Croon, out-secretarys aldaer, ende hebbe henlieden het doubelt vandien voorgelesen, waerop sij mij voor antwoort gaven dat zij hen daernaer souden reguleren ende daermede wel tevreden waren dat zulcx zoude geschieden. Ic zal ooc schicken alle behouften ter materie dienende mede te brengen volgende U E. schrijvens. Dan ic meene noch eens middelretijt bij U E. te commen om van de saec te spreecken. Anders niet dan U E. den Almogenden bevolen. Tot Lisse desen 28 february 1607 stilo novo.

Per U E. goeden vrunt, ende is ondergeteyckent: C. van Immerseel.

Om de voorgenomen zaecke naer behoren jegens de voorgaende reys te prepareren, heeft de secretarys deurzocht de stucken die de stadt heeft de voors. ambachtsheerlicheyt angaende, ende bevonden dat:

1393 sondaechs naer St. Odulphusdach [=15-6-1393]. Dirck, burggrave van Leyden, ridder, heeft Henrick van Heemskerck, zijn neve, om dienst gedaen ende te doen ’t ambacht ende gerecht geheten De Vennep, belegen mit een water dat geheten es de Meer aen de zuytzijde, ende an de noortzijde mit wildernisse van den Hout, streckende aen dat ambacht van Hillegom, te houden te leen van de burggrave in alre manieren hij dat van Zijnen G[enadigen] heere de Grave van Hollandt hielt.

Dat 1462 Tielman van Heemskerck; 1482 Adriaen Tielmansz. van Eemskerc; 1523 Tielman Adriaensz. van Eemskerck, elck in den zijnen, oock becomen zouden hebben de voorgaende ambachtsheerlicheyt.

Vorder dat 1542 oct. 23 Jacob van Ligne, grave van Faulcquenberge, baron van Belloel, heere van Wassenaer, burchgrave van Leyden, heere van Monstreel, van Thullijn, van Ravengny, raet ende camerling van de Keyserlijcke Majesteyt, als man ende voocht van joncfrou Maria van Wassenaer, verleent Adriaen van Eemskerc Adriaensz. ’t ambacht ende gerecht geheten De Vennep mit alle zijn toebehoren, hem anbestorven bij ’t overlijden van Tielman van Heemskerck, zijn broeder, belegen een water dat geheten es de Meer aende zuytzijde, ende de noortzijde mitter wildernisse, streckende aen dat ambacht van Hillegom, te houden tot een oversterflicken erfleen, den jonger man voor ’t ouder wijff daer zij even naer zijn, te verheergewaden mit een muyter havick of 40 st[uyvers] daervooren, gedaen in jegenwoordicheyt Segers van Alveringen, meester van de Reeckenkamer, ende meester Adriaen Brasser, advocaet.

Dat 1542 octobris 26 Adriaen van Eemskerc Adriaensz., schiltknape, voor Cornelis Bartoutsz, griffier, Vranck van der Houf ende Dirc van Leeuwen, leenmannen [fol. 6] opgedragen heeft ten behouve Zegelijns van Halveringen, heere tot Hofwegen, dat ambacht ende gerecht geheten De Vennip mit alle zijn toebehoren, belegen een water dat geheten es de Meer aen de zuytzijde ende aen de noortzijde mitter wildernisse van den Houte, streckende aen dat ambacht van Hillegom, etc.

Dat 1542 novembris 22 certificatie verleden es voor Huych van Treslong, schout van Hillegom, bij Henric Bantsz., out 52 jaren, Dirc Tonisz., out 80 jaren, Claes Dircxz., out 52 jaren, ten verzoucke van heer Zeger van Alveringen, ritter, dat Bant Jansz., zijn vader, doen 70 jaren geleden eerst schout werde van De Vennip, ende dat hij denzelven menichmalen heeft horen zeggen dat hij een bezegelden brieff hadde horen lesen, dat een schout van De Vennip, boven alle dat de visscherije, vogelrije, tijnsen ende schouwen anging, eens ’s weex mocht jagen in alle graven wildernissen mit twee winden ende een spangoel, ooc in ’t ambacht aldaer schieten mocht reygers, puttoors ende alrehande vliegende wilt, uytgezeyt zwanen.

Dat 1543 marty 17 investituyr gegeven es om Zegelijn van Halveringen, heere van Hofwegen, meester van de Reeckenkamer, van ’t ambacht ende gericht dat geheten es De Vennep mit alle zijn toebehoren belegen aen een water dat geheten es de Meer an de zuytzijde ende aen de noortzijde de wildernisse van den Houte, streckende aen dat ambacht van Hillegom, present Jasper van Treslong, bailly van Den Briel, ende meester Adriaen Brasser.

Dat 1545 marty 26 investituyr gegeven ende verleent es om Pieter van Roen als oom ende voocht van Josue van Alveringen, in zijn leven reeckenmeester in Hollant, van ’t ambacht ende gerechte dat geheten es De Vennep mit alle zijn toebehoren, belegen aen een water dat genaempt es de Meer aen de zuytzijde ende noortzijde de wildernisse van den Houte, streckende aen dat ambacht van Hillegom, present meester Adriaen Brasser ende Barthout van Assendelft, secretarys.

Dat 1552 juny 6 acte gepasseert es daerbij joncvrouwe Margriete van Roon, mit consent meesters Everaerts Nicolay, haren man, als momboirsche of voocht van haer kinderen, gewonnen bij heren Zegelijn van Alveringen, heer tot Hofwegen, ende bijzonder van Josue, haren zoon, vercoopt den burgermeesteren der stede van Leyden tot derzelver stede behouff, de heerlicheyt van De Vennep mit alle zijn toebehoren ende ancleven, zulcx als men die te leen houdende es van de Heere ende Huyze van Wassenaer, ende bekent voldaen te zijn mit een somme van 180 g[ulden]

Dat 1552 juny 6 Jacob grave van Ligne, van Faulckenberge etc. als vader ende voocht van Phillips van Ligne, onsen zoon, heere van Wassenaer, burchgraef van Leyden, investituyr geeft Geryt Roelofsz. in den name ende ten profijte van der stede van Leyden van dat ambachte ende gerechte dat geheten es De Vennep mit alle zijn toebehoren, belegen aen een water dat genaemt es de Meer an de zuytzijde ende aen de noortzijde de wildernisse van den Houte, streckende aen ’t ambacht van Hillegom, presenten meester [fol. 7] Adriaen Brasser, advocaet, Geryt van Vackensteyn ende Johan van der Mersche. Dat de hofrechten ende heergewaden van ’t voors. leen vanouts geweest zijn na de brieven: 2 lb. [pond]; ’t zegel 6 lb.; registerine 6 lb.; clercq 39 s[chellingen=stuivers]; z[amen] 16 lb. 19 s.

Dat 1558 february 17 Jacop van der Graft ende Claes Adriaensz., burgermeesteren, verhuyrt hebben Cornelis Pietersz., eertijts binnenjager van de za[liger] heer van Brederode, ’t schoutampt van De Vennip mit alle profijten horende tot dezelve ambochtsheerlicheyt, uytgezondert de visscherije, zes jaren lang om 7 gulden 4 stuyvers tsjaers, Baefmisse 1558 ’t eerste, ende jaerlix te leveren een registerken inhoudende specificatie van alle diegene die jaerlix den tijns betalen.

Ende dat 1593 february 19 de Ridderschap, Eedelen ende Steden van Hollant ende Westvrieslant, representerende de Staten van denzelven lande, investituyr verleenen om meester Franc Duyc, burgermeester der stadt Leyden, in den name ende tot profijt van dezelve stadt, als daertoe bij de meerderheyt van stemmen van die van de Grote Vroetschappe van Leyden voors. vercoren zijnde in plaetse van Geryt Roelofsz. van der Mije, dat ambacht ende gerecht dat geheten es De Vennep mit alle zijnen toebehoren, belegen aen een water dat geheten es de Meer aen de zuytzijde ende aen de noortzijde de wildernisse van den Houte, streckende aen ’t ambacht van Hillegom, te houden vanwegen de Graeflicheyt ende Hoge Overicheyt van Hollant als bezitters van de heerlicheyden, goeden ende gerechticheyden van den Huyze van Wassenaer ende Zuytwijc, tot eenen onversterflicken erfleen. [het origineel hiervan bevindt zich in inv.nr. 10]

Voorts heeft de voors. secretarys onderzocht ende bevonden dat ’t schoutambacht van De Vennip successivelicken es bedient geweest bij de volgende personen:

Van ’t jaer 1558 tot 1568 bij Cornelis Pietersz., binnenjager

Van ’t jaer 1568 tot de 2e troublen toe bij Cornelis Gerytsz. van Nieuwenhoven

Van de voors. 2e troubles tot 1587 bij Jan van Heusden

Van ’t jaer 1588 tot 1592 toe bij Symon Tomasz. van Zwieten als vroonmeester

Van ’t jaer 1593 tot 1603 bij Jasper van Banchem als vroonmeester

Ende van ’t jaer 1604 of tot noch toe bij Cornelis Cornelisz. van Immerzeel.

‘Twelck dusverre gezeyt zij zowel van de brieven ende titulen dewelcke onder de stucken ende papieren van de stadt zijn, de voors. ambachtsheerlicheyt van De Vennip angaende, mitsgaders van de schouten die [fol. 8] ’t schoutampt aldaer van ‘tstadtswegen bedient hebben.

Opten 13en marty 1600zeven, zijnde de voorn. gecommitteerde bereyt om te vertrecken, hebben den schout van Lisse ende De Vennip verwitticht mit de volgende brieven: Sij behandicht Cornelis van Immerzeel, schout van De Vennip ende van Lisse, tot Lisse. In Leyden dezen 13en marty 1600zeven naermiddach ten vier uyren.

Heer Schout, naer groetenisse. De heer schepen Banchem, ick ende den lantmeter reysen van dezen avont mit ’t sluyten van de poort uyt, om mergen mitten dach voor Hillegom te mogen zijn ende een uyr of twee tijts te hebben omme mitten anderen tevoren te mogen spreecken; ’t zal u gelieven u mitten dach te laten vinden tot Hillegom om ons waer te nemen, daervan u mit dezen expressen wel heeft willen verwittigen.

Uwer E. goeden vrunt, ende is ondergeteyckent J. van Hout, secretarys.

Alle de voors. zaecken invougen voorseyt tevoren bereyt wezende, zijn wij, Jasper van Banchem, schepen ende vroonmeester der stadt Leyden, ende Jan van Hout, secretarys der voors. stede, op dynsdage den 13en marty des lopenden jaers 1600zeven, medegenomen hebbende mr. Jan Pietersz. Dou, gesworen lantmeter, recht voor ’t sluyten van de poorten mitter vroonschuyte gereyst uyt Leyden ende quamen zulcx tot Hillegom in de Beecke den 14en smergens mitten daege, alwaer wij vonden Cornelis van Immerseel, der voors. stadt Leyden schout van De Vennip, tot dien eynde ‘sdaechs tevoren beschreven zijnde, ende hebben ten zelven tijde bij hulpe van Cornelis Andriesz. van Vinckenbrouc, eenige innewoonder van De Vennip, ons geïnformeert opte gemoveerde questiën, te weten van de plaetsen daer de schouten van De Vennip tot noch toe jaerlix haer schouwen aengeleyt hadden, ende van de plaetsen daer die van Hillegom pretendeerden dat die behoorden te werden aengeleyt, in denwelcken zij van Hillegom meest volchden ’t zeggen ende de aenwijsingen van Louris Henricxz. Croon, out-secretarys, ende van Jan Henricxz., timmerman, zijn broeder, ende hebben zulx de mate daer op doen leggen bij de voorn. meester Jan Pietersz. Dou, ‘twelc doende bevonden es:

Ten opsichte van de Beecke, langs dewelcke heenen gemeten es beginnende beneffens den [fol. 9] buytensten cant van den zuytvleugel der steenen brugge die over de Beeck leyt, de plaetse daer Banchem ende Immerzeel verclaerden dat zij gewoon waren haer schou te beginnen ende aen te leggen, quam op: 58 roeden 3 voeten 7 duymen, verdeelinge van tienen, gelijc wij in dezen alomme gebruyct hebben, ende dat de plaetse bij de voorn. van Hillegom gepretendeert ende bij hem mit een gesteecken paeltgen angewezen, quam op: 59 roeden 5 voeten 4 duymen, wezende zulcx ’t verschil in dezen: 1 roede 1 voet 7 duymen.

Sijn voorts van daer gegaen opte Elsbrouckerlaen, ende aldaer de mate beginnende recht in ’t midden van den Heerwech die wij breet bevonden: 1 roede 7 voeten, ende gecomen zijnde ter lengde van: 29 roeden 6 voeten, te weten teynden de geest of croften ter plaetse daer de weyden beginnen, lieten wij ons beduncken dat aldaer ’t begin behorende genomen te werden, ende dat de stadt op de metinge van den jaere 88 quade anwijsinge zoude zijn gedaen, in welcke onze achterdencken wij deur verscheyden andere zaecken gelijc hiernaer zal werden angeroert gestijft ende gesterct zijn geweest, ende voorts metende, hebben bevonden dat de plaetse daer Banchem ende Immerseel aenwesen dat zij haer schouwen jaerlicx plachten aen te leggen ende te beginnen, quam ter lengde van 53 roeden 3 voeten, ende bij de voorn. van Hillegom gepretendeert ende mit een gesteecken paeltgen aengewesen ter lengde van: 54 roeden 4 voeten, invougen dat ’t verschil in dezen zoude zijn: 1 roede 1 voet.

Ten laetsten zijn van daer gegaen opte Venneperlaan ende aldaer de mate beginnende uyt de west- of noortwestzijde van de wech, aen de heyninge, ende gemeten hebbende ter lengde van 73 roeden 7 voeten, lieten wij ons om redenen voors. beduncken dat aldaer ’t begin van De Vennip behoorde genomen te zijn. Mer voorts metende ter lengde van 79 roeden 4 voeten verclaerden de voorn. Banchem ende Immerzeel dat zij aldaer gewoon waren haer schou aen te leggen ende te beginnen ende de plaetse bij de voors. van Hillegom gepretendeert, mede mit ’t steecken van een paeltgen aengewesen, quam ter lengde van 83 roeden 1 voet, invougen dat ’t verschil in desen aen quam op: 3 roeden 7 voet.

D’ oorsaec die ons in dezen beweecht heeft achterdencken te nemen, dat op ’t voors. meten van den jare 88 quade ende onbehoorlicke anwijsingen zijn gedaen geweest, es: ten eersten deurdien wij bevonden dat ’t scheyt meest zoude comen midden deur weylanden vast aen denanderen verheelt, zonder mit sloten of mit andere merckelicke of blijckelicke teyckenen afgescheyden te zijn; dat wij oock bevonden hebben dat meest alle de landen in den jare 1544 opte generale metinge van De Vennip doen [fol. 10] gedaen bij meester Symon Meesz. van Edam (die wij verstaen een perfect lantmeter geweest te zijn ende hem ’t stuck wel verstaen te hebben) groter uytgemeten zijn geweest dan bij der metinge anno 1588, deur meester Symon Fransz. van der Merwen gedaen. Ten derden dat ons het ooch alomme beter ende bequamer scheyt aenwees. Ende lieten ons beduncken dat om het rechte scheyt te vinden men niet en behoorde te staen op het zeggen ende anwijzen van eenige personen, geen redenen van haer anwijzinge wetende te geven, immers niet op diegeene dewelcke opte voors. metinge van den jare 88 ’t scheyt nae haer fantasye angewesen hebbende, daervan nu wijcken ende nieuwe scheytselen anwijsen tot naerdeel van de stadt, mer dat men ’t rechte scheyt zal connen vinden uyt ’t bewijs ende de brieven van de eygenaers van dat haere landen wildernisse zijn geweest, deurdien alle de leenbrieven van den jare 1393 aen stellen tot een noortbelenden niet ’t ambacht van Hillegom, mer de wildernisse van den Houte, ende ‘tgunt uyte wildernisse gecomen es, oock te vinden zal zijn uyte boucken ende registeren van ’s graven of houtvesters erfhuyren.

Ende hiermede wederkeerende naer onse schuyte, es aldaer bij ons gecomen Jan van Heusden, die wij (als mede lange jaren schout van De Vennip geweest zijnde) tot onsen behulp mede verscreven hadden. Hebben voorts deur Immerzeel van onze compste doen verwittigen de gesubstitueerde schout van Hillegom mitten ambachtsbewaerders ende gezworens aldaer, mit een anzeggen dat als zij bij denanderen zouden zijn, dat wij bij hem zouden comen omme gesamentlicken in conferentie te treden, mer verstonden uyt denzelven Immerzeel dat zij niemant en hadden bescreven, mer alleenlicken verwachteden Claes Jansz. Verwer van Haerlem, dewelcke noch niet gecomen en was. Mits ‘twelck wij te rade werden naer hemluyden toe te gaen ende zoe wij onderwegen bejegenden joncheer Andries van Tienen, bailly ende hooftoffichier aldaer, die wij begroeteden ende aenspraecken, uyt hem verstaende dat hij noch niemant van de heeren van de Reeckeningen niet alleen niet bescreven, mer aldaer om andere zaecken te verrichten gecomen was ende van de voorgenomen questiën niet en wiste, en zulx gesamentlicken gaende ten huyse van de voors. gesubstitueerde schout mitten heer bailly Tienen vergeselschapt, vonden se aldaer vergadert; ende hemluyden de oorzaecke van onse compste geopent hebbende, gelijc zij daervan tevoren deur scrijven van burgermeesteren (welcken brief aldaer gelesen werde) waren verwitticht, beclaechden wij ons dat zij degeene die ’t behoorde ende anging (zo zij behoort hadden) niet en hadden bescreven, invougen [fol. 11] dat wij die gecomen waren om de zaeck in der vruntschap af te doen, niet en zouden connen doen.

Omme niettemin niet te scheyden zonder yet te doen, hebben onderlinge gemaect het accord ende verdrach alhier innegelijft: [het origineel is bewaard als Stadsheerlijkheden inv.nr. 32] Alsoe tusschen die van de ambachte van Hillegom ter eenre zijde ende burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden als ambachtsheeren van De Vennip ter andere zijde geschillen geresen zijn ende meerder verducht werden, nopende ’t scheyt van de respective jurisdictiën ende ’t anleggen van de schouwe bij den schout van De Vennip in der tijt te doen opte Venneperlaen, opte Beeck ende op Elsbrouckerlaen, ende het zulcx zij dat de voorn. burgermeesteren om zodanige geschillen mitter minne uyter wege te leggen, naer voorgaende scriftelicke advertentie alhier in den ambachte van Hillegom gesonden hadden Jaspar van Banchem, haerluyder medebroeder in den gerechte, ende Jan van Hout, secretarys, mer dat de voorn. van Hillegom versuympt hadden van ‘tgunt voors. es ende van de jegenwoordige tsamencompste te verwittigen de Heeren van de Reeckeningen vanwegen de Graeflicheyt ende ambachtsheerlicheyt van Hillegom, zo is ’t dat de gesubstitueerde schout van Hillegom mit de ambachtsbewaerders ende gesworens aldaer in dezen geassisteert mit joncheer Andries van Tienen, haerluyder bailly ende hooftofficier aldaer, met den voorn. gecommitteerden der stadt Leyden geaccordeert zijn dat de voors. schout van De Vennip bij provisie ende onvermindert eens yegelix gerechticheyt zijne voors. schouwen zal anleggen ter plaetsen tot noch toe gewoonlicken ende gebruyct ter tijt ende wijlen toe tusschen de voors. Heeren van de Reeckeningen ende van Leyden nopende ’t scheyt van haerluyder respective jurisdictiën naerder ende ander verdrach zal zijn gemaect. Ende ten opsichte van de schouwen in de Leeck ende Elsbrouckerlaen, dewelcke aen d’ een zijde beschout moeten werden bij die van Hillegom ende aen d’ ander zijde bij die van De Vennip, dat dezelve van nu voortsaen bij de schoutten ten wederzijden zullen gedaen werden teffens ende op eenen dach ende uyre beginnende, gelijc oock ten zelven dage mede zal werden beschout de Beecke, zo bij de voors. van Hillegom als bij die van De Vennip, elc in heur respective jurisdictiën, alles naer voorgaende kercgebot ofte affixie van billetten volgende de keuren van de heeren Dijcgrave ende Hogeheemraiden van Rijnlant. Ende dit al op pene dat eenich van beyde de schouten ende croosheemraden versuymich zijnde de voorbescheyden uyr waer te nemen, dat de achterblijvende schout gehouden zal zijn te dragen alle de costen opten zelven dach gevallen en gedaen, ende dat zij gesamentlicken eenen anderen dach zullen ramen om te schouwen alsvooren. Des ten oirconden desen bij de voorn. contrahenten ondergeteyckent opten 14en marty anno 1600endezeven, ende es geteyckent: A. van Tienen, Dierc H. Veygen [=Huygen?], merc gestelt bij de hant van Wouter Willemsz. [een rechtopstaande drietandige hooivork], Louris Henricxz., Gerrit Florysz., bij mij Cornelis Claesz., bij mij Gerrit Gerritsz., [fol. 12] merc gestelt bij de hant van Dirc Jansz. [een Andrieskruis met enkele uitsteeksels], Jasper van Banchem, J. van Hout, C. van Immerzeel.

Vorder alzoe tusschen de innegelanden van De Vennip ende den voorn. Immerseel als schout oock eenige questiën verresen waren op ’t doen van zijne reeckeninge van de jaren 1604 ende 1605 ter zaecke van eenige articulen bij den schout in uytgeven gebracht, die zij innegelanden niet en verstonden tot last van ’t ambacht te passeren, zoe zijn alle dezelve questiën naer voorgaende geblijf aen ons ende aen den voorn. bailly Tienen uyter wege geleyt ende bij apostille opten cant van de reeckeningen beneffens de gecontroverteerde articulen gestelt gerecht, te weten in plaets van tien guldens tsjaers bij den schout gestelt ter zaecke van ’t scrijven van collect- ende gaerboucken, hebben hem toegevoucht voor dezelve twee jaren elck jaer 5 gulden, zonder ‘tzelve voor den toecomenden tijt te trecken in consequentie. Op ’t articul daerbij hij stelde 4 gulden 14 stuyvers voor zeeckere vier boucken van dewelcke hij specificeerde mer drie, ende onder dezelve een bouck tot het protocol, hebben verclaert dat ’t protocol moet comen tot last van de schout ende niet van ’t ambacht, deurdien de goede luyden ’t protocolleren van de brieven betalen, ende hebben hem voor de vordere twee boucken tot last van ’t ambacht gepasseert: 2 gulden 8 stuyver.

Op een pertye van 20 stuyver ten comptoir van Pieter Bor, rentmeester van Noort-Hollant, betaelt ter zaecke van de bede ‘twelc de innegelanden verclaerden dat alleen betaelt behoorde te zijn bij Cornelis Andriesz. van Vinckenbrouck voorn. als eenige gehuysde in De Vennip, ten opsicht de beden in andere ambachten bij de gehuysden werden gedragen, ‘tzelve pertye hebben wij tot laste van den ambachte gepasseert deurdien wij ‘tzelve insgelijcx bevonden gepasseert te zijn in voorgaende reeckeninge.

Ende ten opsichte van een partije van thien gulden over tien dachgelden bij de schout gestelt gevacheert te hebben ten opsicht voor eenige sollicitatiën in zaecke van ’t gemeen ambacht gedaen, hebben wij hem gepasseert de rechte helfte als vijf gulden, mit verclaringe dat hij voortsaen niet en zoude voornemen daervan hij de costen van meening waer te brengen tot last van ’t ambacht dan mit voorgaende communicatie mit eenige van de voorneemste innegelanden.

Waermede alle de onderlinge uytstaende geschillen uyte weech geleyt zijnde, beclaechden hem eenige innegelanden dat de schout in plaetse dat de voorgaende schouten den jaerlixen tijns hadden geheven ende gegadert in een herberge tot Hillegom, dezelve nu gaderde ten huyse van de voorn. Cornelis Andriesz. van Vinckenbrouc opte Vennip, allegerende dat hem ‘tzelve te zeer ongeryflic was; op ‘tzelve hebben wij angenomen naerder mitten heeren burgermeesteren [fol. 13] te spreecken. Ende hebben bij manier van voorslach, mit verclaringe dat wij des geenen last en hadden, geopent of de innegelanden niet gegadingt en zouden zijn den tijns mit zodanigen penning als zij mit burgermeesteren verdragen zouden connen, eenswechdragens af te copen ende hemzelven ten eewigen dagen te bevrijden. Hierop heeft de voorn. Claes Jansz. Verwer, die middelertijt gecomen was, verclaert dat hij daerop overbodich was te treden in onderhandelinge mit burgermeesteren, mit zulcken bescheyde dat alle de andere innegelanden gesamentlicken ende elc in ’t zijn zodanigen verdrach mede zouden mogen genieten indien ’t hem beliefde.

Ten laetsten verstonden wij dat de questiën in desen gemoveert op ’t scheyt van de jurisdictie meest voorgenomen waren ten faveur van de voorn. Claes Jansz. Verwer, dewelcke sustineerde dat hij in ’t dragen van de jaerlicxe ommeslagen zo in Hillegom als in De Vennip te hooch gestelt was. Op ‘twelck wij hem ter antwoorde gaven dat ons ‘tzelve niet aen en ging, ende dat hij verlichtinge mocht zoucken in ‘tgeen daer reden toe diende daer ende zulcx hij te rade vinden zoude, daeraen die van Leyden in ‘tgunt rechtmatich zoude zijn, nae haer vermogen gaerne de goede hant zouden houden.

Ende mit alle ‘tselve eynde maeckende ende den tijt tusschen twee ende drie uyren naermiddage verlopen zijnde, hebben afscheyt genomen ende ons verveucht nae Leyden, daer wij quamen den 15en smergens corts naer zeven uyren, overnacht hebbende in De Cage.

Alle ‘twelck wij den heeren burgermeesteren ende regierders dezer stadt Leyden voor ons wedervaren in dezen rapporteren ende mit onse onderteyckeningen bevestigen,

(w.g.) Jasper van Banchem                         J. van Hout

[fol. 14] Naer verloop van eenigen tijt heeft joncheer Aernt van Tienen, bailly van Lisse, Hillegom ende Noortwijckerhout, gecreven de volgende brieven:

Eerntfeste und frome, wijze ende voorsinnige, zeer discrete Johan van Houten, secretaris der stadt Leyden.

Eerntfeste und frome, voorsinnige ende zeer discrete goede vrundt, alsoe U E. wel kennelicken is dat U E. mitsgaders Van Bancken in de voorleden zomer als gecommitteerden vanwegen die E. heeren burgermeesteren ende raeden der stadt Leyden nopende het different van de jurisdictie tusschen de heerlicheyt van Hillegom ende De Vennip, alle welc different dier tijt niet afgedaen en conde werden vermits die sobere preparatie van die van Hillegom, ende ten anderen dat het principalicken oock de Graeflicheyt van Hollant mede concernerende was, ‘twelck doen tijt bij mijn angenomen werde (als bailly) die E. Heeren van de Reeckeningen aen te dienen, welcke voors. heeren overmits diversche andere besoingen van de landen tot noch toe mijn geene resolutie conde geven, maer hebbe deur mijne gedane beloften aen U E. ten laetsten zoeveel vercregen dat de E. Heeren van de Reeckeningen gecommitteert hebben mijn zwager den premier van de Reeckeningen omme op maendage toecomende goetstijts voor de noen hem tot Hillegom te laten vinden om mit de gecommitteerden van de E. heeren der stadt Leyden op ’t stuc voorn. te handelen ende overzulcx op mijn begeert aen U E. te willen scrijven dat U E. believe de E. heeren voors. U E. meesters aen te dienen dat haer E. believen zal ten voorn. dage mede haer E. gecommitteerden tot Hillegom over te zeynden omme de zaecke voors. tot een goet effect te brengen. Dit doende, zal U E. wel doen t’ kenne den Almogenden, die ic bidde U E. mitsgaders de E. heeren van Leyden in goede gesontheyt ende prosperiteyt te willen sparen, mijn zeer gebiedende in U E. goede gratie, sonder te vergeten U E. heeren ende meesters. Zeer ijlens tot Hillegom den 2en novembris 1607. Onder staet geschreven: U E. dienstwillige goede vrunt, wes ick vermach. A. van Thienen.

De voorgaende brieven bij mij, Jan van Hout, op zaturdage den derden novembris des middaechs omtrent ten twaelf uyren uyt handen van Jan van Heusden ontfangen hebbende, hebbe dezelve terstont daeraen naer de middage gecommuniceert mit de heer schepen Banchem ende op zondage [fol. 15] daeraen, wezende den 4en ‘smiddaechs ten twaelf uyren mit het Collegie van die van de Gerechte op ’t Raethuys gesamentlicken vergadert zijnde, ende haerluyder E. goetduncken wat in dezen tot voorstant ende behoudenisse van des stadts gerechticheyt vorder te doen stont, afgevordert, ende es goetgevonden ende besloten dat wij Jasper van Banchem, schepen ende vroonmeester, ende Jan van Hout, secretarys, ons ten voorbescheyden tijde tot Hillegom zouden laten vinden omme de comparitie waer te nemen in der vruntschap nopende ’t scheyt te verdragen ende zulcx daerinne voorts te vorderen ende de zaecke te voltrecken opten voet bij ons genomen ende begonst ende breder in ’t voorgaende verbael verclaert.

Volgende denwelcken zijn wij op maendage den 5en novembris goetstijts smergens ten zeven uyren (mit ons genomen hebbende meester Jan Pietersz. Dou, gesworen lantmeter van Rijnlant, omme ons ten dienst te staen in ‘tgene wij denzelven van bederf mochten hebben) mitter wagen gereyst naer Hillegom, alwaer wij comende over tien uyren, vonden aldaer de heer Philips Doublet, eerste meester van de Reeckeningen, geassisteert mit joncheer Aernt van Tienen, bailly, mit schout ende ambachtsbewaerders van Hillegom; vonden daer oock Cornelis van Immerzeel, schout van De Vennip. Ende de oorsaeck van onser compste sommaerlic verhaelt zijnde, was goetgevonden de heer Doublet de gelegentheyt van de zaecken ende zulx ’t verschil of de questie op ’t werck te vertogen ende aen te wijzen. Om ‘twelc te doen, hebben doer meester Jan Pietersz. Dou voorn. de mate doen leggen, eerst opte Vennipperlaen, daeraen langs de zuytwestzijde van de Beeck ende ten derden langs de Elsbrouckerlaen, ende ‘tzelve doende, hebben bevonden alles in vougen het hiervoren bij ons es geverbaliseert, ‘twelck wij de heer Doublet voorlazen, die daervan een doubelt of extract versocht.

Eyntelicken om der zaecken in der vruntschap een eynde te maecken, zijn wij bij provisie ende op ’t advoy ende welbehagen van ons principalen ten wederzijden, te weten aen d’ een zijde de heeren van de Reeckeningen vanwegen der Graeflicheyt ende aen d’ ander zijde van de heeren burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden als ambachtsheeren van De Vennip, overcomen en verdragen dat wij ten wederzijden de mate van meester Symon Meesz. van Eedam, dewelcke in den jare 1544 in januario en februario gemeten heeft ’t gehele ambacht van Hillegom ende in maert ende april daeraen ’t gehele ambacht van De Vennip, zullen nemen ende houden voor het decisoir van deze zaecke of questie, ende dat wij zulx uyt het register van zijn metinge perfecte staet, reeckeninge ende calculatie zullen maecken [fol. 16] van de gansche grote der landen bij hem onder ’t ambacht van Hillegom gemeten, ende leggende tusschen de Leeck aen de noortoostzijde, Elsbrouckerlaen aen de zuytwestzijde, den Heerwech aen de noortwestzijde, ende ’t ambacht van De Vennip aen de zuytoostzijde, welcke calculatie gesamentlicken gemaect ende innegewillicht zijnde, zal men die van Hillegom de gehele nombre van mergentalen mit goeder extensie van Rijnlantsche mate doer een of twee lantmeters toe meten, ende zulcx een linierecht scheyt maecken (niet uyt ende innelopende zo de chaerte jegenwoordelick doet) zoverre ende ter plaetsen daer ’t dezelve maet zal anwijzen ende zal men dezelve plaetse mit scheytpalen lijnrecht over denanderen comende afpalen, opte Leec, opte Vennipperlaen, opte Beeck ende opte Elsbrouckerlaen. Ende belangende de landen over dewelcke ’t voors. scheyt zal comen te lopen, dat men alsdan mit eenen pertinentelick zal meten, te weten ter naester afgegraven sloten toe, omme te weten hoeveel elc in ’t zijn behout, ‘tzij in den ambachte van Hillegom, ‘tzij in den ambachte van De Vennip, daermede zij elc in hun particulier ten beyden zijden in de contributiën zullen mogen volstaen, zonder vorder gemoeyt of geïnquieteert te mogen werden. Alle ‘twelc zulx geprepareert ende gecaerteert zijnde, zal het den principalen ten wederzijden werden vertoont, geopent ende geremonstreert, omme bij dezelve of geadvoyeert of gedesadvoyeert te werden, in welcken gevalle te weten van desadvoy partijen ten wederzijden zullen zijn, staen ende blijven op eens yegelicx gerechticheyt, mer ’t besoinge geadvoyeert zijnde, zullen alomme niet alleen vaste mercteyckenen gestelt, mer oock behoorlicke scheytbrieven mit goede onderscheydentlicke verclaringe ende mate gemaect ende verleden werden omme hem partijen daernaer ten eewigen dagen te mogen gedragen.

In ’t vorder en connen wij de heeren van de Gerechte niet bergen dat alsoe joncheer Wouter van Lauwijc, wonende in den ambachte van Hillegom opte hofstede van Treslong, ons des middaechs t’ zijnen huyse te gast gebeden ende genodicht hadde, beneffens de heeren Doublet ende Tienen mit haer huysvrouwen (beyde daer gelogeert) ende dezelve Van Lauwijc getrout hebbende joncvrouwe Cornelia, dochter joncheer Johan Monix, een van de meeste innegelanden in De Vennip es, dat over tafel weder propoosten rezen van ’t aflossen van den tijns ende dat wij onder ander voorslougen dat hoewel wij diesaengaende van onse principalen niet en waren gelast, wij onder haer behagen voor de redemptie afeysten den penning tweehondert, invougen dat zij van elc eygen ‘twelc men betaelt mit een oortgen, genomen naer ’t laetste register van den tijns, zouden geven twee gulden tien stuvers, ‘twelc wij alhier [fol. 17] daeromme ter gedachtenisse brengen omme dengeenen dewelcke naderhant daervan zoude mogen comen te spreecken of handelen, te dienen ter onderrechtinge.

Ende hiermede een eerlick afscheyt genomen hebbende, hebben ons naer huys vervoucht, alwaer wij quamen des avonts omtrent acht uyren.

‘twelck wij de heeren van den Gerechte voor ons wedervaren in dezen rapporterende, hebben ’t jegenwoordige onze verbael mit onze onderteyckeningen besloten ende bevesticht. (w.g.) Jasper van Banchem                        J. van Hout

Opten 24en novembris 1600zeven heeft de secretarys den schout van Lisse en De Vennip gedaen ’t extract van Hillegom omme mit advis van Cornelis Andriesz. van Vinckenbrouck daerop aen te teyckenen de landen die alleen leggen tusschen de Leeck ende Elsbrouckerlaen, mer geen andere.

1608 mey 24 es de secretarys gereyst naer Den Hage omme mit monsieur le premier Doublet te spreecken ende eenen dach te ramen om ’t besoinge te voltrecken ende zijn aldus t’samen voorsproocken en besloten dat hij op woonsdage den vierden juny eerstcomende goetstijts jegens den avont binnen Leyden zal schicken meester Florys, lantmeter, omme mit ons voorts te reysen naer De Vennep ende Hillegom, daer zij raemden opten 5en smergens mitten dage te wezen omme de metinge opten voorgenomen voet gesamentlicken doer beyde de lantmeters te doen, ende zulcx ’t werck ten vollen te prepareren, daerbij de heere Doublet, zo hij verclaerde, niet en behoufde te wezen ende dat zijluyden de rest naderhant in Den Hage wel afhandelen zullen connen.

Welck besluyt bij de voorn. secretarys gecommuniceert zijnde de voorgemelte Van Banchem, es afgevaerdicht de volgende missyf:

Den eersamen ende zeer voorsienige Cornelis van Immerzeel Cornelisz., schout van de ambachten van Lisse ende De Vennep, in Leyden 26 mey 1608.

Heer schout, naer groetenisse. Ic bin opten 24en dezer geweest in Den Hage ende hebbe gesproocken mitte heere Philips Doublet, eerste reeckenmeester; wij zijn tsamen verdragen dat Zijn E. op woonsdage den 4en juny [fol. 18] eerstcomende goetstijts jegens den avont alhier binnen Leyden zal zeynden meester Floris, lantmeter (die de Heeren van de Reeckeninge gewoon zijn te gebruycken) omme mit ons voorts te gaen mitter vroonschuyt naer Hillegom, alwaer wij voorgenomen hebben ons mit ’t griecken van den dach te laten vinden omme de metinge opten voorgenomen voet gesamentlicken door beyde de lantmeters te doen ende zulcx ’t werck ten vollen te prepareren, daerbij de heer Doublet, zo hij verclaerde, niet en behoufde te wezen, ende dat wij de rest naderhant in Den Hage wel afhandelen zouden. Hiervan hebbe ick U E. mitsdezen inderhaest wel willen verwittigen teneynde ghij hiervan tijdelicken waerschout de heer Tienen, bailly, omme hem alsdan binnen Hillegom te laten vinden, oock schout ende ambachtsbewaerders en schepenen van Hillegom om vaerdich te wezen mit haren originelen legger van de metinge, want ons eerste werck eer ende alvoren de metinge te beginnen zal zijn perfectelick te sommeren de grote der landen bij meester Symon Meesz. in Hillegom gemeten, te weten gelegen tusschen de Leeck aen de noortoostzijde, Elsbrouckerlaen aen de zuytwestzijde, den Heerwech aen de noortwestzijde ende ’t ambacht van De Vennip aen de zuytoostzijde, ‘twelck U E. tevoren mit Cornelis Andriesz. zoveel doenlick moocht prepareren; ende zal Cornelis Andriesz. mit U E. opten voorbescheyden dach notelick mede jegenwoordich moeten zijn; oock en zoude niet quaet achten dat gij ende Cornelis Andriesz. saturdaechs tevoren, ‘twelck wezen zal den lesten mey, t’samen hier binnen quaemt omme malcanderen tevoren te spreecken. Ende blijft hiermede, heer schout, Godlicke schut ende scherm anbevolen van mij, Uwer E. goede vrunt, ende is ondergeteyckent: J. van Hout.

[als een soort Postscriptum is hier aan toegevoegd: men moet ooc vaerdich hebben deelen en sparren om over te breggen, en baecken en palen]

Welck scrijven de voorn. Van Immerzeel, schout, beantwoort heeft mit den volgenden brief:

E., wijze, zeer voorsienige Johan van Hout, secretarys der stadt Leyden. Tot Lisse 30 mey 1608.

Heer secretarys, ic hebbe Uwer E. missyf op zonnendage omtrent 11 uyren ontfangen ende den inhout vandien wel verstaen, ‘twelc ic volgende dies naergecomen ende mijn zoon terstont naer Hillegom mit een briefgen gezonden hebbe aen den schout aldaer, om hem in alles daernaer te reguleren. U E. hadde wel gewilt dat ick met Cornelis Andriesz. op morgen, zijnde zaturdage, [fol. 19] binnen gecomen zoude hebben, ‘twelck ongelegen compt ter oorsaecke van de meyschouwe die alsdan wezen zal; ick en weet anders noch meerder niet daertoe te doen dan mijnheeren alsdan te verwachten ende zo alsser yet zoude mogen aen resten, mijnheer mach noch scrijven. Hiermede U E. de genade des Alderhoochsten bevolen.

Opten 4en juny zestienhondertacht zijn wij, Jasper van Banchem, vroonmeester ende schepen der stadt Leyden, ende Jan van Hout, secretarys, als gecommitteerden van der stadt Leyden, geassisteert mit meester Floris Jacobszoon, lantmeter, geschict vanwegen de Camer van de Reeckeningen, ende meester Jan Pietersz. Dou, mede gezworen lantmeter, mitter vroonschuyte gevaren uyt Leyden naer Hillegom omme (gelijc de voorscreven secretarys mitten heere Doublet, eerste meester van de Reeckeningen, verdragen was) te vorderen de zaecke van ’t maecken van ’t scheyt van de ambachten van Hillegom ende De Vennip, ende overnacht hebbende onder Abenes zijn mitten dage gecomen voor de Beeck van Hillegom, ende die met grote moeyten opvarende, eyntelicken tot Hillegom, alwaer wij vonden joncheer Andries van Tienen, bailly, ende Cornelis Cornelisz. van Immerzeel, schout van Lisse ende De Vennip, ende optredende zijn gegaen ten huyze van Geryt Gerytsz., schout van Hillegom, ende hebben ten overstaen van de vers. bailly, beyde de schouten, mitsgaders Frans Florysz. ende Dirck Huygensz., ambachtsbewaerders, Claes Huygensz. van Hout, Jan Henricxz., timmerman, ende Geryt Florisz., gezworens, geopent het ambachtsregister van de metinge in den jare 1544 gedaen bij meester Symon Meesz. van Eedam, lantmeter, ende daeruyt bevonden dat alsdoen bij hem in Hillegom gemeten zijn de volgende landen:

Eerst aen de Leeck                                                                                         mergen                roeden

Dirck Willemsz. aen den Heerwech, nu Claes Jansz. Verwer                         -              363

Pieter Jansz. van Delf tot Haerlem, nu Claes Huygensz. van Hout               -              417

Cornelis Allertsz. aen den Heerwech, nu Claes Jansz. Verwer                      -              448

Trijn Henrixdr. tot Haerlem, nu Claes Jansz. Verwer                                        3             -

Alijt Henrixdr. tot Haerlem, nu Claes Jansz. Verwer                                         -              321

[fol. 20] Geurt Willem Gerytsz.’s wedue, nu Alijt Cornelisdr. ende

Louris Henricxz. tsamen                                                                                                              3             184

Aelbert Banten, nu Symon Aelbertszoon                                                             -              437

Dirck Symonsz. aen de Vennipperlaen, nu Lijsbeth Claesdochter,

wedue van Dirck Dircxz. van der Leth                                                                    -              528

Hier compt de Venneperlaen

Pieter Symonsz.’s croft aen den Heerwech, nu Dammas Jacobsz.              -              205

Geryt Willemsz. daer zijn huys op staet, nu Lijsbeth Pieters,

wedue van Dirck Aelbertsz.                                                                                       -              420

Dirck van Houten, nu Cornelis Dircxz. van Hout cum sociis                            3             -

De pastorye, nu de predicant ende Geryt Gerytsz., schout                           -              400

Gijsbert van Nieurode, nu Zijpensteyn ende Schuyrbrant                             3             -

Hier comt de Beeck

Claes Dirck Tonisz., nu Jan van Gerwen                                                                1             -

Claes Symonsz. tot Velsen, nu Cornelis Arysz. Vinckenbrouck                     -              547

Henrick Banten, nu Jan van Gerwen ende Cornelis Arysz.                             1             144

Dirck Symonsz., nu Lijsbet Claesdr, wedue van Dirc Dircxz. van der

Leth, Cornelis Jacobsz. ende d’erfgenamen van Adriaen Baerten              2             107

Claes Barten, nu Lijsbeth Claesdr. voorn.                                                             -              178

Pieter Symonsz., nu Pieter Claeszoon                                                                    -              112

Meester Dirck van Hout, nu jonge Pieter Claesz.                                                              -              160

Cornelis Allertsz., nu d’ erfgenamen van Magdaleen Basgens tot

Haerlem                                                                                                                            1             300

Henric Banten, nu Claes Jansz. Verwer                                                                 -              165

Meester Abel van Coulster, nu d’ erfgenamen van Jan Verwer                   2             84

Sinct Barberengasthuys tot Haerlem, nu Claes Jansz. Verwer                      -              217

Hier comt Elsbrouckerlaen

Comt in als de menichte van 28 margen 337 roeden.

[fol. 21] Welcke calculatie mit bewilligen ende ten overstaen van de voors. van Hillegom gemaect zijnde, hebben den voorn. lantmeters bevolen dat zij van de wech of ter Merenwaerts tusschen de Leeck ende Elsbrouckerlaen zouden afmeten de voors. menichte van achtentwintich mergen driehondertzevenendertich roeden.

Ten welcken voldoende, hebben opte Leec van de Heerwech of, afgemeten de langde van 61 roeden.

Opte zuytzijde van de Beeck ter langde van 52 roeden 2 voeten

Ende op Elsbrouckerlaen ter langde van 50 roeden 3 voeten

‘twelc comt van ’t midden van ’t bruggetgen 9 roeden 8 voeten

De lengde tusschen de Leeck ende Venneperlaen es gevonden 84 roeden 6 voeten

De lengde tusschen de Venneperlaen ende de Beeck es gevonden 85 roeden

Ende de langde tusschen de Beeck ende ter halver sloot aen Elsbrouckerlaen es gevonden 106 roeden 6 voeten, elck opter helft gemeten

Comt tsamen 276 roeden

Ende op ’t scheyt aen de Leeck een rayinge maeckende es bevonden den kerctoorn van Haerlem op 16½ graden van noorden ten oosten

’t Huys te Heemstede van Haerlem mitte zon omgaende 11½ graden

Aelsmaer mede van Haerlem mitte zon omgaende 83 graden 20 minuyten

Leymuyden mede van Haerlem mitte zon omgaende 122 graden 25 minuyten

Reynzaterwoude mede van Haerlem mitte zon omgaende 130 graden 40 minuyten

Den toorn van Hillegom van Haerlem tegen de zon omgaende 148 graden 25 minuyten

Ende ’t Hof van Nieurode mede van Haerlem tegens de zon omgaende 161 graden juyst

Opte Elsbrouckerlaen ter plaetse daer de scheytpael es gestelt een rayinge maeckende es bevonden:

De stadt Leyden op 24 graden van zuyden ten westen

Lisse van Leyden mitte zon ommegaende 11 graden 30 minuyten

Hillegom van Leyden mitte zon omgaende 150 graden 45 minuten

’t Hof van Nieurode van Hillegom mitte zon omgaende 15 graden

Aelsmoer van Hillegom mitter zon omgaende 104 graden 36 minuten

[fol. 22] Leymuyden van Hillegom mitte zon omgaende 143 graden 20 minuten

Ende Reynsaterwoude van Hillegom mitter zon omgaende 152 graden 48 minuten

Ende opte zwaricheyt bij die van Hillegom voorgewent van dat onder de voors. 28 mergen 337 roeden begrepen waren eenige landen in den jare 44 niet gemeten, mer zedert uyter wildernisse ingewonnen ende tot lant gemaect, zo hebben wij hem daerop ter antwoorde gegeven, dat ‘tzelve bewezen zijnde, wij hem zulcx zouden te goede laten comen, ende onse merteyckenen ofbreken proportionelicken verstellen ende versteecken.

Ende hiermede afscheyt nemende van de bailly Tienen, zijn voorsproocken dat wij op donredage den 12en juny ons in Den Hage zouden laten vinden bij de Heeren van de Reeckeningen omme de zaecke eyntelicken te voltrecken, ende alzoe de bailly Tienen naderhant bevont dat hem denzelven dach ongelegen zoude comen, es die verlengt tot dynsdage den 17en juny daeraenvolgende toe, ‘twelc die van Hillegom mede aengezeyt es.

Ende opdat den voors. geraemden dach niet en zoude comen in vergetinge, heeft de secretarys voorn. tot dien eynde afgevaerdicht de volgende brieven:

Eedelen, eerntfesten, eerzamen, wijzen ende zeer voorzienigen joncheer Aernt van Tienen, bailly van Noortwijckerhout, Hillegom ende Lisse, mijnen waerden heer ende gonstigen goeden vrunt.

Eedele, eerntfeste, eerzame, wijze, zeer voorsienige heere, gonstige goede vrunt,

Ic houde Uwer E. indachtich van ons afscheyt ten huyze van joncheer Lauwijc genomen, te weten dat ick ende de heer vroonmeester Banchem ons op dynsdage den 17en juny zullen laten vinden in Den Hage omme mitten Heeren van de Reeckeningen de questie aengaende ’t gescheyt van de ambachten van Hillegom ende Vennip eyntelick te sluyten ende af te handelen, van ‘twelck U E. gelieven zal te verwittigen die van Hillegom, omme hem daer bij te vougen indien ’t hem gelieft, oock de heer Doublet, U E. schoonbroeder, ende zelfs den dach waer te nemen; ende hiermede, Eedele, eerntfeste, eerzame, wijze, zeer voorsienige heere, gonstige goede vrunt, blijft Godtlicke schut ende scherm anbevolen. In Leyden dezen 8en juny 1600acht.

Uwer E. dienstwillige vrunt, ende is ondergeteyckent J. van Hout.

[fol. 23]Opten 17en juny 1600acht zijn wij, Banchem ende Van Hout, gereyst naer Den Hage omme volgende ’t genomde afscheyt mitten Heeren van de Reeckeningen te accorderen ende over te comen, ende alsoe ’t besoinge tot laet in den avont viel zijn thuysgecomen opten 18en des mergens, wezende middelertijt het accort getroffen achtervolgende de acte hier innegelijft: [het origineel op perkament is bewaard gebleven als Stadsheerlijkheden inv.nr. 33]

Op huyden den zeventhienden juny des jaers 1600endeacht zijn ter Camere van de Reeckeningen op ’t Hof in Den Hage gecommen ende verschenen Jaspar van Banchem, presiderende schepen, ende Jan van Hout, secretaris der stadt Leyden, als gecommitteerden van burgermeesteren ende regierders derzelver stede, ambachtsheeren van De Vennep, omme met die van de Reeckeningen vanweghen der Graeflicheyt eyntelick over te commen ende te verdragen aengaende het rechte scheyt van de ambachtsheerlicheyden aen d’ een zijde van De Vennep ende aen d’ ander zijde van Hillegom tusschen Elserbrouckerlaen ende die Leecksloot, volgende de caerte daervan gemaect bij meesters Floris Jacobszoon ende Jan Pietersz. Dou, gezworen lantmeters, ter voors. Camere vertoont ende overgelevert. Ende zijn de voors. van de Rekeningen vanwegen der Graeflicheyt hierop alvooren gehoort hebbende Gerrit Gerritsz., schout van Hillegom, ende Jan Henricxzoon, gesworen aldaer, ten overstaen van Pieter Bor, rentmeester-generael van Noorthollant, ende joncheer Andries van Thiennen, bailly van Noortwijckerhout, Lisse ende Hillegom ter eenre zijden, mitten voorn. Van Banchem ende Van Hout vanwegen burgermeesteren ende regierders der voors. stadt Leyden ter andere zijden, onderlange overgecommen ende verdragen dat de achtendetwintich morgen driehondertzevenendertich roeden bij de voorn. lantmeeters oostwaerts van den Heerwech ter meerenwaert tusschen de voors. Elsbrouckerlaen ende de Leeckesloot afgemeten, sullen werden verhoocht mit een morghen vierhonderttweeenveertich roeden, ende dit ten opsichte van de landen die tzedert de metinge van meester Symon van Eedam uyter wildernisse ingewonnen zijn, ende zulcx dier tijden in der mate niet en zijn begrepen geweest, te weten ten eersten tweendertich roeden voor het stuxken aen den Heerwech ten zuyden van de Beeck gelegen; ten tweden een morgen tweehondertachtendetwintich roeden voor ’t lant voor ’t Huys te Nieuroden tuschen den Heerwech ende de graft van ‘tzelve huys; ten derden tzestich roeden voor ’t stuxken aen den driesprong; ende ten vierden honderttweeendetwintich roeden voor de stroocke landts noortwaerts daeraen; ende dat zulcx de rechte scheytpalen proporcionelicken oostwaerts aen ter meerenwaert sullen werden gestelt. Voorder dat de linie zulx ende gelijck dezelve tusschen de voors. scheytpalen (als boven gestelt zijnde) sal werden bevonden voor nu ende ten eeuwigen dagen zal gehouden geacht werden ende wezen het rechte scheyt van beyde de voors. ambachten. Volgende denwelcken de schouten, schepenen, croesheemraden ende alle andere diesaengaende zich ten wederzijden zullen hebben te gedragen sowel ten [fol. 24] opsichte van het verzegelen, schouwen ende ‘tgunt voorder sal moghen voorvallen, ‘twelck van gelijcken zal verstaen werden ten opsichte van de contributiën ten wederzijden, welverstaende dat middelertijt ende zolange tusschen die van Hillegom ende De Vennep geen eyntelick besluyt en zal zijn genomen mit hoeveel landen daer de scheytlinie over lopen sal in elck ambacht zullen hebben te gelden, bij provisie de contributie ten wederzijden zullen werden geheven opten voet soo jegenwoordelijck in gebruyck is. Des ten oorconde zijn hiervan gemaect twee acten daervan aen elcker zijden een es, onderteyckent vanweghen de Heeren van de Reeckeningen bij meester Dierick van Santen, auditeur der voors. Camere, ende vanweghen die van Leyden bij de voorn. Van Banchem ende Van Hout. Gedaen ten burele van der Camere van de Rekeninghen in Den Haghe voors., ten dage ende jare alsboven. Ende es ondergeteyckent: D. van Santen, Jasper van Banchem, J. van Hout.

Overgescreven uyt zijn originelen in platteforme in franchijn, gescreven ende ondergetyckent als boven, berustende onder de stucken ende papieren der stadt Leyden, ende dezen daerjegens gelezen ende vergeleecken zijnde, es daermede gelijcmatich ende overeencomende bevonden dezen 23en juny des jaers 1600acht. ‘twelck ick onderges. mit mijn hant ende onderteyckeninge mitsdezen bevestige, (w.g.) J. van Hout.

Opten 22en juny 1600acht bij Jasper van Banchem, eerste ende presiderende schepen, ende Jan van Hout, secretarys, op ’t raethuys ter vergaderinge van die van de Gerechte dezer stadt Leyden (altsamen behalven de schout jegenwoordich) rapport gedaen zijnde van ‘tgunt bij hem tot noch toe gedaen ende gehandelt was ten opsicht van ’t scheyt der ambachtsheerlicheyden van De Vennip ende Hillegom, mit vertooch van de acte in het regart vandien ter Camere van de Reeckeninge gepasseert opten 17en juny laetstvoorleden ter voors. vergaderinge in ’t lange gezien ende gelezen, ende daerop in deliberatie geleyt zijnde wat de vers. van de Gerechte in dezen vorder verstonden gedaen te werden, te weten indien men van meeninge ware (gelijck t’anderen tijden voorgeslagen was) d’ ambachtsheerlicheyt van De Vennip te vercopen, het recht van de visscherije daeruyt voor de stadt behoudende, dat men in dien gevalle geen noot en zoude hebben van dezer stede wegen eenige vorder costen of moeyten te doen, mer in ’t vorder daermede te laten bewerden degeene mitte welcke van stadtswegen in dier vougen zoude werden gehandelt, es eendrachtelicken goetgevonden en besloten dat het gemaecte accort bij den gecommitteerden mitten eersten geheel ende ten vollen zal worden afgemaect ende voltrocken, ende dat zij niet geraden en vinden de voors. ambachtsheerlicheyt te vercopen of der stede afhandich te maecken. Aldus gedaen ten dage ende jare voors. Onder staet: In kennisse van mij, ende es ondergeteyckent: J. Swanenburch.

[fol. 25] Omme de resolutie bij die van de Gerechte als hiervoren genomen te voltrecken, heeft de secretarys afgevaerdicht de zeyntbrieven hier innegelijft:

Eedelen, eerntfesten, eerzamen, wijzen ende zeer voorsienigen joncheer Aernt van Tienen, bailly van Noortwijckerhout, Hillegom ende Lisse, mijnen waerden heere ende inzonderen goeden vrunt.

Eedele, eerntfeste, eerzame, wijze ende zeer voorzienige heere, gonstige goede vrunt,

De heer vroonmeester Banchem ende ick hebben volgende onzen last ende om te voltrecken ’t accord bij ons mitte Heeren van de Reeckeninge gemaect, de scheytpalen doen vaerdich maecken, ende omme die ter behoorlicker plaetsen te stellen ende vorder ’t gehele besoinge eyntelick af te maecken, hebben ons voorgenomen mitter hulpe Gods op donderdage toecomende die wezen zal den tienden dezer des morgens goetstijts mitten middage ons te laten vinden tot Hillegom, ende den lantmeter mit ons te brengen omme zijns diensts te gebruycken niet alleen in ’t zetten van de scheytpalen, mer oock omme mit eenen wege de grootte van de landen daerover de scheytlinie lopen zal, ten wederzijden te meten. Hiervan en hebbe ick niet connen laten Uwer E. te verwittigen, opdat dezelve gelieve hem daerbij te laten vinden, ende die van Hillegom hiervan te doen waerschouwen, oock de Heeren van de Reeckeninge indien ’t U E. goetvint, teneynde Haer E. bij zoverre zij de zaecke van zodaniger importantie achten, of yemant uyten haren mogen committeren omme daertoe te assisteren of een twede lantmeter daerbij te vougen, zo dezelve Heeren van de Reeckeningen te rade vinden zullen, ende dezen tot geenen anderen eynde dienende, bidde den Alderhoochsten U, Eedele, eerntfeste, eerzame, wijze ende zeer voorzienige heere gonstige goede vrient, te nemen in zijn heylige hoede, schut ende scherm ter zalicheyt. In Leyden dezen 6en july 1600acht.

Uwer E. dienstwillige vrunt, ende es ondergeteyckent J. van Hout.

Den eersamen ende zeer voorsienigen Cornelis van Immerzeel Cornelisz., schout van Lisse ende van De Vennip, mijnen goeden vrunt. In Leyden 1608 july 6.

Heer schout, naer groetenisse. Ick hadde U gezeyt [fol. 26] van op woonsdage toecomende tot Hillegom te zijn, mer zo ick dien dach alhier notelic hebbe te besoingeren, es den dach besloten tegens donredage, gelijck ick de heer Tienen verwitticht hebbe bij brieven daervan doubelt hierbij gaet, waeruyt U E. van als onderrecht zijnde, zult u daernae gedragen ende ons aldaer verwachten, ende blijft hiermede den Heer bevolen van mij, Uwer E. goeden vrunt, ende is ondergetyckent: J. van Hout.

Opten 9en july 1600acht ‘savonts mit ’t sluyten van de poorten zijn Jasper van Banchem, vroonmeester, eerste ende presiderende schepen, mitsgaders Jan van Hout, secretarys, gecommitteerden van die van den Gerechte, gereyst uyt Leyden, geassisteert mit meester Jan Pietersz. Dou, gezworen lantmeter, meester Jan Ottensz. van Seyst, stadtsmeestertimmerman, mit Jochim, een van zijn knechten, om ‘t besoinge van ’t scheyt tusschen Hillegom ende De Vennip te voltrecken, ende daer opten 10en smergens gecomen zijnde, hebben ten overstaen van de schout van Hillegom ende verscheyden gebuyren aldaer de mercken of scheytpalen bij de voors. gecommitteerde doen bereyden ende tot dien eynde medegenomen op ’t rechte scheyt doen stellen, d’ eerste in de campe ancomende Claes Jansz. Verwer tot Haerlem, dicht opten cant van de sloot loopende ten noortoosten langs Elsbrouckerlaen, de twede dicht aen de Leeck in de campe lants ancomende Frans Kies tot Haerlem, ende de derde aen de zuytwestzijde van de Beecke in ’t lant ancomende joncheer Johan van Gerwen, hebbende alvoren de provisionele gestelde mercpalen uytwaerts ter meerenwaerts gebracht drie roeden zeven voeten zeven duymen, verdeelinge van tienen, invougen dat de pael op Elsbrouckerlaen comt van de Heerwech ofmetende 64 roeden 7 voeten 7 duymen, aen de Beeck 55 roeden 9 voeten 7 duymen, ende aen de Leeck omtrent 66 roeden. [fol. 27] Hebben vorder doer de voors. meester Jan Pieterszoon Dou, lantmeter, doen afmeten de landen daerover de voors. scheytlinie lopende es om te weten hoeveel lants elc leggende hadde in De Vennip ende hoeveel in Hillegom ende de collectatiën van de verpondingen ende margengelden daernaer voortsaen te werden gerecht ende mitten jare 1600negen beginnende, en zulx beginnende aen de Leeck es bevonden dat:

Frans Kies tot Haerlem een gedeelte van nu[mmeri]s 34, 35, 36 aen de Leeck, ‘twelck Claes Jansz. Verwer van Haerlems was, ‘tsamen groot gemeten vijf margen 210 roeden, nu 2 mergen 260 roeden.

Claes Jansz. Verwer van Haerlem het rest van nus. 34, 35, 36 leggende noortoostwaerts van Vennipperlaen, nu 2 morgen 562 roeden

Lourys Henrixz. Croon voorgaende in De Vennip niet gemeten, getyckent Z, 15 roeden.

Symon Aelbrechtsz. voorgaende in De Vennip, mede niet gemeten, geteyckent Y, 13 roeden.

Ende Lijsbeth Claesdr., mede voorgaende in De Vennep, niet gemeten, geteyckent X, 16 roeden.

Hier wert de Venneperlaen overgesprongen

Cornelis Dirxz. van Hout een gedeelte van nuo. 52 zuytwestwaerts van Vennipperlaen, ‘twelck Grietgen Dirxdr.s was, tsamen groot gemeten 1 mergen 373 roeden, nu 491 roeden.

Claes Joostensz. als man ende voocht van Maritgen Willemsdr., zijn huysvrouwe, over de rest van nuo. 52, ‘twelck mede Grietgen Dircxdr.s was, 497 roeden.

Cornelis Dircxz. van Hout voorn. nuo 53 gemeten op 1 mergen 310 roeden, nu 1 mergen 333 roeden.

Dezelve Cornelis Dircxz. van Hout een gedeelte van nuo. 54, tsamen groot gemeten 2 mergen 362 roeden, nu 2 mergen 258 roeden.

Florys Fransz. over het achterste rest van nuo. 54 ‘twelck Neel Jansdr.s, zijn schoonmoeders, was, 163 roeden.

Geryt Gerytsz., schout tot Hillegom, nuo. 55, ‘twelc de pastorye was, groot gemeten 1 mergen 362 roeden, nu 1 morgen 364 roeden.

Joncheer Melchior Schuyrbrant, ‘twelc joncheer Johan Monix, zijn schoonvaders, was, nuo. 56, groot 2 mergen 404 roeden, nu 2 morgen 530 roeden.

Dezelve ende was als voren gelegen aen de Beeck, nuo. 57, groot gemeten 2 mergen 348 roeden, nu 2 morgen 540 roeden.

Hier wert de Beeck overgesprongen

Joncheer Johan van Gerwen, ‘twelc joncheer Johan Monix, zijns schoonvaders, was, aen de Beeck nuo. 82, groot gemeten 478 roeden, nu 415 roeden.

Pieter Jansz., ‘twelc Cornelis Andriesz. van Vinckenbrouc, zijns schoonvaders, was, nuo. 83, groot gemeten 1 mergen 460 roeden, nu 1 morgen 444 roeden.

[fol. 28] Cornelis Jacobsz., nuo. 84, ‘twelc Jan Cornelisz. was, groot gemeten 1 mergen 260 roeden, nu 1 morgen 247 roeden.

Jonge Pieter Claesz., nuo. 85, ‘twelck gemeten was 1 morgen 311 roeden, nu 1 morgen 267 roeden.

Lijsbeth Claesdochter, wedue van Dirc Dirxz. van der Leth, in zijn leven schout tot Hillegom, nuo. 86, groot gemeten 1 mergen 405 roeden, nu 1 morgen 290 roeden.

…. ‘twelc mede voorgaende in De Vennip niet en es gemeten, geteyckent D, 70 roeden.

Claes Jansz. Verwer tot Haerlem ‘twelc Jan Verwer, zijns vaders, was, een gedeelte van nuo. 87, ‘tsamen groot gemeten 1 mergen 203 roeden, nu 1 morgen 80 roeden.

Anna Baerten, wedue van Pieter Claesz. van Voorhout, mit haer zusters kinderen de rest van nuo. 87 gelegen aen Elsbrouckerlaen, 113 roeden.

Somma van mergentalen bij Merwen in desen gemeten: 24 mergen 286 roeden ende hier 26 mergen 568 roeden.

Ten laetsten hebben ten overstaen van verscheyden innegelanden van De Vennip opgenomen ende gesloten de reeckeninge van den schout Immerseel aengaende de collectatiën over ’t ambacht van De Vennip van de jaren 1605, 1606, 1607 ende zulcx ’t besoinge afgehandelt hebbende, zijn naer Leyden gekeert ende aldaer gecomen den 12en des morgens.

Alle ‘twelck de voorn. Van Banchem ende Van Hout die van de Gerechte dezer stadt Leyden voor haer wedervaren in dezen rapporteren, ende mit haer onderteyckeninge bevestigen dezen 12en july 1600acht.  (w.g.) Jasper van Banchem  J. van Hout.

[fol. 29] Specificatie van de costen gedaen ende uytgeleyt bij Jasper van Banchem, eerste ende presiderende schepen, mitsgaders vroonmeester, ende Jan van Hout, secretarys dezer stadt Leyden, als gecommitteerden van die van de Gerechte derzelver stede, om te beslechten de questiën mit die van Hillegom ontstaen ende verresen ter zaecke van ’t scheyt der ambachtsheerlicheyden van De Vennip ende van Hillegom, in guldens van veertich groten ’t stuck, stuvers ende penningen naer beloop vandien.

Eerst belangende de costen gedaen opten 13en, 14en ende 15en marty 1600zeven opte eerste reyse naer Hillegom, begrepen in het verbael van folio 1 tot folio 13verso ende bedragende 36 gulden 3 stuyvers, dezelve zijn tot laste van dezer stede in reeckeninge gebracht in des vroonmeesters 14e reeckeninge folio 99 – hier daervan ’t gedencken.

Opten 5en novembris 1600zeven zijn de voorn. Van Banchem ende Van Hout voor de twede reys mitter wagen gereden naer Hillegom omme mitte heere Philips Doublet, eerste meester van de reeckeningen, ende gecommitteerden van de Camere te handelen gelijc gedaen es volgende ’t geverbaliseerde beginnende folio 14 ende eyndende folio 17, ende ten zelven dage uytgeleyt eerst over ‘tgunt bij de lantmeter ende dienaers ten huyse van de schout van Hillegom verteert es geweest 5 gulden 14 stuyvers; noch dat bij den voerman es verdroncken 6 stuyvers 12 penningen; noch voor wagevracht 4 gulden; ende voor dachgelt van de voorn. Van Banchem ende secretarys mitte busdrager ende secretarysclerck elck vier guldens ende tien stuvers, comt tsamen 9 gulden, maeckende in eender somme – 19 gulden 12 penningen.

Opten 24en mey 1600acht es de secretarys gereyst in Den Hage omme mitte Heeren van de Reeckeningen eenen dach te ramen omme ’t begonste werck bij de hant te nemen ende te vorderen omme tot een afscheyt te raecken, ten welcken dage gehandelt es volgende het geverbaliseerde [fol. 30] folio 17, comt de secretarys voor zijn dachgelt mit zijn clerck zonder wagenvracht alsoe dezelve bij ordonnantie apart tot stadts laste wert betaelt – 4 gulden 10 stuyvers.

Opten 4en juny 1600acht zijn de voorn. Van Banchem mitte secretarys geassisteert mit twee lantmeters weder gereyst naer Hillegom ende vacherende vier dagen als den 4en, 5en, 6en ende 7en, hebben gebesoingeert volgende het geverbaliseerde beginnende folio 19 ende eyndende folio 22 ende zulx doende betaelt ende uytgeleyt eerst aen Willem Cornelisz., waert in ’t Hof van Hollant, voor spijs ende dranck tsamen 44 gulden; noch voor een half vat biers 3 gulden; noch aen de schipper met zijn knecht voor vier dagen diensts, ‘sdaechs tsamen 30 stuyvers, compt 6 gulden; ende voor de vacatiën en dachgelden van de vroonmeester ende secretarys elx ‘sdaechs tot 30 stuyvers, mits het defroy, comt tsamen 12 gulden; maeckende de voors. vier partijen in eender somme – 65 gulden.

Opten 17en juny 1600acht zijn de voors. vroonmeester ende secretarys tsamen gereyst in Den Hage omme mitte Heeren van de Reeckeninge te accorderen gelijc gedaen ende te zien es bij het geverbaliseerde beginnende folio 23 ende eyndende folio 24, comt hem voor haer vacatiën ende dachgelden voor twee dagen mit des secretarys clerc, zonder wagenvracht alzoe dezelve naer gewoonte ende gelijc hiervoren verhaelt es bij ordonnantie apart wert betaelt, tsamen – 15 gulden.

Opten 9en july 1600acht zijn de voorn. vroonmeester ende secretarys weder gereyst naer Hillegom, geassisteert mit meester Jan Pietersz. Dou, lantmeter, Jan Ottensz. van Seyst, des stadts meester timmerman, ende een van zijn knechten, ende hebben uytgeweest [fol. 31] vier dagen, ende middelertijt gebesoingeert als te zien es bij ’t geverbaliseerde beginnende folio 26verso ende eyndende folio 28, ende uytgeleyt voor een half vat biers 2 gulden 10 stuyvers; voor een kruycke biers op ’t meten gedroncken 12 stuyvers; voor een zoo visch aen Philips Jacobsz. 30 stuyvers; van gelijcken voor een zoo visch aen Willem Jacobsz. Koyt 18 stuyvers; voor een maetgen zouts 2 stuyvers 8 penningen; voor een zoo eyeren 6 stuyvers; voor wijn, broot, vleysch ende ander cost ende behouften medegenomen 13 gulden 11 stuyvers 4 penningen [zie voor specificatie bij *]; voor vier dagen diensts van de schipper mit zijn knecht tsamen ‘sdaechs 30 stuyvers = 6 gulden; ende voor de vacatiën ende dachgelden van den vroonmeester ende secretarys elcx tot 30 stuyvers ‘sdaechs alsvoren ten opsicht van het defroy, comt 12 gulden; maeckende tsamen de voorgaende negen partijen in eender somme – 37 gulden 9 stuyvers 12 penningen.

Noch betaelt aen handen van meester Jan Pietersz. Dou, gesworen lantmeter, voor zijn diensten ende vacatiën ten opsicht van ’t voors. besoinge gedaen, te weten eerstelic in martio 1607 voor ’t copiëren van de chaerte van De Vennip, gemaect bij Merwen, in een bouck aen 7 partijen om daerop bequamelic te mogen besoingeren 3 gulden 10 stuyvers; noch een dach geweest opte Vennip om preparatie te maecken tot de scheydinge tusschen de ambachten van De Vennip ende Hillegom 2 gulden; noch den 4en july 1600acht uytgevaren ende den 5en, 6en, 7en gemeten mit Florys Jacobsz., gesworen lantmeter, tot Hillegom van de wech af ter meerenwaerts 28 morgen 337 roeden lants, mitsgaders de cleyne stuxkens aen d’ een of d’ ander zijde van de scheytlinie gelegen, ende alle tzelve gecaerteert, comt zijn sallarys 14 gulden; noch den 9en july uytgevaren ende den 10en ende 11en july afgemeten totte voors. 28 morgen 337 roeden noch 1 morgen 442 roeden mitsgaders alle de landen gelegen op ’t scheyt van De Vennip ende Hillegom, te weten hoeveel in elc ambacht gelegen was, zijnde aen elcke zijde van de scheytlinie 20 pertijen ende in als 31 morgens 197 roeden, daeraen verdient 14 gulden [fol. 32]; ende betaelt aen pergament totte caerten 30 stuyvers, maeckende tesamen de voorgaende vijf partijen in eender somme – 35 gulden.

Belangende de dachgelden van de voorn. Jan Ottensz. van Zeyst, stadtsmeestertimmerman, mitsgaders zijn voors. ende andere knechten, zo ter zaecke van ’t maecken van de voorscreven scheytpalen mittet snijden van de wapenen zo van de Graeflicheyt als van de stadt daerop gestelt, als van dezelve te stellen, daervan es de betalinge gedaen bij Geryt Lenaertsz., tresorier-extraordinarys ende gecommitteerde totter opsichte van des stadts getimmerten, die dezelve betalingen tot tstadts laste in reeckeninge brengen zal, hier daervan ’t gedencken.

Ende betaelt aen Jan van Hout, secretarys, eerst voor extract bij hem gelicht uyt ’t comptoir van Dijcgrave ende Hogeheemraiden van Rijnlant van de metinge van Hillegom bij meester Symon Meesz. van Eedam gedaen 2 gulden 2 stuyvers; noch voor copie van een brief in date 1514 6 stuyvers; noch voor draechloon van verscheyden brieven 6 stuyvers; noch voor copie van het register van de metinge van De Vennip, mede gedaen bij meester Symon Meesz. van Eedam, den schout gelevert om daerop te besoingeren, 20 stuyvers; noch voor copie van ’t provisionele accord gemaect den 14en marty 1600zeven ende gelevert aen de bailliu Tienen 6 stuyvers; noch voor extract uyt ons geverbaliseerde van den 13en ende 14en martii, de heere Doublet gelevert, 12 stuyvers; ende voor ’t geheele verbael, groot 32 bladeren, tweemael te grosseren, ’t een om bij den stucken te werden bewaert, ende ’t ander aen de vroonmeester gelevert omme op ’t doen van zijn reeckeninge te vertonen, tsamen 6 gulden 8 stuyvers, comende tsamen de voorgaende 7 partijen in eender somme - 11 gulden.

Somma van alle de oncosten bedraecht 187 gulden 8 penningen. [uit het concept fol. 16 blijkt de verdeling: Craen f 13-11-4; de Camer f 8-18-0; ic [=Van Hout] f 33-2-0; Dou f 35-0-0; Banchem de rest f 97-9-8=f 187-0-12 [maar uit diverse optellingen komt ineens f 187-0-8 naar boven]

Des ten oorconden dezen bij ons gecommitteerden ondergescreven geteyckent opten 7en septembris 1600acht. (w.g.) Jesper van Banchem  J. van Hout

[Hier eindigt het verbaal zoals overgeschreven door de klerk. Maar het concept gaat nog veel verder. Daarin bevinden zich niet alleen bovengemelde stukken, maar ook in het handschrift van Jan van Hout berekeningen en specificaties van de kosten en lijsten van landerijen, en ook [fol. 7] Nota. Te lichten extract authentyck uyt het register van de metinge van ’t ambacht van Hillegom gedaen in den jare 1543, 1544 of daernaer, van de landen gelegen tusschen de Leeck ten noorden ende Elsbrouckerlaen ten zuyden ende tusschen den Heerwech ten westen ende De Vennip ten oosten, actum 24 marty 1607. In de marge heeft Van Hout genoteerd: Gelevert aen den griffier Zwanenburch om dit aen Egmont te vervolgen [met andere woorden: Van Hout gaf een verzoek aan zijn griffier om dat extract te vragen aan Dirck van Egmont, secretaris van Rijnland; hij deed dat niet zelf, gezien hun vijandschap]. Ic hebbe dit extract becomen ende daervoor doen betalen f 2-2-0. Betaelt voor copie van den brieff van date 1514 f 0-6-0. Zij bij Dou de chaert gecopieert in een bouc aen quartieren, ‘t 1e ’t eylant, het 2e tusschen de Leec ende Vennipperlaen, ‘t 3e tusschen Venneperlaen ende de Beec, ‘t 4e tusschen de Beeck ende Elsbrouckerlaen, ‘t 5e tusschen Elsbrouckerlaen ende de Mollemsloot, ‘t 6e tusschen de Mollemsloot ende Gerryt Avenwech, ende ‘t 7e tusschen Geryt Avenwech ende de Zantsloot of Keysersloot, uytcomende aen Leeckedeux(?).

1607 april 7 heeft mij de schout afgevordert ’t doubelt van het register van de metinge van De Vennip van ’t jaer van 1544, ‘twec hij mij gelevert hadde, mer alsoe ic daerop begonst hebbe te besoingeren ende zulx verscheyden notelen opte cant angeteyckent ende der meeninge ben ‘tzelve mit d’ 1e gelegentheyt voor zoveel mogelicken es te voltrecken, hebbe ic hem toegeseyt ‘tzelve te doen copiëren ende hem de copie te doen leveren huyden acht dagen.

De voors. schout verclaerden mij ten dage voors. dat hij verstaen hadde datter in Den Hage onder d’ erfgenamen van Franchois Tielmansz. geweest zijnde curateur van den desolaten boel van Cornelis Willemsz., in zijn leven schout van Zassem, verscheyden collectbouxkens De Vennip angaende, zouden berusten. Ic hebbe hem last gelaten daernaer te vernemen ende te verstaen of men die zouden mogen becomen. Hij zeyde mij van gelijcken datter ooc verscheyden collectbouxkens van De Vennip berusteden onder Louris Henricxz., out-secretarys. Hij nam aen hem te spreecken; t’ 1e dat hij binnen Leyden comt mij te willen comen aenspreecken.

[Na zeer veel berekeningen in priegelhandschrift met doorhalingen vervolgt het met:] Naer verloop van eenigen tijt heeft joncheer Aernt van Thienen, bailly van Lisse, Hillegom ende Noortwijckerhout, geschreven de volgende brieven: [en dan volgt de brief van 2 november 1607, zoals hierboven onder [fol. 14] vermeld. Op fol. 14v. staat nog een specificatie van het bedrag van f 13-11-4 aan uit Leiden meegebrachte etenswaren [zie boven bij *]: Staet ende verclaringe van de oncosten gevallen opte reys bij Jaspar van Banchem, vroonmeester, ende Jan van Hout, secretarys, gedaen naer Hillegom den 10en july 1608 altemalen verschoten bij Eeuwout Craen [notaris en werkzaam voor Van Hout]:

Eerst voor 4 stopen Franschen wijn tot 15 stuyvers, f 3-0-0; voor acht tarwen- ende vier halve wittebollen f 1-0-0; voor een schapenbilletgen f 1-4-0; voor een stuck rintvleysch wegende 14½ pont tot 3½ stuver ’t pont f 2-10-14; voor een flesgen brandewijns f 0-15-0; voor azijn f 0-1-0; voor twee roemers f 0-3-8; voor een ham mit twee tongen f 2-16-0; aen boter f 1-14-0; aen 1 pont kaerssen f 0-5-0; aen zout f 0-1-2; aen mostaert f 0-0-12; [opgeteld] f 13-11-4.

[fol. 16v.] Eedelen, eerntfesten, eerzamen, wijzen ende zeer voorzienigen joncheer Aernt van Tienen, bailly van Noortwijckerhout, Hillegom ende Lisse, mijnen waerden heer ende gonstigen goeden vrundt,

Eedele enz., De heren burgermeesteren ende regierders alhier hebben mij opten 8en(?) dezer [=november 1608] belast omme ’t besoinge van de scheydinge tusschen des stadts ambachtsheerlicheyt van De Vennip ende het ambacht van Hillegom eyntelicken [doorgehaald en vervangen door: ...[onleesbaar] ten vollen uytersten(?)] voltrecken ende zulx voorts te varen tot zuyveringe van de collec[doorgehaald en vervangen door: gaderboucken] zo van de verpondingen als morgengelden voor zovele angaet de landen daerover de scheytlinie lopende es, omme te weten wat ende hoeveel elc ten opzicht vandien ten wederzijden zal hebben te gelden ende te contribueren, daervan ic U E. mitsdezen wel hebben willen voorwittigen teneynden dezelve ’t eerste hij binnen Leyden comt gelieve bij mij te comen omme naerder daerop mitten anderen te handelen ende beraden hoe wij dees zaeck best zullen anleggen om die (gelijc ’t notelic es ende behoort) ten goeden eynden te brengen. Ic geloof dat die van Hillegom de zaecke zullen willen verderen gelijc zij tot noch toe gedaen hebben, te weten mitte naers tegen de crebbe, ende dat zij tot ‘tzelve niet en zullen zijn te brengen zonder daertoe te gebruycken dan hartheyt van de Camer ende van U E., van welcke beyde de vrage es (als niet anders begerende dan ‘tgeen rechtmatich ende billicken es) hem verzeeckert houden. U E. mach dese zaeck eerst die van Hillegom voorstellen omme van hem te verstaen eer men verder … deet of zij mit gemoede ende vruntschap ‘tzelve begeren te beginnen ende daerop mit mij in onderhandelinge te treden altijts onder ’t behagen aen d’ een zijde van de Heeren van de Reeckeninge ende aen d’ ander zijde van burgermeesteren, omme ‘twelc te doen men ten wederzijden moet hebben openinge van de boucken van de laetste verpondingen ende mergengelden. Belangende den thijns zal U E. gelieven hem voor te stellen dat de burgermeesters de verder landen niet alleen niet tijnsbaer en begeren te maecken, mer den tijns te laten zo die nu es. Ooc (gelijc t’anderen tijden voorgeslagen es) te handelen tot afcoop van de tijns in ’t generael ende opdat de innegelanden verzoeck te mogen zijn, alzoe burgermeesteren de ambachtsheerlicheyt te leen houden van den Huyze van Wassenaer, ‘tzelve bij de Heeren Staten te doen approberen ende bevestigen. Ende blijft hiermede, eedele etc. dezen 10 november 1608, godtlicke schut ende scherm anbevolen van mij [niet ondertekend, maar Van Hout].

[fol. 17] 1608 nov. 11. Eersamen etc. Cornelis van Immerzeel, schout van de ambachten van Lisse ende De Vennip. Heer schout, naer groetenisse. Ic zeynde u in dezen gesloten open missyf aen den heer Tienen die gij omme van den inhouden ten dien bewust ende onderrecht te zijn lezen besluyten ende Zijn E. mit mijnen vruntlicke anbiedingen behandigen ende verantwoorden zult. Hebt gij ooc eenige gelegentheyt omme daerop tevooren te spreecken mitten schout van Hillegom ende Jan Henricxz. (die de pen es daer dit compas op draeyt) ende de zaeck wat tevooren te bezeyden; gij moocht het doen ende hun gemoet ondertasten. Mijn heeren en begeren niet dan ‘tgeen rechtmatich ende billick es, ’t eerst dat u E. binnen comt, brengt mij ’t laetste cohier van de verpondinge mit ’t gaerbouc van ’t mergengelt, opdat ic van dezer zijden voor zoveel mogelicken mach becomen zodanigen onderrechtinge mit haer in onderhandelinge te treden ende de gerechticheyden mit reden te verdedigen, ende blijf hiermede, heer schout, in de hoede Godes ende gegroet van mij [niet ondertekend, maar Van Hout].

De eerzamen, wijzen ende zeer voorzienigen heer Jacop Paeds, commis der stadt Leyden tot anhoringe van ‘s gemeenlants reeckeningen in Den Hage. In Leyden 1608 november 11. Paedts, gonstige goede vrundt [naer groetenisse aen u ende u l[ieve] huysvrouwe]. Ic hebbe van stadtswegen te handelen mit die van Hillegom, daertoe mij van noode es te weten wat diezelve van Hillegom de voorleden 3 of 4 jaren gegouden hebben in de verpondinge ende van gelijcken wat die van De Vennip? Stelt ‘tzelve bij gescrifte omme op zondage toecomende op burgermeesterenmaeltijt, daertoe U E. geropen ende genodicht es ende wert, mitsdezen over te brengen ende leveren aen handen van uwen goeden vrundt. [Omdat Paedts zich er gemakkelijk van af maakte, door de gevraagde zaken op het hem toegezonden briefje van Van Hout te schrijven en dat aan hem terug te geven, welk briefje door Van Hout in het verbaal geschoven is, is ook de netversie bewaard gebleven en die wijkt op slechts een paar ondergeschikte puntjes af. Paedts gaf, kennelijk uit de rekeningen die in Den Haag berustten, de volgende informatie:] 1605 Hillegom f 2758-3-8, Vennip f 605-7-8¾; 1606 Hillegom f 2256-13-11, Vennip f 495-6-3¾. [Van Hout heeft dit in zijn concept-verbaal overgenomen: Paedts heeft mij gezeyt, en dan volgen dezelfde cijfers, waar hij nog aan toegevoegd heeft: 1608 opte gulden vierdalf groot minder, dus in 1608 hetzelfde bedrag als in 1607 op een fractie na. In 1604 werd kennelijk exact hetzelfde bedrag als in 1605 ontvangen, en in 1607 hetzelfde als in 1606.]

Te onderzoucken uyte reeckeningen van Rijnlandt de groote van Hillegom ende De Vennip. Ooc ‘tgunt ic gemaect ende bij gescrift gestelt hebbe angaende de contributie van De Vennip omme te crijgen gratie in conformité van de andere dorpen aen de Meer gelegen.

Hillegom plach te gelden 411 mergen 300 roeden, es groot bevonden 1000 mergen ende es gemodereert te contribueren mit 700 mergen. Dou in ’t chaertbouc te doen stellen de gehele Vennip in ’t cleyn gelijc ’t in mijn chaertgen staet; ooc een chaert van de scheydinge.

Vennip heeft van 1588 op hemzelffs gecontribueert mit 186 margen 300 roeden; zijn anno 1598 ten opzicht van ’t afspoelen van ’t eylandt vermindert 6 morgen 431 roeden ende contribueren overzulx nu met 179 margen 469 roeden.

[hieronder volgen de berekeningen van de bijdrage van Claes Jansz. Verwer tot Haerlem, en daarna enkele bladzijde vol optellingen, waar een telmachine nog eer mee zou inleggen. Zijn methode is voor een niet-wiskundige wel niet te volgen. Op de achterkaft staat:] Minuyt verbael nopende ’t scheyt van de ambachtsheerlicheyden van De Vennip ende Hillegom. Zij gegrosseert ende gevoucht in ’t bouc van De Vennip.

[Hieronder volgt iets merkwaardigs: een berekening van de grootte van de Beemster, waar hij in geïnteresseerd was vanwege een dienstreis daarheen, beschreven door Wim Zalm, ‘Jan van Hout op dienstreis naar de Beemster, Leids Jaarboekje 113 (2021) p. 110-121. Omdat deze informatie mogelijk ontbreekt in het verbaal van die reis van 21-26 oktober 1608, volgt hier de transcriptie]

Angaende de Beemster ende ’t bedijcken vandien. De Beemster zo die jegenwoordelicken bedijct wert, zeyt men dat groot zoude zijn 9000 mergen, comt de superficie of vlacte vandien roeden 5.400.000 voeten 777.600.000, ende men zeyt dat zij deur de banc mit water diep staet zes roedevoeten, zodat in haeren ring of te leggen caden gesloten zouden zijn 4.665.600.000 taerling of cubycke voeten, genomen dat 5 cubycke voeten maecken een ton of vat waters. Comt 933.120.000, te weten negenhondertdrieendertich millioenen hondertduysentendetwintichduysent vaten waters. Om ‘tzelve water uyt te malen zijn besteet 42 moelens, zo men zeyt van eene grootte, invougen dat men hout dat elc evenveel zal uytmaelen, comt tot last van elcke moelen 22.217.143 vaten, ende als men gissinge maecte dat alle de moelens gesamentlicken een duym waters zouden mogen uytwerpen en verlagen, zo zouden zij de plasse connen uytmalen in 72 dagen ende zoude elcke moelen in effecte lozen 308.571 vaten ‘sdaechs. Genomen dat een achtcante molen mit elcken ommegang van ’t waterrat werpt uyt 20 vaten waters ende gaet elcke uyr om 240 malen, te weten elcke minuyt 4werven , zo zoude elc uyr uytgeworpen werden vaten 4800 ende in ’t etmael genomen voor 1 dach 115.200. [Hierbij valt op te merken dat Van Hout een denkfout maakt: niet alle 42 molens waren parallel geschakeld omdat ze niet de volledige diepte konden bereiken, maar waren in gangen vierhoog geschakeld. Gemakshalve gerekend moeten zijn cijfers t.a.v. de wateropbreng per molen dus door vier gedeeld worden!]

[fol. 20] Continuatie van ’t verbael angaende De Vennip.

Hillegom heeft anno 1607 gegonden in de verpondinge 2256-13-11 ende ’t ambocht van Hillegom plach voor de vermetinge te contribueren mit 411 margen 300 roeden. ’t Es bij de metinge groot gevonden 1000 margen, ende gracie genieten van 300 margen, gelt in ’t Waterschap mit 700 margen. [hierna volgen berekeningen, zoals: 700 mergens gelden 22567, wat 1?, met als uitkomst] ’t welc opte margen d’ een deur d’ ander beloopt omtrent 3 gulden 4 stuyvers 9 penningen. De Vennip heeft van den jare 1588 aen gecontribueert mit haer volle groote als 186 margen 300 roeden. Es anno 1598 ten opzicht van ’t afspoelen van ’t eylandt vermindert mit 6 margen 431 roeden ende gelt zulx alsnoch mitte overblijvende 179 margen 469 roeden; gelt in de verpondinge 495-6-3¾. [volgen weer berekeningen, zoals: 179 margen 469 roeden gelden 4953, wat 1?] ’t welc opte margen d’ een deur d’ ander beloopt omtrent 38 stuyvers 9 penningen. Ende [de hierna volgende tekst is ook overgeleverd in een net-kopie in inv.nr. 66] alzoe in den voorleden jare 1608 opte questie bij die van Hillegom gemoveert op ’t scheyt van de ambachtsheerlicheyt van De Vennip, daerop mit die van de Reeckeningen vanwegen der Graeflicheyt een accordt ende zulx een vast scheyt gemaect ende gestelt es ende dat dienvolgende de landen daerover de scheytlinie es loopende zijn gemeten omme daeruyt te weten hoeveel lants elc leggende hadde in De Vennip ende hoeveel in Hillegom ende de collectatiën van de verpondingen ende van de morgengelden daernaer voortsaen ende mitten jare 1600negen beginnende te werden gerecht, soe es dienvolgende vanwegen burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden als ambachtsheren van De Vennip gemaect de volgende staet ende verclaringe hoe ‘tzelve ten opzicht van De Vennip zal werden genomen ende in ’t werc gebracht:

Frans Kies tot Haerlem, comt een gedeelte van ’t landt aen de Leeck, ‘twelc Claes Jansz. Verwer’s was ende in der chaerte van den jare 1588 geteyckent nu.s 34, 35, 36, daervan Claes Jansz. Verwer voorn. de reste alsnoch toecomende es, doen t’samen groot gemeten 5 margen 210 roeden ende nu ‘tgeen Frans Kies comt 2 margen 260 roeden ende ‘tgeen Claes Jansz. Verwer comt 2 margen 527 roeden, maeckende t’samen 5-187, invougen dat hier vermindert zijn 23 roeden. ’t Voors. landt pleech in de verpondinge te staen op 16 gulden 4 stuyvers, beloopende opte mergen omtrent 3 gulden 8 penningen. 5 mergen 210 roeden gelden 162, wat 1? [volgt een berekening] ende zullen naer proportie van de voors. verminderingen alsnu in de verpondingen gelden: Frans Kies mit 7 gulden 7 stuyvers 7 penningen, ende Claes Jansz. Verwer mit 8 gulden 14 stuyvers 5 penningen.

Lourys Henricxz. Croon, out-secretarys, comt een partijeken in der chaerte van dees metinge geteyckent mit Z, d’welc voorgaende onder De Vennip niet en was gemeten, nu groot gevonden 15 roeden ende genomen naer proportie van de landen van de voorn. Kies ende Verwer daer naest gelegen, zoude gelden in de verpondinge 1 stuyver 10 penningen.

[fol. 21] Symon Aelbrechtsz. comt een partijeken in der chaerte van dees metinge geteyckent mit Y, mede voorgaende in De Vennip niet gemeten, nu groot bevonden 13 roeden, ende zoude zulx in de verpondinge gelden naer beloop alsvoren 1 stuyver 5 penningen.

Lijsbeth Claesdr. comt ooc een pertijeken in der voors. chaerte van dees metinge geteyckent mit X, mede voorgaende in Der Vennip niet gemeten, nu begroot op 16 roeden, ende zoude zulx in der verpondinge gelden naer beloop alsvoren 1 stuyver 11 penningen.

Hier wert de Vennipperlaen overgesprongen

Cornelis Dirxz. van Hout mit een gedeelte van ’t landt zuytwestwaerts van Venneperlaen, ‘twelc Grietgen Dircxdochters was, nu.o 52, daervan Claes Joostenz., man ende voocht van Marijtgen Willemsdochter, de rest comt, t’samen [anno 1588] groot 1 margen 373 roeden, nu groot ’t partije van Cornelis Dirxz. 491 roeden ende ’t partije van Claes Joostensz. 497 roeden, maeckende t’samen 1 margen 388 roeden, wezende zulx vermeerdert mit 15 roeden, plagen te staen in de verpondinge op 33 stuyvers, ‘twelc es de mergen omtrent 20 stuyvers 6 penningen. 973 dragen 165, wat 1? [volgen berekeningen] ende zullen naer proportie van de voors. vermeerderinge alsnu in de verpondingen gelden Cornelis Dirxz. van Hout mit 16 stuyvers 11 penningen ende Claes Joostenz. mit 16 stuyvers 14 penningen.

Cornelis Dirxz. van Hout voorn. nu.o 53 in ’t jaer 88 groot gemeten 1 margen 310 roeden, nu op 1 margen 333 roeden, wezende zulx vermeerdert mit 23 roeden. Dezelve Van Hout over een gedeelte van nu.o 54, daervan de reste comt Florys Jansz., t’samen anno 88 gemeten op 2 margen 362 roeden ende nu groot gemeten ’t partie van Cornelis Dirxz. van Hout op 2 margen 258 roeden ende ’t partie van Florys Jansz. op 163 roeden, maeckende t’samen 2 margen 421 roeden, wezende zulx vermeerdert mit 59 roeden, welcke 3 partijen begroot alsvoren t’samen in de verpondinge gelden 11 gulden 2 stuyvers, ‘twelc es de mergen op omtrent 2 gulden 13 stuyvers 14 penningen. [volgen berekeningen; ook alle marges staan vol optellingen en dergelijke] ende zouden nu proporcionelicken tesamen moeten gelden 11 gulden 9 stuyvers 2 penningen, daervan Cornelis Dirxz. van Hout moet gelden naer advenant de voors. 1 margen 333 roeden 3 gulden 3 stuyvers 12 penningen; dezelve naer advenant van de voors. 2 margen 258 roeden 6 gulden 10 stuyvers 13 penningen. Ende Florys Jansz. naer beloop van zijn voorgaende 163 roeden 14 stuyvers 10 penningen.

Geryt Gerytsz., schout tot Hillegom, nu.o 55, ‘twelc de pastorye was, in ’t jaer 1588 gemeten op 1 margen 362 roeden; nu op 1 margen 364 roeden, ende zulx vermeerdert mit 2 roeden, plach in de verpondige te staen op 4 gulden, ‘twelc es de mergen op omtrent 2 gulden 9 stuyvers 15 penningen, [fol. 22] ende zal nu naer zijn grootte van 1 margen 364 roeden gelden in de verpondingen 4 gulden 3 penningen.

Joncheer Melchior Schuyrbrandt ‘twelc joncheer Johan Monix, zijns schoonvaders, was, nu.o 56, vanouts gemeten op 2 margen 404 roeden, ende nu groot bevonden 2 margen 530 roeden, wezende zulx vermeerdert 126 roeden; dezelve Schuyrbrandt ende was mede zijns voors. schoonvaders, gelegen aen de Beeck nu.o 57, vanouts groot gemeten 2 margen 348 roeden, ende nu groot gevonden 2 margen 540 roeden, wezende zulx vermeerdert 192 roeden. De voorgaende landen plagen t’samen in de verpondinge te gelden mitte volgende partijen als nu.o 43: 2 m 593 r, 44 1 m. 378 r, 50 2 m. 436 r, 51 1 m. 292 r., dit 56 2 m. 404, dit 57 2 m. 348 r., samen 14 morgen 51 r., ende stonden t’samen op 20 gulden, ‘twelc es de morgen op omtrent 28 stuyvers 7 penningen. 8451 gelden 20, wat 1? [volgen berekeningen] Zal nu voorts gelden naer beloop de voorgaende 2 morgen 530 roeden nu.o 56 mit 4 gulden 1 stuyver 14 penningen naer beloop van de 2 morgen 540 roeden nu.o 57 mit 4 gulden 2 stuyvers 6 penningen ende mitte geheele 14 mergen 369 roeden mit 20 gulden 15 stuyvers 9 penningen.

Hier wert de Beeck overgesprongen

Joncheer Johan van Gerwen, ‘twelck joncheer Johan Monix, zijn schoonvader, was, een pertie aen de Beecke nu.o 82, ‘twelc anno 88 groot gemeten was 478 roeden ende nu niet groter bevonden es dan 415 roeden, comt minder of ondermate 63 roeden. De voorgaende landen plagen t’samen in de verpondinge te gelden mitte volgende pertijen als nu.o 70 1 m. 160 r., 72 2 m. 10 r. ende deze 478 roeden [opgeteld] 4 morgen 48 roeden ende stonden t’samen op 8 gulden, ‘twelc es de morgen op omtrent 39 stuyvers 4 penningen. 2448 dragen 8, wat 1? [volgen berekeningen] ende zal nu gelden naer advenant van 3 morgen 585 roeden mit 7 gulden 15 stuyvers 15 penningen.

Pieter Jansz., ‘twelc Cornelis Andriesz. van Vinckenberch [Vinckenburch], zijn schoonvaders, was, nu.o 83 anno 88 groot gemeten 1 morgen 460 roeden, ende nu niet groter bevonden dan 1 morgen 444 roeden, ende zulx vermindert mit 16 roeden; ’t voorgaende landt plach tesamen in de verpondinge te gelden mit nu.o 61 1 morgen 458 roeden, dit 83 1 morgen 460 roeden, t’samen 3 morgen 318 roeden, mit 7 guldens, ‘twelc es de mergen omtrent 39 stuyvers 11 penningen. 2118 dragen 7, wat 1? [fol. 23] Ende zal nu gelden naer advenant van 3 morgen 302 roeden mit 6 guldens 19 stuyvers.

Cornelis Jacopsz. nu.o 84 ‘twelc Jan Cornelisz.’s was, anno 88 gemeten ter grootte van 1 morgen 260 roeden, ende nu groot bevonden 1 morgen 247 roeden, ende zulx vermindert 13 roeden, plach in de verpondinge te gelden mit 4 gulden 1 stuyver 4 penningen, ‘twelc es de mergen omtrent 2 gulden 16 stuyvers 9 penningen. 860 dragen 40625, wat 1? [volgen berekeningen] Ende zal nu gelden naer beloop van de voors. 1 morgen 247 roeden mit 4 gulden.

Jonge Pieter Claesz., nu.o 85, ‘twelc in ’t jaer 88 groot was gemeten 1 morgen 311 roeden, ende nu groot bevonden es 1 morgen 267 roeden, invougen dat het es vermindert 44 roeden. Lijsbeth Claesdr., wedue van Dirc Dirxz. van der Leth, in zijn leven schout tot Hillegom, nu.o 86 was anno 88 gemeten ter grootte van 1 morgen 405 roeden ende es nu groot bevonden 1 morgen 290 roeden, invougen dat het vermindert es 115 roeden. De voorgaende landen plagen in de verpondinge te gelden mitte volgende pertijen als nu.o 64 1 m. 480 r., 65 1 m. 573 r., 76 2 m. 155 r., ’t voorgaende 85 1 m. 311 r., ’t voorgaende 86 1 m. 405 r., comt t’samen 9 morgen 124 roeden, een somme van 13 gulden, ‘twelc es de margen omtrent 28 stuyvers 4 penningen. 9 morgen 124 roeden dragen 13, wat 1? [volgen berekeningen] Ende zullen nu gelden jonge Pieter Claesz. naer beloop van zijn 1 morgen 267 roeden mit 2 gulden 13 penningen ende Lijsbeth Claesdr. naer beloop van haer 1 morgen 290 roeden mit 2 gulden 1 stuyver 15 penningen.

… [geen naam vermeld] mit het partije in de chaerte van dees metinge geteyckent mit D voorgaende in den jaere 88 in Der Vennip niet gemeten, mer nu mit 70 roeden, ende zal gelden in de verpondinge naer beloop van de landen aen beyden zijden gelegen ‘twelc zijn de landen nu.o 86 ende nu.o 87. Belangende 86 ‘tzelve gelt alsvoren de mergen omtrent 28 stuyvers 4 penningen. 87 was anno 88 groot gemeten 1 morgen 203 roeden ende gelt in de verpondinge 3 gulden 8 stuyvers 12 penningen, ‘twelc es opte mergen omtrent 2 gulden 11 stuyvers 6 penningen. [volgen berekeningen] De voors. 2 sommen van 28 stuyvers 4 penningen ende van 2 gulden 11 stuyvers 6 penningen opten anderen gehoocht ende dan gehalfdeelt zijnde, comt te bedragen 39 stuyvers 13 penningen, ‘twelc bedraecht over 70 roeden daermede dit partije zal contribueren in de verpondinge 4 stuyvers 10 penningen.

[fol. 24] Claes Jansz. Verwer tot Haerlem, ‘twelc Jan Verwers, zijns vaders, was, een gedeelte van nu.o 87, daervan de rest toecomt Anna Baerten, wedue van Pieter Claesz. van Voorhout, mit haer zusters, gelegen aen Elsbrouckerlaen, anno 88 t’samen groot gemeten 1 morgen 203 roeden ende nu bij der mate groot bevonden ’t pertije van Claes Jansz. Verwer 1 morgen 80 roeden ende ’t pertije van Anna Baerten 113 roeden, comt t’samen 1 morgen 193 roeden, invougen dat hier verminderinge es van 10 roeden ende hebben in de verpondinge t’samen gegouden 3 gulden 8 stuyvers 12 penningen, ‘twelc bedraecht opte mergen 2 gulden 11 stuyvers 6 penningen, ende zullen nu voorts gelden naer rato van de bevonden grootte: Verwer mit 2 gulden 18 stuyvers 4 penningen ende Anna Baerten 9 stuyvers 11 penningen.

‘twelc dusverre gezeyt zij angaende de verclaringe op het redres van het register van de verpondinge over de landen onder de scheytlinie gelegen.

Om nu voorts te betogen ’t voordeel of achterdeel dat aen d’ een zijde De Vennip aen d’ ander zijde Hillegom uyt ’t jegenwoordige besoinge becomt of erlangt dient de volgende balanchieringe [in de net-kopie: waechschael of balanche] van de winst jegens ’t verlies: vermeerdert Symon Aelbertsz. 13, Louris Hendricxz. Croon 15, Lijsbeth Claesdr. 16, Cornelis Dirxz. van Hout 15, dezelve 23, dezelve mit Florys Jansz. 59, Geryt Gerytsz. Schout 2, Schuyrbrant 126, dezelve 192, … 70 [opgeteld 531 roeden]. Vermindert Frans Kies [en Verwer] 23, Gerwen 63, Pieter Jansz. 16, Cornelis Jacopsz. 13, jonge Pieter Claesz. 44, Lijsbeth Claesdr. 115, Verwer 10 roeden [opgeteld 284 roeden]. Vereffent comt dat De Vennip in als vergroot es mit 247 roeden.

Ic hebbe in desen calculatie gemaect van landen in de verpondige staende de mergen op 1-0-6, 1-8-4, 1-8-7, 1-19-4, 1-19-11, 1-19-13, 2-9-15, 2-11-6, 2-13-14, 2-16-11, 3-0-8. [volgen nog berekeningen]

[de volgende tekst is ook in minuut overgeleverd in inv.nr. 42; de afwijkingen daar zijn tussen vierkante haken vermeld]

Eerntfesten, eerzamen, wijzen ende zeer voorzienigen heere Claes Jansz. Verwer, mijnen waerden heer ende gunstigen goeden vrunt, tot Haerlem. Eerntfeste, eerzame, wijze, zeer voorzienige heere, gonstige goede vrundt, naer mijne gedienstige anbiedingen. Ic hebbe volgende ons laetste afscheyt op ’t Raedhuys alhier genomen den 7en january laetstvoorleden, gesproocken mijnen Edele heeren burgermeesteren angaende het aflossen van den tijns van De Vennip bij U E. ten behouve van alle de gemeene innegelanden te doen jegens den penning 200, daerinne dezelve heeren burgermeesteren ende [ooc ’t collegie van] schepenen tevreden zijn ende mij gelast hebben ‘tzelve te voltrecken staende nochtans tot meerder verzeeckertheyt naderhant daerop te versoucken approbatie van de Grote Vroetschappe alhier. Ende omme ’t werc te bevorderen ‘tzelve te bereyden, hebbe ic daervan een bewerp gemaect dat ic mitsdezen overzeynde. ’t Zal U E. gelieven daerop zijn goetduncken over te scrijven omme mij daernaer in ‘t voltrecken te gedragen. Ic hebbe miteenen beworpen een verclaringe op ’t redres van het register van de verpondinge van De Vennip voor zoveel angaet de pertijen landen onder de scheytlinie gelegen, daervan ooc doubelt hier beneffens gaet, ‘twelc U E. meteenen gelieven zal in den uwen te doerzien ende ‘tzelve mij weder over te schicken mit zijn advis daerbij. Ic vinde (om de waerheyt te bekennen) groote ongelijcheyt in hetzelve register van de verpondinge ende laet mij beduncken dat uwer landen nu.o 34, 35, 36 ten inzichte van de naestgelegen veel te hooch zijn gestelt ende dat het nu als men daerinne [fol. 25] notelicken eenige veranderingen moet doen gelegentste zouden comen om in ’t geheel eenich redres op ’t register te doen. Men mocht (bij manier van ende tot dien eynde voorslaen) kercgeboden ende uytroupingen doen opdat elc die yet voornaem te clagen mochte werden verwitticht omme zijn bezwaernissen tijtlicken aen te dienen omme daerop naer behoren te werden geleth. Heel effen te maecken es niet mogelicken; ’t naeste dient gezocht. De verpondinge es een geduyrige last die (zoo ’t schijnt) niet leechlicken ophouden zal. Ende dezen tot geenen anderen eynde dienende, bidde den Almogenden U E. te nemen in zijn H(eilige) hoede ter zalicheyt. Mit haest in Leyden dezen 17 january 1609. Uwer E. dienstwillige vrundt [niet ondertekend, maar Van Hout; de minuut is wel door hem ondertekend]

Te communiceren de Grote Vroetschappe

[het volgende stuk is ook overgeleverd in twee net-exemplaren, geschreven door Jan van Hout persoonlijk; één exemplaar met vouwen, dat opgestuurd is naar Verwer en kennelijk door hem geretourneerd, ongetekend. Vanwege enkele tekstuele verschillen is het afwijkende uit het net-exemplaar hieronder tussen vierkante haken weergegeven. Stadsheerlijkheden inv.nr. 42]

Opte voorwaerden ende in manieren hiernaervolgende zijn Jaspar van Banchem, presiderende schepen, ende Jan van Hout, secretarys der stadt Leyden, gecommitteerden van burgermeesteren ende regierders derzelver stede als ambachtsheeren van De Vennip, ter eenre zijden, ende Claes Jansz. Verwer, borger der stadt Haerlem, als mede-innegelande van De Vennip in dier qualité voor hemzelven mitsgaders ooc vanwegen ende ten behouve van allen den gemeenen innegelanden van de voors. ambachtsheerlicheyt van De Vennip ter andere zijden, gesamentlicken overgecomen ende verdragen nopende de quytinge, bevrijdinge ende gantsche aflossinge van den thijns staende opte landen onder de voors. ambachtsheerlicheyt gelegen die van outsheer ende tot noch toe mit grote moeyten, oncosten ende bezwaernisse zowel van den voors. stede ende de gecommitteerden vandien als van den gemeenen innegelanden geeyscht, betaelt ende ontfangen es opten 1en january als dat de voors. Claes Jansz. Verwer in der qualité alsvoren ten behouve ende aen handen van burgermeesteren ende regierders voorn. in de maent van …[opengelaten; in net-exemplaar: julio eerstcomende] verscijnende teffens in hooftgelden [hooftsomme] ende gangbare munte volgende ende gelijc der Heeren Staten [ordonnantie ende] tollerantie opten loop van de gelden alsdan wezen zal, zal opbrengen voor elcken eygen te weten 4 penningen payments volgende het laetste register van den thijns geheven den 1en january des loopenden jaers 1600negen twee gulden 10 stuyvers bedragende van hooftgelden. Vermits welcke betalinge den voors. thijns van De Vennip voor zoverre de stadt van Leyden ende haere ambachtsheerlicheyt angaet voor nu als dan ende dan als nu ten eeuwigen dagen zal zijn [wezen ende] wert geheven mitsdezen [voor] afgelost ende gequeten ende de landen daervan gevrijt ende ontslagen ofte het recht van de voors. stadt aen ende ten behouve van de voors. Verwer [mits dezen] gecedeert, opgedragen ende overgegeven. Ende teneynde de gemeene innegelanden van De Vennip de cracht ende werckinge van het jegenwoordige verdrach mede mogen genieten, zo zal desen vercondicht ende uytgeropen werden niet alleen mitter clocke in desen naestgelegen steden van Haerlem ende Leyden, mer ooc in de kercken ende vierscharen van Hillegom ende Lisse als 2 de naestgelegen dorpen van gelijcken mit anpleckinge van billetten tot zelve plaetsen te doen, teneynde alle degeene die innegelanden van De Vennip zijn ende ’t jegenwoordige accordt mede begeren te genieten hun gedeelte naer rate, advenante ende proportie van de eygens daermede zij op ’t vertijnsen den voorn. 1en january 1609 ten registere gestelt zijn, zijn [in] penningen zullen hebben op te brengen aen handen van den voors. Claes Jansz. Verwer voor den laetsten dach van [oningevuld; meye] eerstcomende ende van hem zullen mogen nemen absolute quitantie, op peene dat naer verloop van denzelven dach de gerechticheyt van dezelven tijns, gelijc als vanouts voor zoveel ’t gedeelte van de gebreeckigen angaet zal comen en wezen ten behouve ende profijte van de vers. Claes Jansz. Verwer omme daermede te mogen winnen ende verliesen en mitten zelven gebreeckelicken naderhandt in haer wijse [perticulierlicken te] handelen, verdragen ende overcomen gelijc [‘t] hem goetduncken ende believen zal ende of ‘t de voorn. burgermeesters van Leyden als ambachtsheeren van De Vennip zelfs waren. Ende omme de voorn. Claes Jansz. Verwer mitten gemeenen innegelanden van De Vennip desen angaende ten genougen [te] bewaeren ende verzeeckeren ten opzicht de voorn. van Leyden de geroerden ambachtsheerlicheyt opte name van mr. Franc Duyc de Jode, jegenwoordelick eerste ende presiderende burgermeester derzelver stede, ten onversterflicken erfleen houden van den Huyse van Wassenaer, zo zullen de voorn. van Leyden ’t jegenwoordige accordt, verdrach ende overcompste doen bevestigen, ratificeren ende confirmeren van de Edel Mogende Heeren Staten ’s landts van Hollandt ende Westvrieslandt oft Haer Edele Gecommitteerde Raden. Tot voldoeninge van ‘twelc mitsdezen verbonden werden de goeden van de voors. stadt Leyden mitsgaders van de voors. Claes Jansz. Verwer, jegenwoordige ende toecomende, roerende ende onroerende, gerechticheyden ende inneschulden, stellende alle dezelve mitsgaders de vruchten en de keure vandien tot bedwang van allen rechten ende rechteren, ende dit alles ter goeder trouwen, zonder argelist ende op ’t advoy ende welbehagen van de heeren burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden. Aldus gedaen binnen der stadt Leyden ende dezen ondergeteyckent opten 7en january 1600negen bij ons [niet ondertekend]

[fol. 26, in het handschrift van Joost van Swanenburch, de opvolger van de overleden Jan van Hout]

Erntfeste, wijse, discrete, zeer voorsienige heer Claes Jansz. Verwer, wonende tot Haerlem.

Erntfeste, wijse, discrete, zeer voorsienige heere, Naedien bij Uwe E. begonst es te handelen van onsentwegen nopende het aflossen van den tijns van De Vennip bij Uw E. ten behouve van alle de gemene innegelanden te doen jegens den penning twehondert, ende dattet ‘tzelve contract noch niet es voltrocken door het affsterven van onsen secretarys Van Hout zaliger, die daertoe last ende commissie hadde, soe hebben wij niet konnen naelaten Uw E. mitsdesen te verwittigen alsdat wij tegens vrijdach toecomende goetgevonden hebben ‘tzelve voorts te voltrecken als nae behoren. Verzoucken daeromme dat Uw E. tegens dezelve tijt hem believe alhier te laten vinden omme voorts de zaecke aff te maecken ende ‘tgene daertoe nodich es te bevorderen, aen onse zijde zullen wij ons daertoe gereet laten vinden. Ende alzoe desen ten genen anderen eynde is dienende, willen wij Uw E., erntfeste, wijse, discrete, zeer voorsienige heere, in de bescherminge des Alderhoochsten bevelen. In Leyden desen 9en april anno 1600thien. Uw. E. goede vrunden, burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden.

[In inv.nr. 42 bevindt zich het antwoord, met op de buitenzijde het adres] Erntfeste, wijse, discreete, seer voorsienige heeren de E. heeren burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden. Loont den brenger.

Erntfeste, wijse, discrete, zeer voorsienige heere de E. heeren burgermeesteren ende regeerders der stadt Leyden. U E. missive in date den 9e aprilis lestleden is mijn ter handt gecoomen, bij denwelcken ic verstae dat U E. op vrijdach toecoomende geresolveert sijt tott voltrecking der begoste handeling van de affcoop der thienssen. Dan soo U E. ende mijn nodich es pertinente verclaering van de pertijen thijnsbaer sijnde alsmede wat landen alreets geabandonneert sijn, alsoick seer haest te verloopen staen, hebbe (onder U E. goetbelieven) niet onraetsaem gevonden dat U E. soude gelieven tott seker ende pertinent aenwijsing derselver pertijen ten selffde voors. daege te verscrijven Cornelis van Immerseel, U E. provisioneele scout aldaer, om ten wedersijde nairder verclaeringe derselver bij hem te doen. Ten welcken voors. daege ic met de hulpe des Heere mijn hoop tijtlijck te sullen laeten vinden, in wiens Almogende protexie, erntfeste, wijse, discreete, zeer voorsienige heeren, ic U E. bevele. In Haerlem desen 12e april 1600thien. U E. altijt wes ic vermach goetgunstige (w.g.) C.J. Verwer.

[en de volgende brief, fol. 26] Erntfeste, wijse, discrete, zeer besondere heere Claes Jansz. Verwer, wonende tot Haerlem.

Erntfeste, wijse, discrete, zeer besondere heere, Ick seynde Uw E. mitsdesen ‘tgene Uw E. alhier gelaten hadde ende geschreven is bij de handt van Jan van Hout zaliger, in zijn leven secretarys deser stede van Leyden, nopende ’t scheyt van Hillegom ende De Vennip, mitsgaders den staet van ‘tgene yeder die op ‘tzelve scheyt landen gelegen heeft in de verpondingen ende margengelden behoort te contribueren ende geven. Vorder en kan ick niet bevinden datter binnen twe off drie jaeren herrewaerts enige chaerte zouden wesen gemaect van alle de landen ende margentalen in de heerlicheyt van De Vennip gelegen dan alleenlick van de landen die op ’t scheyt voors. gelegen zijn ende nergens anders toe en dienen dan om te weten hoeveel landts yeder in Hillegom ende De Vennip respectivelick heeft leggende ende waer men ‘tzelve scheyt t’ allen tijden uyt zal connen vinden, ‘twelc alzoo ick meende Uw E. ondienstich te zijn, hebbe ‘tzelve niet overgesonden. Hiermede desen eyndigende, wil ick Uw E., erntfeste, wijse, discrete, zeer besondere heere, in de schut ende scherm des Alderhoochsten bevelen. In Leyden desen 19en april 1600thien. Uw E. dienstwillige [niet ondertekend, maar Van Swanenburch].

[Het is merkwaardig dat Van Swanenburch de door Dou gekopieerde kaart van Van Merwen uit 1588, maar in gedeelten opgesplitst op kleinere vellen, niet kon vinden. Tenzij die helemaal niet gemaakt is, want een betaling ervan is niet gevonden… Het is tevens het laatste signaal over de thijnsen van De Vennip. Vermoedelijk had Verwer zijn aanvankelijke plan om de inning van de thijnsen in eigen beheer te gaan nemen, laten varen. De opbrengst was dan ook minimaal]

 

De afgesprongen koop van Zoeterwoude, 1544-1548

P.J.M. de Baar

 

Jan van Hout en zijn rapport over de afgesprongen koop van Zoeterwoude, 1544-1548

Zoeterwoude 1574 Liefrinck

Leiden had nogal eens ruzie met zijn buurdorpen. De ambachtsheren daarvan voerden vaak een beleid dat behoorlijk strijdig was met dat van de stad, vooral op economisch gebied. De stad wilde de toch al teruglopende textielnijverheid in de stad houden, maar de omringende dorpen, waarvan het grondgebied tot aan de stadssingels kwam, bevorderden dat wevers, spinners en dat soort minder belangrijke arbeidslieden hun werk ergens op hun grondgebied gingen uitoefenen. In mindere mate gold dat ook voor bakkerijen: het stadsbestuur wilde niet dat er brood binnen de stad gebracht werd waarvan niet de volledige (hoge Leidse) accijns betaald was, en zeker ook bij bier moest de accijns bijbetaald worden. Om de forse smokkel tegen te gaan was veel controle en onderzoek nodig, wat de stad wilde besparen door een totaal verbod van productie in een cirkel van 500 of 800 roeden gemeten vanaf de singels. Van de hoge overheid in Den Haag kreeg men wel steun, onder meer door de Order op de Buitenneringen van 1540, maar daar trokken de ambachtsheren zich maar weinig van aan. Dat leidde dus tot veel (dure) processen. Maar mocht het lukken dat een stad de (ambachts)heerlijke rechten kocht, dan kon meteen daarna ieder spoortje van economische activiteit verboden en vervolgd worden. Dat was een stad als Leiden dus best wel wat waard. Vandaar dat toen zich de gelegenheid in 1544 leek voor te doen om de ergste dwarsligger, Zoeterwoude, te kopen, Leiden meteen toehapte, ook al lag de koopprijs bij de haast failliete stad als een steen op de maag en moest men zich in bochten wringen. Toch leek alles aanvankelijk goed te verlopen, maar om redenen die zelfs Van Hout niet kende of niet aan het papier wilde toevertrouwen, sprong uiteindelijk de koop af. Pas in 1610 zou die alsnog lukken. Maar toen bij de koop van Leiderdorp in 1582 bejaarde politici naar deze koop verwezen op een manier die Van Hout ongeloofwaardig voorkwam, was zijn belangstelling en wellicht verontwaardiging gewekt en bewerkte hij dat hem formeel opdracht verleend werd dit heel gedetailleerd uit te zoeken. Zijn rapport onthult heel wat merkwaardige ontwikkelingen.

In 1544 was het uiterst zeldzaam dat een stad ambachtsheer was. De kring rond keizer Karel V moet hier wel huiverig voor geweest zijn; vóór je het wist hadden allerlei steden allerlei (ambachts)heerlijkheden in hun macht en konden daar doen en laten wat ze maar wilden. Van oudsher waren heerlijkheden in handen van edelen, die ze in leen hadden van de graaf van Holland en de verplichting hadden hun landsheer te helpen tegen diens vijanden en dergelijke meer. Vermoedelijk was het dit soort afkeer van nieuwlichterij die de kring van vooral edelen rond de keizer zo’n afwijzende houding deed innemen. Mogelijk heeft Leiden te hoog ingezet of een te ingewikkelde weg bewandeld, waardoor de zaak afsprong. En op het laatst was Leiden zelfs bereid om Van Assendelft, de alom onmisbare tussenpersoon, te belonen (zeg maar: om te kopen) met een voer (of voeder; een heel groot vat) Rijnsche deelwijn (wellicht 921 liter, later 875 liter, van de allerbeste wijn van ergens langs de Rijn) ter waarde van maar liefst 105 pond 16 schellingen en 6 penningen. En ook werd er aan nog meer omkoping gedacht, wellicht in een té laat stadium. Helaas, allemaal verloren kosten. En voor de nieuwe ambachtsheer van Zoeterwoude Willem van Alckemade moest Leiden een afkoop ter waarde van 1340 pond op tafel leggen opdat die geen Leidse economische activiteiten meer op zijn grondgebied zou dulden.

Het verbaal is vele jaren later opgenomen in wat nu is Archieven van de Stadsheerlijkheden en Vroonwateren inv.nr. 250, terwijl een authentiek afschrift opgenomen is in Stadsarchief 1574-1816 inv.nr. 336. Het origineel, door Van Hout, is lastiger te lezen dan de kopie door zijn klerk, vandaar dat die kopie genomen is om de transcriptie van te maken. Enkele steekproeven brachten aan het licht dat het afschrift zeer getrouw is, zonder echte fouten. Wel bevinden zich in inv.nr. 250 veel bijbehorende stukken, waaronder over de afloop. Om die hier ook nog te transcriberen ging wel wat erg ver, vandaar dat dat nagelaten is, maar een ieder kan die uiteraard zelf raadplegen.

TRANSCRIPTIE VAN HET ‘VERBAEL NOPENDE DE COOP VAN D’ AMBACHTSHEERLICHEYT VAN SOETERWOUDE’. (SA II inv.nr. 336 fol. 221; het stuk is ook van een eigen foliëring vanaf 1 voorzien, maar de in het boek doortellende hogere foliëring is hier aangehouden).

Alsoe de burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden vanwegen joncheere Cornelis van Zwieten tot verscheyden reysen es angeboden mit de stadt te treden in onderhandelinghe ende tsamenspraecke nopende ’t vervolch van zijn gerechticheyt die hij pretendeert tot de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude, ten oirbaer deser stede te doen, ende zij bericht waren dat de stadt t’ anderen tijden de voorschreven ambachtsheerlicheyt zoude hebben gecocht, welcke coope geen voortgang en hadde connen hebben, mits ‘twelck de heer Van Alckemade daeraen gecomen was, soe hadden de voornomde burgermeesteren alvoren in eenige tsamenspraecke te treden, mij Jan van Hout, secretarys, belast de stucken van de stadt te doorsoucken om te weten wat van de voorscreven cope mocht zijn?, hoe die beleyt was?, wat verhinderingen voorgecomen waren? mit den ancleven ende gevolge vandien, alle ‘tselve te stellen bij geschrift ende daervan te doen behoirlick rapport. ‘twelc zulcx bij mij gedaen zijnde, hebbe bevonden ‘tgeen hiernair volcht.

In den jare vijftienhondertdriënveertich, nairdat joncheer Cornelis van Zwieten, in zijn leven ambachtsheer van Zoeterwoude, deser werelt was overleden, latende zijnen boedel belast mit verscheyden schulden, zoe sijn burgermeesteren der stadt Leyden in der tijt te rade gewerden totter stede behouff te doen coopen de voorscreven ambachtsheerlicheyt, meenende bij middel vandien te assopiëren de processen ter saicke van de buytenneringen, ongewesen hangende, ende te voorsien dat de stadt van doen voorts in haer neringhen nyet en zouden werden vercort off beschadicht, ende om ‘tselve secretelicken te beleyden, was eerst tsamenspraecke begonst mit de heer Van Lochorst ende meester Geryt van der Laen, wesende voochden over joncheer Adriaen, des voornomde Van Zwietens onbejaerde zoon, doen out [niet ingevuld] jaeren. Eyntelic zijn opten 23en decembris ’44 in [fol. 222] Den Hage ten huyse van Cornelis van Borsselen vergadert geweest Claes Adriaenszoon, Geryt Boeckelsz. Buytewech, jonge Dirc Jan Reyersz., burgermeesteren, ende Jacob Deyman, secretarys, als gedeputeerden van der stede van Leyden ter eenre, ende joncvrouwe Anna van Borsselen, weduwe van Cornelis van Zwieten, de voornomde Cornelis van Borsselen ende meester Geryt van der Laen ter andere zijden, ende coften de voornomde gedeputeerden alsdoen van de voorschreven weduwe, oom ende voocht van Adriaen van Zwieten de voorscreven ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude mit zijn toebehoiren voor vijffduysent gulden, in minderinge van dewelcke de stadt t’ haren laste nemen ende dragen zoude {’t decreet geïnterponeert zijnde) zodanige tien ponden groten Vlaems losrenten als heeren Geryt van Lochorst, ridder, opte voorscreven heerlicheyt spreeckende hadde, off hem daervan te vernougen ende te voldoen, ende de reste belopende omtrent vierduysent gulden zoude de stadt betaelen, de investiture vandien geschiet zijnde, begerende dier tijden de vercopers dat de stadt mede betaelen zoude de costen van ’t versouc ende heergewaden, daerinne de gedeputeerden swaricheyt maecten voor ende aleer dezelve costen begroot waeren; ende alsoe meester Geryt van der Laen voorslouch dat die boven de vierentwintich gulden nyet en zouden comen te belopen, zoe waeren de gedeputeerden tevreden geweest dezelve costen mede te dragen.

Om welcke zaecke te voltrecken zoe es de voornomde Van der Laen opten 20en january 1545 ten versoucke van die van Leyden gereyst nair Den Hage omme mit de heer Van Assendelft te communiceren hoe men de voorscreven van Leyden best bewaren ende bevestigen zoude, ende was te rade gevonden bij decrete van den Hove, dat men daerom request zoude overgeven, aen ‘twelc de heer Van Assendelft om te comen tot expeditie belooffde de handt te houden. [fol. 223] ‘Twelc de voornomde van Leyden deur de voorschreven Van der Laen zulcx gerapporteert zijnde, waren opten derden february 1545 op ’t Raidthuys doen vergaderen die van de Cleyne Vroetschappe ende dezelve voorgestelt twe poincten: ’t eerste omme eenen te nomineren daerop de voors. ambachtsheerlicheyt zoude werden gestelt, ende het twede hoe de penningen daertoe van node zouden werden gevonden. Waerop ten zelven dage geresolveert es op ’t eerste dat de nominatie zoude geschieden op een van de Cleyne Vroetschappe, ende dat nopende ’t furnissement van de penningen daertoe behouftich, van waerden gehouden zouden werden ‘tgunt daerinne gedaen zoude werden bij burgermeesteren mitten geenen die zijluyden daerover tot hoeren raide zouden roupen, wesende bij eenige voorgeslagen daertoe te vercopen de rente van twehondertvijftich gulden jaerlicx op ’t schoutambacht, die wel begeert werde mits genietende een halff jaer renten.

Om niettemin in de voors. zaicke vast te gaen, was dezelve opten 9en marty anno ’45 voorscreven in ’t lange geopent die van de Groote Vroetschappe mit verhael van de redenen ende middelen daertoe dienende, namelicken de costen ende moeyten van processen ende anders, die de stadt hadde moeten dragen tegens die van Zoeterwoude, zoe om te beletten ’t doen van de poortersneringen als tot wechneminge van de tavernen ende tapperijen, hoe daerjegens geïmpetreert zijnde ’t octroy van den jare ’40 nopende de buytenneringen binnen de vijffhondert roeden grote processen waren gemoveert bij de ambachtsheeren van Leyderdorp, Ougstgeest ende Zoeterwoude, hem daerjegens opposerende, hoe mitten heere Van Linguy tot zoe grote costen deser stede was geaccordeert, ende meenende van gelijcken te verdragen mitten ambachtsheer van Zoeterwoude, deselve soe exorbitantelic hadde geëyst ongelijc meer dan d’ ambachtsheerlicheyt waerdich was, invougen dat Cornelis van Zwieten, nu overleden zijnde, in sulcken [fol. 224] schijn ende state als elc notoir was, eenige ’t welvaren van de stadt beminnende goetgevonden hadden dat indien d’ ambachtsheerlicheyt vercoft werde, dat de stede daer wel nair behoirden te vereysschen ende die te doen copen om van de hangende processen ontslagen te zijn ende de toecomstige te schouwen, hoe ‘tselve mit de heer Van Assendelft ende meester Cornelis Suys gecommuniceert zijnde, zulcx bij hem goetgevonden was, ende dat de coop voortgaende, ‘tselve op een privé naem most werden gestelt, hoe ‘tselve die van de Cleyne Vroetschappe secretelic geopent zijnde, zulcx bij hem onder ’t behagen van de Grote Vroetschappe mede goet was gevonden hoe zij de ambachtsheerlicheyt om vijffduysent gulden hadden gecoft, ‘twelc wel een grote merckelicke somme scheen, nochtans groot voordeel deser stede was, te betalen mit duysent gulden aen de heer Van Lochost zoe wanneer ’t decreet geïnterponeert zoude wesen, in quytinge van tien pont Vlaems die hij jaerlicx opte ambachtsheerlicheyt spreeckende hadde, ende d’ ander vierduysent gulden zoe wanneer de investiture zoude zijn gebeurt, hoe de penningen die uyter stats beurse noch uyter gemeente nyet te crijgen en waren, zouden mogen werden gevonden bij vercopinge van de rente van twehondertvijftich gulden jaerlicx op ’t schoutambochte, nopende dewelcke zoeverre gehandelt was datter yemant gevonden was die de penningen hadde opgebracht, behoudens de stede weder haer lossinge zoedat eyntelic ’t gebesoingeerde zoe nopende ’t copen van de ambachtsheerlicheyt als ’t vercopen van de rente was geadvoyeert, waren ooc tenzelven dage gelesen drie bewerpen van remversalen die men soude nemen van den persoon op wiens lijff de voorscreven ambachtsheerlicheyt zoude werden gestelt, daervan de voornomde Van der Laen hadde gemaict den eenen, meester Jacob de Milde, raidt ende pensionarys deser stede den anderen, ende Dirck van Leeuwen, clercq van de tresorie (op wiens [fol. 225] naem geraemt was de voorscreven ambachtsheerlicheyt te stellen), den derden, waerop gestemmet werde, dat alle ‘tgunt burgermeesteren off ’t merendeel van hem, mitten geenen die zijluyden daerover tot hoeren raide zouden roupen, gedaen werde dat ‘tselve zijn voortgang zoude hebben.

Waernair de voornomde Van der Laen heeft geconcipieerd zeeckere requeste ende dezelve mitte heeren Assendelft ende Suys gecommuniceert zijnde, heeft die den Hove gepresenteert ende appoinctement daerop vervolcht den 13en, 14en, 15en ende 16en marty anno ’45 vers., ende werde de saicke in advys gehouden.

Alsoe nu de voorscreven van Leyden begeerden transporte ende d’ oversetting van ’t leen, zeggende hoer penningen gereet te wesen, zoe es de voornomde Van der Laen ten versoucke van de voorscreven van Leyden voor Paesschen gereyst in Den Hage aen de heer Van Assendelft als stadhouder van de Leenen, versouckende off hij daertoe wilde verstaen, verclarende de voors. Van Assendelft doen ter tijt dat zijne commissie mits de doot van den prince [de stadhouder van Holland enz., René van Chalon, prins van Orange, overleed 18-7-1544] uyt ende teniete was, dat men daeromme most vertouven nair den nieuwen stadthouder ende commissie, meynende daeroff bescheyt te hebben over Paesschen. Middelertijt hebben de voorscreven van Leyden gesocht te furneren de penningen ende daertoe verwillicht hebbende meester Geryt Henricxzoon van der Goude, licentiaet in de rechten, hebben denzelven opten 7en mey anno ’45 vercoft de rentebrieff van twehondertvijftich gulden jaerlicx, geypotequeert op ’t schoutambacht ende andere domeynen, mit belofte van die te waren, de voors. ambachtsheerlicheyt (die bij advys ende consent van schout, burgermeesteren, schepenen ende raiden der voors. stede gestelt zoude werden opten name van de voorscreven meester Geryt Heyndricxz., mits bij hem passerende behoirlicke remversael) daer- [fol. 226] voor te pande stellende ende alle der borgeren personen ende goeden daervoren ooc verbindende, welcke rentebrieff de voornomde meester Geryt Henricxz. opten 15en meye daeraenvolgende dadelicken voor Adriaen Janszoon ende Jacob van der Graft, schepenen, es opgedragen ende overgegeven bij Jacob van der Does, Claes Adriaenszoon, jonge Dirc Jan Reyersz. ende Jan Frans Gijsbrechtsz., burgermeesteren.

Opten 16en meye es de voornomde Van der Laen ten versoucke van de voorscreven van Leyden weder gereyst in Den Hage omme de zaecken te benaerstigen ende de heer Van Assendelft, die uyt Brabant thuysgecomen was, aen te spreecken, ‘twelc zoe mits ’t vertrec van de voorscreven heer Van Assendelft naer Uytrecht nyet en const werden gedaen, es de voornomde Van der Laen ten versoucke alsvooren opten 21en meye ’45 weder gereyst in Den Hage omme de voorscreven heer Van Assendelft (van Uytrecht gecomen zijnde) ter zaecke voors. aen te spreecken, die alsdan verclaerde noch geen commissie te hebben, ende heeft tenzelven tijde mede vervolcht appoinctement ende expeditie van den Hove opte voorscreven requeste van decreet, daerop geappoincteert was dat men bij dezelve requeste vougen zoude den staet van Zwietens sterfhuys ende van den jaerlicxen innecomen van de ambachtsheerlicheyt, mitsgaders acte van consent van de naeste vrunden om al ‘tselve gesien geappoincteert te werden zoe nair recht.

Alle ‘twelc de vrunden ende magen van den voornomden Zweten gecommuniceert ende gerapporteert zijnde, hebben Egbert van Ophem, C. van Wijngaerden ende Jan van Sloten als naeste vrunden des voornomden Zweten zeeckere acte van consent, bij de voornomde Van der Laen beworpen, ondergeteyckent, waermede de voornomde Van der Laen weder nair Den Hage es gereyst ende heeft dezelve mitten staet van den sterffhuyse ende de jairlicxe innecomen [fol. 226] van de voors. heerlicheyt den Hove overgelevert ende zulcx het decreet gesolliciteert. Eyntelick es opten tweden juny ’45 de vercopinge bij den Hove geratificeert, geapprobeert ende bevesticht, mit interpositie van ’t decreet ende authoriteyt nair rechten notelic ende gerequireert zijnde, behoudens ende onvermindert des voornoemde Cornelis van Zwietens weduwe haer recht van usufruct zulcx als haer competeerde aen ende opte voorscreven ambachtsheerlicheyt. ’t Voors. decreet die van Leyden getoont zijnde, es de voornomde Van der Laen mit de heer Van Lochorst daermede gereyst in Den Hage omme dienvolgende de oversettinghe van de voorschreven heerlicheyt te doen opte voornomde meester Geryt Henricxz, ‘twelc men nyet en begeerde te doen tenwaer meester Geryt Heyndricxz. voornomt wilde verclaeren dattet voor hem in zijn privé naem was. ‘twelc alsoe hij nyet en begeerde noch ter goeder trouwen nyet en conste doen, es ‘tselve de voornomde van Leyden zulcx angedient. Ende zijn daernair de vers. Lochorst ende Van der Laen weder in Den Hage gereyst, hebbende ’t voors. leen van d’ ambachtsheerlicheyt bij procuratie opgedragen ende gestelt in handen van de Keyserlicke Majesteyt, leenheere, ten behouve van de voors. meester Geryt Henricxz.

Opten 21en july daeraenvolgende is de voornomde Van der Laen ten versoucke van de voorschreven van Leyden gereyst naer Uytrecht om ten advise van de heeren Van Assendelft ende Lochorst, doentertijt aldaer bij de Majesteyt van de coninginne wesende, te solliciteren consent opte voors. opdrachte, oversettinge ende verlijdinge van de voors. heerlicheyt opten voornomden meester Geryt Henricxz., presenterende tenzelven eynde request hier innegelijft:

Aen den keyser. Verthonen ende geven oytmoedelicken te [fol. 228] te kennen Uwe Majesteyts onderdanige heer Gerrit van Lochorst, ridder, ende meester Geryt van der Laen als voochden ende momboirs van Adriaen van Zwieten, zoon van wijlen Cornelis van Zwieten, hoe dat zij supplianten, oversiende den staet van den boedel van wijlen Cornelis van Zweten vers., bevonden hebben dezelffde zeer belast ende beswaert met veele ende diversche schulden ende crediten, soedat omme hyerinne eensdeels te voorsien ende mede om te doen den meesten oirbaer ende proufijte van ’t voors. weeskint die zaecke gecommuniceert hebben mit die moedere ende vrunden van denzelffden, ende heeft hemluyden gelijc gedocht goet ende proffijtelic te zijn dat men die ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude, bij den voorschreven Cornelis van Zweten achtergelaeten, vercopen soude ende hebben zulcx gesproocken mit den regierders Uwer Majesteyts stede van Leyden, dat zij den coop genouch eens geworden zijn, hebben daeromme zij supplianten ‘tselfde die van den Raide van Hollandt te kennen gegeven omme alsoo ’t een onmondich kints goet was, ’t decreet van den Hove geïnterponeert zoude mogen worden, tot venditie van dezelve contracte ende nair die van den Raide voors. hemluyden op als geïnformeert hadden, daer in sulcke zaicke regard op behoort genomen te werden, ende nair mede die naeste vrunden ende magen van den voorscreven Adriaen in dezelffde vercopinge geconsenteert hadden, hebben ’t decreet van den Hove daertoe dienende geïnterponeert. Ende is volgende dien bij den supplianten in der qualité alsvooren de voorschreven ambachtsheerlicheyt voor Uwe Majesteyts stadthouder ende mannen van Leen van Hollandt opgedragen tot prouffijt van eene meester Gerrit Heyndricxzoon van der Goude als genomineert bij de voors. regierders van Leyden omme ’t verlij tot hoere behouff t’ ontfangen ende den behoirlicken eedt te doen. Maer als de voors. meester Geryt ’t verlij van ‘tselffde leengoet versocht [fol. 229] is als ’t schijnt Uwe Majesteyts stadthouder van de Leenen belast geweest van Uwe Majesteyts wegen denzelffden daer nyet mede te verlijen, zoeverre het wesen soude tot prouffijt van de voors. regierders Uwer Majesteyts stede van Leyden, zoedat bij middele vandien ’t voors. contract geen voortgang hebben en mach hoewel nochtans die vers. coop bij den voors. regierders om anders geen zaecke gedaen en es, dan overmits de voorscreven heerlicheyt streckende es vast aen die voors. stede, daer alrehande poortersneringe gedaen werde ende dat omme ‘tselve te beletten, die van Leyden over lange jaeren grote zware processen gevoert hebben tegens de ambochtsheer van Zoeterwoude, daervan eenige alsnoch hangen ongedecideert voor die van Uwe Majesteyts luyden van den Secreten Raide, die zij hopen daermede te neder geleyt zouden werden ende dat die stede door ’t cesseren van de poortersneringhe in de voorscreven heerlicheyt in haer incomen verbetert zoude werden ende mede verhoet van schade die zij bij eenige aldaer dapenerende in hare draperye lijdende zijn, versouckende daeromme oitmoedelicken dat Uwe Majesteyt believen wil Uwen Majesteyts stadthouder van de Leenen in Hollandt te ordonneren mit de voorscreven ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude volgende ’t voorscreven contract te verlijen meester Geryt Heyndricxz. tot behouff van de voorscreven Uwe stede van Leyden. Dit doende etc.

Op welck versouc begeert zijnde ’t advis van die van den Raidt ende Reeckeningen in Hollandt, heeft meester Vincent Cornelisz. opten 7en augusti ’45 gescreven aen meester Jacob de Milde, raidt ende pensionaris der stad Leyden, dat men begeerde te weten ’t innecomen totter heerlicheyt behoirende off dezelve zeeckerlicken volgende? Hoeverre de stadt begeerde voorsien te wesen? Hoe zij die begeerden te gebruycken? Of ze dat hadden van den Heer van Wassenaer? Wat de stede voor de coop belooft hadde? Wat [fol. 230] zij de keyser daeroff te goede zoude willen doen indien ‘tselve tot ’s keysers profijt werde angenomen? Begerende dat Milden ‘tselve burgermeesteren andienen, daerop antwoirde overscrijven of yemant daeromme overcomen zoude om vorder daeraf te handelen.

Volgende denwelcken zijn Claes Adriaensz. ende jonge Dirc Jansz., burgermeesteren, ende meester Jacob de Milde, pensionarys, opten elffden augusti ’45 getrocken naer Den Hage om beroerende de vers. zaecken mitten voornoemde meester Vincent Corneliszoon te spreecken.

Ende alsoe der voors. zaicke geen eynde en werde gemaict, zoe hadden de voors. van Leyden opten 16en septembris 1545 door meester Philips Vranckensz., notarys, aen de personen van de voornomde Lochorst ende Van der Laen in der qualité voorscreven doen insinueren ende denunchiëren dat geleden zijnde een halff jaer of daeromtrent zijluyden den regierders voors. vercocht hadden de heerlicheyt van Zoeterwoude ende alsoe zij den regierders voors. nyet en conden doen hebben investiture van dezelve heerlicheyt overmits dat de Keyserlicke Majesteyt (als ’t scheen) zulcx nyet en wilde, dat zij voochden alsnoch binnen een maent nae date van der insinuatie ende denunchiatie hemluyden zouden doen hebben investiture van dezelve heerlicheyt ofte bij gebreecke vandien en dachten hem aen de coop nyet te houden, mer die te renunchiëren; noch en begeerden de penningen die zij op schade gelicht hadden niet langer bij hem te houden, mer weder te employeren tot prouffijt van der stede, alsoo ’t geen reden en waer dat zij dezelve penningen tot hoor schade bij hem souden houden leggen sonder der stadt prouffijt daermede te doen. Dan indien de voochden voorscreven haer binnen de voors. maent de investiture deden hebben, wilden ende souden hemluyden de belooffde penningen opbrengen ende betalen ende zoelange de penningen noch bewaren en onderhouden. Daerop [fol. 231] bij den voors. voochden ter antwoirde gegeven was dat deselve burgermeesteren ende regierders als jonge Dirc Janszoon, Claes Adriaensz., Geryt Boeckelszoon Buytewech ende Jacob Deyman, secretarys, opten 23en decembris 1544 mit rijpe deliberatie gecoft hadden van de voorschreven voochden ten advyse van den Raide ende ter presentie ende goetduncken van joncvrouwe Anna van Borsselen, moeder, ende Cornelis van Borsselen, oom van Adriaen van Zwieten, de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude mit haren toebehoiren in aller manieren als de voorscreven Adriaen dezelve heerlicheyt te leen houdende was van de Keyserlicke Majesteyt als grave van Hollandt ende dat om de somme van vijffduysent guldens, des de voorschreven voochden alleenlick gehouden zouden zijn d’ opdrachte van ’t vers. leen te doen in tsheeren handen ten behouve van dengeenen die de voors. van Leyden daertoe nomineren zouden, ende de voorscreven van Leyden zouden doen ende betaelen de costen van de voorschreven opdrachte, investiture ende anders. Ende hadden de vers. van Leyden tot confirmatie van de voors. cope ende voorwairden gegeven een goude Karolusgulden tot een godtspenning, ende de voorschreven voochden hadden daerop vercregen van den voors. Raide behoirlicke brieven van decreet ende ooc consent van de naeste vrunden ende magen om de voorschreven vercopinge te mogen doen. Ende hadden deselve voochden volgende dien de voorschreven opdracht gedaen in tsheren handen ten behouve van eenen meester Gerrit Heyndricxz. bij de voornomde van Leyden daertoe genomineert zulcx hadden de voorschreven voochden al gedaen ende volcomen daertoe zij uyt crachte van den contracte gehouden waren ende bij hemluyden nyet en stont quo vrinus(?) de voors. van Leyden nyet en verheven noch en vercregen de voors. investiture mits ‘twelc de vers. van Leyden gehouden waren den voors. [fol. 232] voochden te betaelen ende restitueren de voorschreven vijffduysent guldens ende de costen bij hem ter cause vandien gedaen ende verleyt, protesterende tegens de voorschreven van Leyden in cas van refuys of delaye der voors. betalinge van costen, schaden ende intresten die zij bij wanbetalinghe ende ’t ontberen van de voorscreven penningen gedaen ende geleden hadden, ende noch door dien doen hebben ende lijden zouden mogen, de penning jaerlicx tot zestien eene gereeckent, alsoe zij de voors. penningen doen ten behouve alsvooren zulcx profijtelic ende zeeckerlic wisten te besteden.

Waernair hebben de voors. van Leyden opten 21en septembris certificatie verworven angaende de voorscreven coop van jonge Dirc Jansz., Claes Adriaensz., Buytewech, burgermeesteren, ende Deyman, secretarys, zonderlinge nopende de costen van ’t heergewaden of investituer.

‘twelc zulcx gedaen zijnde, sijn de voornoemde Claes Adriaenszoon, burgermeester, meester Jacob de Milde, pensionarys, ende Jacob Deyman, secretaris, opten 22en september anno ’45 gereyst in Den Hage omme mit de voochden van Adriaen van Zwieten te gaen bij de heer Van Assendelff ende zien off zij accorderen souden connen nopende de investiture ende tot wiens coste ende moeyte die geschieden zouden. Hiernaer zijn de voors. van Leyden (soo ’t schijnt) tevreden geweest ’t vervolch om tot de voors. investiture te geraecken aen hem te nemen, mits hebbende acte van non-prejuditie, dewelcke opten 6en octobris 1545 opten name van de voors. Lochorst ende Van der Laen was beworpen, als dat zij belijden souden dat alsoe zij den burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden de ambachtsheerlicheyt hadden vercoft ende bij de stadthouder van de Leenen zwaricheyt gemaict werde omme den genomineerden van de vers. regierders daervan te verlijen, soedat van node wesen zoude omme daertoe te comen ‘tselve te vervolgen aen de Keyserlicke Majesteyt, zoe beloofden zij voochden den voornomden burgermeesteren dat indien zij mit hemluyden ooc op haren name ‘tselve verlij ver- [fol. 233] volchden, zij nochtans hemluyden ‘tselve nimmermeer obijceren en souden omme daermede te willen doceren, dat zij eenichsints gehouden souden zijn ’t voors. verlij tot haeren costen te vervolgen, mer wes naersticheyt zij omme ‘tselve te vervolgen deden, dat hetzelffde geschieden zoude zonder hoir bij dien eenichsints te verbinden ofte daerbij te bekennen gehouden te zijn om zulcx te doen, zoe zij pretendeerden daerinne nyet gehouden te zijn, om welcke acte van non-prejuditie in zulcker vougen te verlijden de voornomde voochden swaricheyt maickende, zijn opten 22en decembris 1545 Claes Adriaenszoon, burgermeester, ende meester Jacob de Milde, pensionarys, gereyst in Den Hage omme ‘tselve te communiceren de heer Van Assendelft.

Eyntelicken es angaende ’t voors. vervolch opten 24en decembris 1545 onderlinge verdragen ende bij onderteyckeninge over ende wederover gedaen, bevesticht dat alsulc vervolch als gedaen zoude werden vanwegen den burgermeesteren ende regierders van Leyden omme te vercrijgen ’t verlij ofte d’ investiture van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude die de voors. van Leyden van de voornomde voochden gecoft hadden, ten advise ende bij decrete van den Raide van Hollandt zoude wesen zonder prejuditie van yemants recht, zoe de vers. burgermeesteren sustineerden, nyet gehouden te zijn ’t voors. verlij tot haren coste ende prericule te vervolgen ende de voors. voochden ter contrarie, zonder dat d’ een den anderen ‘tselve eenichsints zoude mogen obijceren off hem daermede behelpen in toecomenden tijden.

Dienvolgende es de voornomde De Milde opten eersten january 1546 gereyst nair Uytrecht omme an de Keyserlicke Majesteyt te solliciteren dat de stede van Leyden off yemant die zij daertoe nomineren zouden verlijt zouden mogen werden mitter ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude. Ende opten 6en january daeraen es hem Claes Adriaenszoon, burgermeester, naer Uytrecht gevolcht omme de voornomde Milde in de geroerde sollicitatie te assisteren, hebbende tot dien eynde gepresenteert de requeste hier innegelijft:

Aen de Keyserlicke Majesteyt. Geven in alderonderdanicheyt te kennen de [fol. 238] burgermeesteren ende regierders Uwe Genades stede van Leyden in Hollandt dat dezelve stede zeer gepopuleert ende vol volcx es van veele arme luyden die nyet en hebben aff te leven dan ‘tgunt zij mit zuyren arbeyt dagelicx winnende zijn, zoe bijsondere in de neringe van de draperye ende anders, ende dat zij supplianten ende hoere voorsaten om te helpen supporteren de lasten van Uwer Genade beden ende subventiën van oirlogen ende anders, bij octroye opgestelt hebben gehadt zeeckere grote ongelden ende exchijsen opte wolle vellen, laeckenen, bieren, wijnen ende anders, ende dat om deselve stede te defrauderen ende den voors. stede daervan te frustreren veele ende diversche luyden onderwinden hem de voorscheven stede neringen van draperye, tappen ende anders te doene ende te hantieren buyten vast an ende bij der voors. stede van Leyden, sonderlinge binnen de jurisdictie ende ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude die bijnae alomme ende vast an de voors. stede Leyden streckende es, door welcke zij supplianten ende hoore voorsaten veele ende diversche questiën, geschillen, processen, costen ende schaden hebben moeten sustineren ende supporteren, dwelc zij Uwer Genade te kennen gegeven ende vercregen hebben gehadt zeeckere octroye uyt crachte van denwelcken bij openbaren edicte allen ende eenen yegelicken geïnterdiceert ende verboden es egeene stedeneringen van draperye, tappen ende anders te mogen doene noch hantieren binnen [opengelaten] roeden naer d’ uyterste canten van der voors. stede vesten, ende dat op zeeckere peynen ende mulcten daertoe gestelt. Tegen welcken voorscreven octroye ende edicten een Cornelis van Zwieten, ambochtsheere van Zoeterwoude voors., geopposeert ende geappelleert heeft, waerop proces geresen ende alsnoch hangende es ongedecideert. Ende alsoe nu de voors. Cornelis van Zweten deser werelt overleden es, achter- [fol 335] latende Adriaen, zijnen onmondighen zoon ende leenvolger, belast mit diversche schulden, spruytende ter cause van denselven lenen die men niet reden noch betaelen mach dan mits vercopinge van de voors. ambachtsheerlicheyt jaerlicx in als doende ende inbrengende hondertendetwe ponden van veertich groten, des daer weder uytgaende zijn tsestich der voors. ponden erffrenten tsjaers, zoedat van de voors. ambachtsheerlicheyt in als zuyver nyet meer in en compt dan tweendeveertich der vers. ponden tsjaers, mits d’welcke de voochden van den voors. onmondigen Adriaen van Zweten de voors. ambachtsheerlicheyt ter vente doen stellen hebben, zoedat de vers. supplianten omme te assopiëren ende te aboleren de voorscreven ende allen anderen questiën, processen ende inconveniënten die zij ende hoer voorsaten altijt ter cause van der voorscreven ambachtsheerlicheyt t’ horen groten zwaren lasten, costen ende moeyten hebben moeten supporteren omme ooc der voorschreven stedeneringhen voor den poorters ende innewoonders ende derzelver stede exchijsen tot onderhoudenisse vandien zonder fraude te bat te mogen conserveren ende onderhouden voor zoeveele in hem es deselve ambachtsheerlicheyt ten advyse ende bij decrete van die van den Raide in Hollandt ende op ’t believen van Uwer Genade gecoft oft doen copen hebben gehadt, niet dat zij supplianten hebben de penningen mede te betaelen, mer dat een meester Geryt Henricxzoon deselve penningen op losrenten ende ooc de voorschreven ambachtsheerlicheyt op zijnen privé naeme van Uwer Genade als grave van Hollandt te leene ontfanghen zal. Ende alsoe de voors. meester Geryt Henricxzoon mitte penningen van den voors. cope gereet es ende dat de voorscreven voochden insgelijcx bereyt zijn t’ sijnen behouve te doene in ’s heeren handen d’ opdrachte van ’t voorscreven leen ende ambochtsheerlicheyt mit ’t voors. decreet, soo schijnt nochtans dat Uwer Genade stadthouder van den Leenen in Hollandt daertoe nyet [fol. 336] en wil verstaen zonder van Uwer Genade daertoe te hebben expresse last off bevel. Ende gemerct dat de voors. ambachtsheerlicheyt es een onversterffelic erfleen, gehouden van Uwer Genade als grave van Hollandt, ende dat de voorscreven cope gedaen es bij decrete ende consente van den naesten vrunden ende magen ende dat d’ investituyr ofte verlijdinge ende ooc ’t versterven ende ’t vervallen alleen begeert wort ende geschien zal opten naem ende deur den persoon van den voorschreven meester Geryt, zoedat in desen in geenreleye manieren noch in geenen gevalle eenich prejuditie ofte achterdeele van Uwer Genade gelegen es off gebeuren mach, soe versoucken die voorscreven supplianten mitsgaders oock de voors. voochden dat Uwer Majesteyt gelieve bij missive off anderssints den vers. stadthouder van de Leenen in Hollandt te lasten ende te beveelen dat hij ontfange d’ opdrachte van ’t voorscreven leen, ende ‘tselve wederomme te verlijden ende te verleenen den voorscreven meester Geryt Henricxz. tot zulcken rechten ende in sulcker manieren als gewoonlic es, ende die voorschreven Adriaen ende Cornelis van Zweeten ende hoer vorders te houden plagen, mits betalende ende dragende de gewoonlicke rechten ende lasten daertoe staende etc. In d’welc doende Uwe Majesteyt etc.

Geduyrende welcke sollicitatie burgermeesteren ende regierders aen Milden screven opten 22en, 23en ende 29en january 1546 dat hij hebbende apostille ten fijne van advis, ooc soude schicken te becomen brieven van recommandatie van den heere Van Assendelft an de Reeckenmeesteren in Den Hage, ende daermede over zoude comen om ’t advis zelffs te vervolgen off mit ’t solliciteren van ’t advis zouden verbeyden tot de heer Van Assendelft in Den Hage zoude sijn gecomen, zonder wiens jegenwooirdicheyt advis ende addres in den voorschreven zaicke (soo ’t scheen) nyet en [fol. 237] werde gedaen ten opsicht van dewelcke in ’t bijsonder mitsgaders in dancbaerheyt van vele ende verscheyden diensten bij hem deser stede gedaen, de voorschreven Van Assendelft beschoncken werde mit een voeder Rinschen deelwijn.

Opten tienden february 1546 zijn de voornomde Claes Adriaensz., burgermeester, ende Milde, pensionarys, getrocken in Den Hage omme te solliciteren ’t advis gelijc ooc Milde alleen gedaen heeft den 15en ende 18en february ’46 voors. Welcke advis becomen hebbende, es Milde voornompt opten 17en marty 1546 van der stede wegen gereyst nair Bruyssel omme te solliciteren ’t consent van de Keyserlicke Majesteyt, ende zoe meester Geryt van der Laen voornompt dezelve tijt tot Mechelen was gecomen, heeft zijnen dienaer van Mechelen gesonden naer Bruyssel aen de voornomde pensionarys aldaer wesende, hem vragende off deselve Van der Laen hem ten zaicken voors. eenige vorderinge off addresse zoude mogen doen, daerop hij verclaerde: neen, alsoe hij genouch fiat ende zijnen dienaer om gelt gesonden hadde.

Opten negentienden aprilis daeraen es de voornomde Milde, pensionarys, geweest in Den Hage omme mit de heere Van Assendelft te spreecken nopende eenige zwaricheyden in den voorscreven zaecke bejegent, zoe nopende de recognitie van 3 gulden tsjaers die de Keyserlicke Majesteyt tersaicke verschreven begeerde, alsooc nopende de quytlatinge van ’t derdendeel van de boeten van 10 pond die de ambachtsheeren vanouts uyt ’t baillyschap hadden genoten, daerjegens de bailliuwen weder genoten twederde paerten in der schouten boeten van 42 sschellingen, ‘twelc onderlinge lange jaren jegens malcanderen was blijven staen.

Opten 17en mey 1546 zijn Claes Adriaenszoon, burgermeester, ende de [fol. 238] voornomde Milden, pensionarys, geweest in Den Hage omme aen ’t Hoff te solliciteren dat zij tot stats behouff zouden mogen crijgen eenige recompense van de voors. 3 gulden tsjaers, alsoe de voochden hem diesangaende gerefereert hadden tot discretie van den Raide.

Opten 25en dach van mey es de voornoemde pensionarys Milde weder gereyst in Den Hage om te crijgen twe acten, d’ eene van die van den Raidt ende d’ ander van die van de Reeckeningen, beroerende de vers. ambachtsheerlicheyt, mer en werde daerinne nyet gedaen mits d’ absentie van de heer Van Assendelft, gelijck oock geschiede opten 17en juny anno ’46, dat meester Claes de Wilde, burgermeester, mit de voorscreven pensionarys De Milde weder teneynde voors. in Den Hage zijn geweest, mede om redenen voorschreven, tevergeefs, die derhalven opten 25en july 1546 tsamen weder geweest zijn in Den Hage om de voorgecomen zwaricheyden te communiceren mit de heer Van Assendelft, dewelcke verclaerden dat men de zaicke nyet rechten en mocht off men most andermael scrijven om advis ende dat men daeromme boven zoude moeten vervolgen.

‘twelc zulcx die van de Gerechte gerapporteert zijnde, es de voornomde Milde, pensionarys, opten 3en july 1546 weder gereyst tot Bruyssel om aen de Majesteyt van de coninginne te solliciteren beslotene brieven aen die van den Raide ende Reeckeningen in Hollandt omme andermael van denzelven te hebben advis beroerende de coop van de voorschreven ambachtsheerlicheyt. Dewelcke bij hem verworven zijnde, es de voornomde Milde opten 15en july 1546 weder geweest in Den Hage omme de advysen van den Raide ende Reeckencamer beroerende de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude te vervolgen, daer andermael om gescreven was, welcke advysen ander- [fol. 239] mael becomen hebbende, es opten 30en july 1546 die van de Cleyne Vroetschappe de zwaricheyt zoe nopende de recognitie als van de boeten geopent, mit verclaringe dat nopende de recognitie die de Majesteyt begeerden ende de weduwe Van Zweten tevreden was die te dragen, ende gevraecht hoe men hem dairinne zoude hebben te dragen deurdien de advisen van die van den Raidt ende Reeckeningen discordeerden, in denwelcken geresolveert werden dat indien de coop geapprobeert mocht werden volgende ’t advis van ’t Hoff, al waer ’t dat de recognitie drie off vier gulden jaerlicx mocht werden verhoocht, dat men ’t daeromme nyet en soude laten, mer indien volgende ‘t 1e advis van die van de Reeckeninge men ’t derdendeel van de boeten van tien pont most verlaeten zonder wederom te hebben de geheele boeten van 42 schellingen, dat men ‘tselve niet angaen mer refuseren zoude.

Mit welcke resolutie de voornoemde Milde ten zelven dage, te weten den 30en july 1546, gereyst es nair Bruyssel omme eyntelicken te vervolgen affscheyt opte verworvene advysen nopende de coop van de voorscreven ambachtsheerlicheyt. Ende alsoe de voornomde De Milde daerinne vorder zwaricheyden bejegenden, heeft hij dezelve de voornomde van Leyden, zijn meesters, te kennen gegeven bij missiven dewelcke opten 14en augusti geopent zijnde, de voornomde van de Cleyne Vroetschappe hadden gepersisteert bij haer voorgaende resolutie, mit verclaringe dat indien de coope daerop te weten opte recognitie van drie gulden jaerlicx voortgang wilde hebben, de voornomde pensionarys Milden een propijn zoude mogen doen van hondert Philipsguldens aen mijnheer de president ende tresorier-generael elc de helfte of zoude andersints ende zonder propijne de recognitie mogen verhogen tot zeven of acht gulden jaerlicx ten hoochsten, mit last indien de coop zijnen voortgang nyet en wilde hebben op eenich van de voors. twe [fol. 240] manieren van uyten coope te scheyden ende thuys te comen, scrijvende ten zelven tijde mede an de voornomde Van der Laen die tot Mechelen was, dat hij tot Bruyssel reysen ende de pensionarys Milde in alles bijstaen ende behulpelic sijn zoude, zonderling dat hij, Van der Laen, ingevalle van verhoginge van de jaerlicxe recognitie de voochden ende weduwe wel behoorden te induceren deselve verhoginge te dragen ende te nemen tot minderinge van de cope, gelijc ooc de voorschreven Van der Laen gedaen heeft als tenzelven eynde verreyst zijnde van Mechelen op Bruyssel.

Eyntelic hebben de heeren van de Finantie mits de verscheydenheyt van de advysen van die van den Raid ende Reeckeninghen als tenderende ’t advis van die van de Reeckeninge tot meerder voordeel van de Majesteyt verstaen dat men die van Leyden de coop van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude zoude vergonnen, behoudende de Majesteyt des ambachtsheers gerechticheyt in de boeten van 10 pond ende dat de bailly evenwel zoude behouden de twederde paerten in des schoutenboeten van 42 schellingen invougen dat mer een derdepaert an de stadt zoude blijven, meenende (zoo 't scheen) dat het de stadt de ambachtsheerlicheyt zoeveel boven de waerde gecoft hebbende om de boeten nyet achterlaten en souden, waerop de voorschreven Milde die van de Finantie verclaert hebbende dat de stad de coop op zodanige conditiën niet en begeerde aen te nemen, in haeste thuysgecomen is ende heeft ‘tselve zijn wedervaren die van de Cleyne Vroetschappe den 27en augusti gerapporteert, om van hem te verstaen wat men vorder in der zaecke soude doen, bij dewelcke geresolveert was dat alsoe men nyetjegenstaende wat moeyte ende naersticheyt daertoe gedaen tot de investiture nyet en hadde connen geraecken, men de weduwe ende voochden daervan soude adverteren off zij daertoe wisten te comen; [fol. 241] zoe nyet, den coop af te slaen, te vervolgen aen de heer Van Lochorst om te becomen transport van de rentebrieff die hij opte ambachtsheerlicheyt spreeckende hadde ende voorts zorge te dragen om meester Geryt Heynricxzoon te lossen ende de rente op ’t schoutambacht weder te becomen ende an de stadt te brengen.

Volgende welcke resolutie vanwegen burgermeesteren opten 18en octobris 1546 door meester Philips Vranckensz., notarys, hierboven genomt, aen den voornoemde Van der Laen ende Van Lochorst gedaen es de volgende insinuatie, te weten hoe dat zij burgermeesteren mit grote costen haer diligentie gedaen hadden (al waren zij des te doen ongehouden) omme van de Keyserlicke Majesteyt te vercrijgen consent dat zij souden mogen ontfanghen de investiture van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude tot behouff van der stede van Leyden volgende zeeckeren coop daervan geschiet, den voornomden voochden kennelicken zijnde, dan dat Zijne Majesteyt daerinne nyet en hadde willen consenteren dan mits tot zijnen behouve houdende een derdendeel van de boeten die den ambochtsheer voorschreven competeerden in de boeten van den bailly van Rijnlandt, boven noch zeeckere recognitie van drie guldens, ‘twelc de voors. burgermeesteren nyet aen en stont zoe sij niet en begeerden yet quyt te schelden off te verliesen van ’t gunt dat zij gecoft hadden ende totter ambachtsheerlicheyt toebehoirde, mer de geheele ambachtsheerlicheyt te hebben mit alle de rechten, nutschappen ende profijten daertoe staende, zoeals die tot daertoe bij de ambachtsheeren beseten ende gebruyct was ofte die coop geheel te verlaeten, dat daeromme de voochden noch binnen den tijt van een maent mochten zien dat zij de voorscreven burgermeesteren deden [fol. 242] hebben investiture van de voorscreven ambachtsheerlicheyt mit alle zijn toebehoiren, ofte dat zij haer oirbaer deden mit dezelve ambachtsheerlicheyt, ende dat de burgermeesteren protesteerden dat zij tot daer toe haer penningen hadden moeten houden leggen tot hare grote schade, ende dat zij van vorder schade mede protesteerden indien zij hemluyden van de cope nyet en ontslougen ende daeromme de penninghen langer houden soude moeten. ‘twelc zulcx de voornomde Van der Laen ende Lochorst respectivelic verwitticht zijnde, gaven ter antwoorde dat zij alvorens begeerden visie van ’t versouc ende appoinctement bovenverhaelt, om daermede te spreecken mit haer medevoochden ende zulcx ooc mit meester Cornelis Suys ende mit die van den Raide van Hollandt om van als daernair antwoirde mit hemluyden gelijckelicken gegeven te worden als ’t behoiren zoude.

Opten 9en february 1547 heeft ’t Hoff heer Geryt van Lochorst ende meester Geryt van der Laen t’ haren versoucke van de voochdie ontslaghen ende gesurrogeert in heur plaetse Antonis van Cats.

Wat hyer voorts inne gedaen ende opgevolcht mach zijn en hebbe ic tot noch tot niet cunnen vinden, alleenlicken dat Anthonis van Cats bij zijne brieven van den achtienden april 1547 aen de voornomde pensionarys Milde uyt Den Hage geschreven, verclaert dat hij volgende de laetste propoosten gehouden mit mijnen heeren van de stadt van Leyden nopende de heerlicheyt van Zoeterwoude in ’t breet rapport gedaen hadde aen de vrunden ende magen van den jongen Zweten, dewelcke hem eyntelicken dese resolutie gegeven hadden dat zij nyet van meninge en waren vorder eenich vervolch off sollicitatie ten Hove te doen om te verwerven investiture in den name van de voors. stede [fol. 243] angesien ende overgemerct dat heur docht dat het soude zijn arbeyt-, gelt- ende tijtverlies ter oorsaeck dat hij hebbende gedaen zijn uyterste plicht om te obtineren gelijc hij zeyde van gelijcken ooc de weduwe van zaliger Cornelis van Zwieten, die om dezelve saicke hadde gesolliciteert ende aen den keyser, wesende tot Uytrecht, vertoocht den staet van ’t sterffhuys, dewelcke wat vertoningen zij ooc hadde connen doen, nyet ten eynde en hadde connen comen van dese investiture, waeromme zij hem van doen voorts hielden voor geexcuseert ende gequeten, en zouden in ’t vorder van de heerlicheyt gebruycken gelijc hem goet zoude beduncken, verwachtende beter fortune.

Alle ‘twelc zulcx gepasseert zijnde, hebben burgermeesteren van Leyden de somme van drieduysentvijfhondertzevenentwintich gulden acht penningen, hem bij de voornomde meester Geryt Henricxz. van der Goude angetelt om tot behouff van der voorschreven stede geëmployeert te werden in cope van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude alsoe deselve geen voortgang en hadde mogen hebben, geconverteert ten profijte van de stede voornompt in cope van zeven verscheyden losrentebrieven spreeckende op ’t lichaem der voorscreven stede, t’samen uytbrengende twehondertvierentwintich guldens acht stuvers jairlicx ende dezelve doen transporteren opten voornomden meester Geryt gelijc de brieven daervan zijnde datzelve medebrengen.

In wat vougen nu de heer Van Alckemade an de ambachtsheerlicheyt gecomen off hoe mit hem gecontracteert zij, en hebbe ick mede alsnoch nyet connen vinden, dan dat opten 15en july ’47 Anthonis van Cats in qualité voorschreven der Graefflicheyt de vers. ambachtsheerlicheyt mit zijn toebehoiren heeft opgedragen ende es daermede [fol. 244] verlijt heer Willem van Coulster van Alckemade, te houden van de Graeflicheyt tot zulcken recht ende leene als Adriaen van Zwieten dat te houden placht, nyet te versterven alsoe lange alsser wittachtich kint leeft, dat van wijlen heeren Bartelmees van Raephorsts lijve gecomen es.

Vorder dat opten 23en july anno 1547 de burgermeesteren mit de heer Van Alckemade, ridder, ten huyse van den secretarys Deyman vergadert geweest zijn om te maicken zeecker accord beroerende de buytenneringen, die gedaen worden in den ambacht van Zoeterwoude, welcke ambachtsheerlicheyt de voors. heer Van Alckemade gecoft hadde ende werde zoeverde daerinne gesproocken dat het accord vandien genouch zijn voortgang hebben zoude op ’t believen van de Keyserlicke Majesteyt.

Dat dienvolgende de voornomde De Milde, pensionarys, opten 28en july 1547 naer Bruyssel es gereyst om te solliciteren brieven van confirmatie ende approbatie op ’t accord bij de regierders der stad Leyden mit heer Willem van Alckemade, ridder, als ambochtsheer van Zoeterwoude ende Stompwijc gemaict.

Ende dat opten 4en augusti anno ’47 voorscreven aen de voorscreven heere Van Alckemade ter ordonnantie van burgermeesteren betalinge gedaen zij van een somme van dertienhondertveertich gulden uyt saicke van zeeckere accordt mitten zelven gemaict, als dat men geen neringe van draperie met dat daeraen cleeft noch scheepmaickerije hanteren noch plegen en zoude mogen in zijn ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude ende Stompwijc, ende dat men voorts angaende andere neringe daer nyet meer van nyeus opzetten en souden mogen dan daer op date van den accorde en waren, breder blijckende bij den accorde daervan zijnde, bij de Keyserlicke Majesteyt geconfirmeert.

Ten laetsten dat opten 13en septembris 1547 Claes Claeszoon, deurwairder [fol. 245] betalinge zij gedaen van zijn sallarys van gepubliceert te hebben zeeckere octroye in den dorpen van Zoeterwoude, Stompwijc ende Leyderdorp, mitsgaders in den steden van Leyden.

Ende dat opten tienden aprilis vijftienhondertachtenveertich ’t Hoff gecommitteert heeft Willem Claeszoon Wortel, Korstant Claeszoon, Pieter Janszoon ende Cornelis Corneliszoon, buyrluyden van Zoeterwoude, een somme van hondert gulden off minder over d’ oncosten van den processe jegens die van Leyden gesustineert te mogen ommeslaen, ten minsten lesie van de gemeene ingesetenen van den voorscreven ambachte.

Dit es alle ‘tgene dat ic nopende de coop van de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude ende ‘tgunt daerop gevolcht es uyt de stucken bij der stadt zijnde t’samen hebbe weten te vinden, ‘twelc ic Mijnen Edele Heeren voor mijn wedervaren rapportere ende zulcx in ’t lange bij gescrift hebbe gestelt, deurdien ic de zaecken dicwijlen van eenige die ’t wel wilden, ooc behoorden, te weten, heel anders hebbe horen verhalen, niet zonder injurie van de namen van eenige afgestorven regierders, opdat die voor zoeveel mogelic es verschoont, de logen gestraft ende de waerheyt plaetse gegeven mochte werden.

Alle ‘twelc ic ondergescreven mit mijn handt ende gewoonlicke onderteyckeninge mitsdesen bevestige desen 7en octobris 1597. (w.g.) J. van Hout.

De inventaris van de boedel van Cornelis van Swieten, met name in zijn huis op de Breestraat, is al in 1913 door gemeentearchivaris J.C. Overvoorde besproken en deels getranscibeerd in het Leids Jaarboekje 10 (1913) p. 94-103: De inrichting van een patriciërswoning in Leiden in de zestiende eeuw.

 

Jan van Hout en de koop van Leiderdorp in 1582

P.J.B. de Baar

 

1574 Leiden Leiderdorp Bilhamer uitsnede 800 

Inleiding

Vroeger waren er ambachtsheerlijkheden. De heren van een ambacht hadden veel macht; zo benoemden ze de burgerlijke en kerkelijke ambtsdragers en konden keuren (wetten, verordeningen) voor die plaats uitvaardigen. Ook konden ze rechten (belastingen) heffen op tal van zaken, dus ook op economisch gebied konden ze heel wat regelen (en ritselen). Iedere ambachtsheer wilde in zijn ambacht zoveel mogelijk economische activiteit, zelfs als dat ten koste ging van een nabijgelegen stad. Ook al kregen de steden steun van hogere overheden in hun streven tot protectionisme, de ambachtsheren beschermden hun eigen belangen en dat botste nogal eens. Wanneer een stad een ambachtsheerlijkheid kon kopen (die was vaak best wel veel geld waard), kon het stadsbestuur voortaan het beleid bepalen en dus alle economische activiteit in dat ambacht of althans een brede ring rond de stad verbieden, en handhaven. Zo probeerde Leiden in 1544 Zoeterwoude (met Stompwijk, Wilsveen en Tedingerbroek) te verwerven, maar uiteindelijk sprong de koop af. Toen zich een nieuwe gelegenheid voordeed bij Leiderdorp, aarzelde de stad niet lang en sloeg toe. Maar dit werd een lijdensweg. Wie beter dan Jan van Hout, die overal bij aanwezig en betrokken was, kon een uitvoerig rapport schrijven over de hele gang van zaken? Zijn Verbael is bewaard gebleven, ook in afschrift, en volgt hier in transcriptie. 

In 1582 kocht de stad Leiden de ambachtsheerlijkheid Leiderdorp, maar de formele afdoening daarvan ondervond tegenstand. Waar de schoen precies knelde, wordt uit het betoog van Van Hout niet duidelijk (was Amsterdam tegen?). Leiden probeerde de zaak door te drukken door de stadhouder, prins Willem van Oranje, voor haar karretje te spannen, maar eerst was dat lastig omdat hij steeds maar niet in Holland was, en toen hij eindelijk in Delft kwam te wonen, werd hij vermoord vóór hij zich met de zaak Leiderdorp had kunnen bemoeien. Daarna bleef de zaak jarenlang van de agenda, tot zich in 1597 een nieuwe kans voordeed. Gelukkig waren alle betrokken partijen nog steeds van dezelfde mening, zodat het nu, wellicht zonder stiekeme tegenstrevers, in vrij korte tijd afgedaan was. Zowel in 1582 als 1597 heeft vooral Van Hout zich enorm ingespannen om alle problemen op te lossen; het is ongelofelijk hoeveel hij gereisd heeft om met allerlei betrokkenen te overleggen. In wezen vervulde hij de taak van een pensionaris, in 1582 omdat er toen geen duidelijke bekleder van dat ambt was, en in 1597 naast pensionaris Nicolaes van Seyst. Hij moet absoluut diplomatische gaven gehad hebben; hij sprak kennelijk net zo gemakkelijk met een eenvoudige boer of handwerksman als burgemeesters van grote steden, edelen en zelfs de stadhouder. Zelfs als hij lid was een soort deputatie waarbij burgemeester(s) of andere politici aanwezig waren, waarbij die haast vanzelfsprekend het woord voerden, was zijn invloed toch vaak aanwijsbaar. Kortom, iemand die zo waardevol was dat hij vaak alleen op reis gestuurd werd om zaken te ‘regelen’.

Het rapport (verbael) van Van Hout is in twee versies overgeleverd: als origineel in Archieven Stadsheerlijkheden en Vroonwateren inv.nr. 103 en in authentiek afschrift in Stadsarchief 1575-1816 inv.nr. 336. Omdat het afschrift veel gemakkelijker leesbaar is, volgt dat hieronder. Er is vluchtig vergeleken met het origineel, maar belangrijke afwijkingen daarvan zijn niet aangetroffen.

In inv.nr. 103 bevindt zich ook een rekening van de (meeste) onkosten die de aankoop met zich meebracht. Alleen de reiskosten werden elders verantwoord, en opvallend is dat deze rekening zich hier bevindt en niet formeel is afgesloten en afgehoord. Mogelijk is dit slechts een ontwerp en bevindt of bevond een net-exemplaar zich tussen de bijlagen bij de rekening (van tresorier-ordinaris of tresorier-extraordinaris). Werkelijk alles is verantwoord, zelfs het smeergeld. Zo kreeg de vrouw van raadpensionaris Oldenbarnevelt, die eigenlijk alleen maar geadviseerd had hoe de koopsom over de grens van het vijandelijk (Spaans) gebied te krijgen, waar de verkoper, prins De Ligne, woonde, een verguld zilveren schaal. Het was een van de twee zilveren gedreven schalen die in 1592 door de stad gekocht waren om waar dat nodig was uit te reiken; zo was dit natuurlijk niet alleen voor de moeite van Van Oldenbarnevelt in dit geval, maar voor al zijn goede werk voor de stad Leiden, in het verleden en ook wel in de toekomst. Alleen al het vergulden, door de goudsmid Jan Jansz. van Griecken, kostte zestig gulden. De vrolijke maaltijd waarmee na de beëdiging van de Leiderdorpse ambtsdragers deze onthaald (en geappaiseerd) werden, kostte maar liefst f 98-15-0. Hopelijk heeft het ook Jan gesmaakt! Voor al zijn moeiten declareerde hij f 25-9-0, een flink bedrag, maar het zij hem (na zoveel eeuwen) nog steeds van harte gegund; hij heeft er echt wel wat voor gedaan!

In dit deel heeft (voorin) David van Royen, de latere stadssecretaris, orde geschapen in de warboel aan stukken over de aankoop, en daarna alles laten inbinden. Zijn titel: “Bewerp van het verbael van de reedenen en gelegentheydt welke de stadt Leyden bewogen ende aengezet hebben tot het koopen van de ambagtsheerlijkheydt van Leyderdorp van den grave van Ligny enz., met hetgunt verder daeromtrent is voorgevallen, van den 5 novemb. 1582 tot 23 sept. 1597 wanneer de stadt werkelijk bezit genomen heeft, opgemaekt door Jan van Hout, secretaris der stadt Leyden”, bewijst al zijn wijdlopigheid en grondigheid. Omdat ook hij al merkte dat het handschrift van Van Hout niet altijd even gemakkelijk voor eenieder leesbaar is, deed hij er maar meteen een volledig afschrift bij; vermoedelijk kende hij het afschrift in SA II inv.nr. 336 niet. Maar zijn handschrift is inmiddels ook niet gemakkelijk leesbaar meer, en hij was niet erg nauwkeurig in het transcriberen; vaak leek het meer op hertalen. En het is niet digitaal…

TRANSCRIPTIE VAN HET ‘VERBAEL NOPENDE DE COOP VAN DE AMBACHTSHEERLICHEYT VAN LEYDERDORP’.
(SA II inv.nr. 336 fol. 157; het stuk is door Van Hout ook van een eigen foliëring voorzien, maar die wordt hier genegeerd).

Alsoe de burgermeesteren ende regierders deser stadt Leyden zoe uyten monde van hare voorsaten in regieringe hadden verstaen, als uyt de stucken, papieren ende chartren van de stadt waren berecht wat groter oncosten zoe van processen als andere vanwegen deser stede in voorleden tijden zijn gedragen om des stats neringen voor zoe vele mogelic was te benefitiëren ende miteenen de buytenneringen te verhinderen en beletten dat die uyt deser stede nyet en zouden werden getrocken ten plattenlande ende de buyren ende innewoonderen van den ambachte van Leyderdorp wel meest hem tot het doen van zodanige neringen vanouts hadden begeven ende zulcx wederom scheenen bij der hant te willen nemen, nyetjegenstaende den accorde daerop den 8en septembris 1541 mitten Heere van Wassenaer indertijt als ambachtsheer van Leyderdorp gemaect ende bij Ho[ochloffelijcker] Me[morie] keyser Kaerle de Vijffde opten 19en september 1541 geapprobeert ende de vordere octroyen zoe opte buytenneringen als opte buytengetimmerten ten voordele deser stede verworven den 11en octobris 1540 ende den tienden january 1575, ende dat zij daeromme beduchten ter zaicke vandien in nieuwe moeyten ende costen te geraecken; dat zij oock bevonden dat hunne voorsaten om hem daervan te ontledigen goetgevonden hadden in den jare 15vierenveertich te copen de ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude [in de marge heeft Van Hout geschreven: ’t verhael van de cope der ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude ziet achter, beginnende fo[lio 221-245v.], mer dat zij tot de leveringe vandien nyet en hadden cunnen geraecken doordien de genomde Ho[ochlofflijcker] Me[morie] keyser Kaerle de Vijffde ‘tselffde ten behouve deser stede nyet en begeerde te doen versegelen invougen dat zij de cope van de voorschreven ambachtsheerlicheyt van Zoeterwoude zo men zeyt aen den Heere van Alckemade hadden overgedragen, soe was bij hem in beradinge geleyt off men de gelegentheyt van den jegenwoordighen tijt waernemende als wesende de regieringe van ’t Lant ende de bedieninghe van de Graefflicheyt jegenwoirdelick aen den Heeren Staten nyet en behoiren te trachten om in cope te becomen nyet alleen de ambachts- [fol. 158] heerlicheyt van Leyderdorp, mer ooc ‘tgunt men vorder in dien deele tot vordernisse van deser stede neringen zoude mogen becomen, om waertoe te geraecken hadden door de heere mr. Jan van Banchem, doentertijt deser stede advocaet voor den Hove van Hollandt, nu raidt in den Hoogen Raide, doen sonderen ’t gemoet ende de gesintheyt van Jacob de Jonge, raidt ende rentmeester van den Heere van Wassenaer, waeraen de voorschreven ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp gehoorich was, dewelcke daerinne zoeveel gedaen ende benaersticht hadde dat de voornomde rentmeester aen den Heere van Wassenaer tot dien eynde hadt gescreven, dezelve Heer van Wassenaer daerinne bewillicht ende aen den voornomden rentmeester genouchsame last hadde overgesonden omme mit de voornomde van Leyden daerop in onderhandelinghe te treden, gelijc ‘tselve blijckende es bij de missive hier innegelijft [in de marge heeft Van Hout in sierletters geschreven: 1582 novemb. 5: Missyf van de heer Banchem aen J. van Hout]

Edele, wijse, voorsienige, bijsondere goede vrunt, nair mijne hartgrondighe gebiedenisse t’ Uwer Edele es d’ oorsaecke mijns schrijvens dat alsoe Mijnheeren van Leyden t’ anderen tijden op mij begeert hebben dat ick soude vernemen off daer eenich middel zoude wesen teneynde de stadt in cope tegens den Heere van Wassenaer soude mogen gecrijgen de ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp onder zeeckere conditiën daerbeneffens voorgeslagen, ende dat de rentmeester van Wassenaer aengenomen hadde daervan aen sijnen Heere te schrijven, soe es ’t dat dezelve rentmeester op eergisteren mij gebootschapt heeft dat Mijnheere van Wassenaer hem genouchsame last heeft overgesonden omme met Mijnheeren van Leyden diesangaende te handelen, ‘twelck ick angenomen hebbe hemluyden door Uwer Edele te laten weten. Wille daermede desen eyndigen, biddende God Almachtich Uwer Edele lange te willen sparen tot salicheyt. Uyten Haghe desen 5en novembris 1582. Onder stont: Uwer Edele dienstwillighe vrunt Jan van Banchem. De superscriptie was: Edele, wijse, voor- [fol. 159] sienighe goede vrundt Jan van Hout, secretaris der stad Leyden.

[1582 novemb. 22, communicatie] Volgende denwelcken waren Jan Janszoon van Baersdorp, burgermeester, ende de voornomde Jan van Hout, secretarys, opten 22en novembris 1500tweentachtich gereyst naer Den Hage ende hadden opten 23en opte voorschreven cope mitten voornomden rentmeester in nairder conferentie ende onderhandelinge getreden, alleenlicken preparatoirlicken, ende om te besien hoe men deselve zaicke bequaemelicxt zoude connen beginnen ende bij der handt nemen, ende alsoe ‘tselve doende vanwegen den rentmeester voorgeslagen was dat hij van die van Leyden geen ander gevoelen en conste hebben dan dat zij van meyninge waren te procederen ter goeder trouwen, gelijc ’t onder vrome lieden betaemde, ende dat zij hem mit geen confiscatie off annotatie die van des Heeren van Wassenaers goeden ten bevele van de Heeren Staten zouden mogen werden gedaen, nyet en zoude willen behelpen om Zijn G[enade] de belooffde penningen weerloos te maicken, zoe was denzelven daerop deur den voorscreven gecommitteerden expresselic toegeseyt en belooft dat zij ter goeder trouwen, ooc wat gevallen datter soude mogen overcomen, aen den Heer van Wassenaer de belooffde penningen promptelicken ende in gelde zonder swaricheyt zouden doen aentellen ende dat hij hem daervan verseeckert zoude mogen houden. Ende naerdat daervan mitsgaders van de voorslagen daertoe dienende openinge gedaen waren die van de Grote Vroetschappe der voorschreven stede als ’t lichaem vandien representerende, zoe waren opten 24en novembris 1582 gecommitteert ende gelast de burgermeesteren indertijt als Pieter Adriaenszoon van der Werff, Jan van Brouchoven, Claes Willemsz. [fol. 160] van Warmont ende Claes Adriaensz., mitsgaders de voornomde Van Baersdorp ende Jan van Hout, secretaris, om mit den voornomden rentmeester angaende de coop van de voorschreven ambachtsheerlicheyt te handelen, volgende denwelcken es de voornomde Pieter Adriaenszoon van der Werff, burgermeester, opten 28en novembris 1582 gereyst naer Den Hage om mit de voorschreven Van Hout, dier tijden in Den Hage wesende ende aldaer besoingerende over ’t maecken ende vernieuwen van des stats keuren, op ‘tgunt voors. es in besoinge te treden. ‘twelc doende es eyntelic gemaict ’t contract hyer innegelijft:

Op huyden den eersten decembris 1500tweendetachtich zijn joncheer Andries van Wassenaer, bailliu van Wassenaer, ende meester Jacob de Jonge, rentmeester van den Huyse van Wassenaer, in cracht van haer brieven van volmacht van Mijnen G[enadigen] Heere Mijnenheere den grave van Lingne ende Faulcquenberge etc., Heere van Wassenaer, ambachtsheer van Leyderdorp etc., ter eenre, ende Pieter Adriaenszoon van der Werff, burgermeester, ende Jan van Hout, secretaris, gecommitteerden der stadt Leyden, ter anderen zijde, bij tusschenspreecken van meesters Jan van Banchem, raed van den Hoogen Raide van Appèl, ende meester Cornelis van der Hooch, onder ’t behagen van heure respective meesters ende op ’t advoy ende believen van de Hooge Overicheyt van den Lande, overgecomen ende verdragen: Eerst dat de voornomde van Leyden in coope hebben zullen de voorschreven ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mitten gevolge vandien als schoutambocht, bodeambocht, clercqambocht, de wint ende ’t veer, zulcx ende in der vougen Zijne G[enade] dezelve ambochtsheerlicheyt ende gevolge volgende de oude leenbrieven daervan de voors. van Leyden [fol. 161] voor zoeveele de voors. ambachtsheerlicheyt angaet zonder vorder extracten off copiën auctentycq gelevert zullen werden van de Graeffelicheyt van Hollandt ten rechten leene houdende es, sonder dat hierinne begrepen wert de visscherye van den Rijn, die bij Zijne G[enade] tot een ander leen apart ofte op hemzelven van de voors. Graefflicheyt wert gehouden, ende dit al mits dat degeene die ’t voorscreven schoutambacht, clercqambacht, bodeambacht ende ’t veer nu ter tijt in pacht hebben ende gebruycken, deselve ende elck van hem haeren pacht de resterende tijt zal volgen, gehouden blijvende ten behouve van de voorscreven stede te betaelen ‘tgunt zij daervooren gehouden zijn uyt te keeren, te weten Jan Jochumszoon ’t schoutambacht ende bodeambacht noch eenen tijt van vier jaeren, eyndende Lichtmisse zevenendetachtich, gevende jaerlicx te pacht dertich gulden, Salomon van der Woert het secretaryschap tot wederzeggen toe, gevende jaerlicx tot een kenpenninck dertich stuvers, verschijnende Lichtmisse, ende Cornelis Janszoon van ’t veer noch vier jaeren, eyndende prima january zevenentachtich, gevende jaerlicx te pacht zes gulden, daervan de pachten vallende prima january ende Lichtmisse ’84 tot des stats prouffijte zullen comen, ende zullen de brieven van verpachtinge daervan zijnde de voornomde van Leyden werden gelevert. Ten tweden dat de voornomde Van Wassenaer ende De Jonge vanwegen Zijn voors. G[enade] ende voor zoeveele Zijn G[enade’s] heerlicheyden van Ougstgeest ende Voorschoten angaet, consenteren ende approberen zullen, gelijc zij voor zoeveele des noot es consenteren ende approberen mitsdezen, dat het octroy bij de voorschreven van Leyden opten tienden january 1575 verworven mitsgaders de approbatie ende breder verclaringe van Zijne P[rinselijck]e Excellentie als representerende [fol. 162] ende hem gedefereert zijnde de Hooge Overheyt van Hollandt daerop gevolcht van date den vierden octobris tweendetachtich in de voorscreven heerlicheyden zoeverre de limiten van vijffhondert ende achthondert roeden aldaer verhaelt hen respectivelicken uytbreyden, ende vorder nyet, plaetsegrijpen ende in alle zijn poincten onderhouden, geachtervolcht ende naergecomen werden zal, des zal de voorschreven Zijn G[enade] t’ sijnen gelieven aen de Zijl in den voorscreven ambochte van Leyderdorp moghen doen stellen zeeckere huysinge, ‘tsij van steen off van hout, tot verclaringe van burgermeesteren der stadt Leyden in der tijt dienende, alleenlick tot geryff van den bewaerder van Zijne G[enaden] tolrechten, zonder dat dezelve bewaerder aldaer eenighe tapperijen off andere statsneringhen zal mogen oprechten, doen noch gebruycken, off yet doen anders dan bouwerije, ende mits dat hij alle zijne wijnen, bieren ende andere lijffbehouften voor hemselven ende zijn gantsche familie dienende, binnen Leyden ende anders nieuwaerts haelen zal mogen ende daervan alle exchijsen, ongelden ende lasten opleggen ende betaelen zal moeten, gelijck de burgeren ende inwoonderen der voorschreven stede in der tijt doen zullen, alles op pene ende verbeurte in ’t voorschreven octroy begrepen, van alle ‘twelck respectivelic tot coste van de stadt van Leyden brieven van verlij, opdrachte ende overgifte in behoirlicke forme zullen werden verleden omme daerop bij die van Leyden aggreatie ende approbatie van de Hooge Overheyt ende elders daer ‘tselve van node zal sijn, versocht te werden, ‘twelc zij van Leyden ten wederzijden verclaringe gedaen wesende bij hun meesters de jegenswoirdige overcompste gestant [fol. 163] te doen, mitten eersten aennemen te doen. Dewelcke vercregen hebbende, zullen de voors. van Leyden voor alle ‘tgundt voorscreven is in gereden gelde aen handen van den voornompden De Jonge als rentmeester ende onder absolute quitantie van deselven betaelen een somme van duysent guldens van veertich groten ’t stuc, ende daer bijvougen obligatie van de voorschreven stede van gelijcke somme omme teynden tsjaers aen zeeckere persoon hen te nomineren betaelt te werden, des hem de voors. rentmeester in zijn particulier bij de voorschreven quitantie verbinden zal dat hij mitten aldereersten de voorschreven van Leyden buyten haren costen bestellen ende in handen leveren zal behoirlicke ende absolute quitantie onder de handt ende ’t segel van mijnen voorschreven G[enadige] H[eere]. T’ oirconde deesen bij den voorscreven personen elck in zijn qualité ondergeteyckent ten dage alsboven. Ende onderteyckent: V. Wassenaer, J. de Jonge, Pieter Adriaensz. van der Werff, J. van Hout, J. Banchem, Cor. van der Hoech.

Van welcke gemaicte coope ende verdrach de voornomde Heer van Wassenaer deur zijnen voornomden rentmeester verwitticht zijnde, hadde ‘tselve van zijn sijde bewillicht ende om ‘tselve te voltrecken overgesonden de volgende procuratie:

Wij, Philips grave van Lingne ende van Faulcquenberge, burchgrave van Leyden, baenreheere van Wassenaer ende van Belloil, heere van Estambruges, Ellegnies, Voorschoten, Catwijck, Valckenburch, Oustgeest etc., ridder van der orden van den Gulden Vliese, doen condt allen luyden dat wij machtich gemaict hebben ende maecken machtich mitsdezen joncheer Andries van Wassenaer, onsen bailliu, ende Jacob [fol. 164] de Jonge, onsen rentmeester van Wassenaer, t’samentlick ende elck bijsonder, omme uyt onsen name te compareren voor stadthouder ende leenmannen der Graefflicheyt van Hollandt ende elders daer ’t van node wesen zal, ende te cederen, transporteren ende overgeven tot behouve der stadt Leyden onse ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mit dat veer over den Rijn zulcx wij die tot noch toe tot eenen rechten leene van de Graeffelicheyt van Hollandt gehouden ende beseten hebben, belovende over goet, vast ende van waerden te houden ‘tgunt bij den voors. onsen gemachtichden ende elcx van hun bijsonder in ‘tgunt voorscreven es gehandelt ende gedaen zal werden onder alle vorder conditiën ende bespreecken tusschen den voirnomden onsen gemachtichden ende die van Leyden in ’t tracteren van de overdracht der voors. onse ambachtsheerlicheyt op ’t believen van de Hooge Overicheyt opten eersten decembris 1500tweendetachentich voorsproocken ende geaccordeert, versouckende an de Hooge Overicheyt des Graefflicheyts van Hollandt deze onse overdrachte overdanckelic te willen nemen, dezelve te believen ende die van Leyden voornoemt behoirlicke brieven van investiture te willen verleenen. T’ oirconde onsen zegel hyeraen gehangen ende onsen name hyeronder gestelt den twintichsten dach van maerte 1500drieendetachtentich. Onderteyckent: Philps de Ligne, wesende daerbeneffens besegelt mit een groot root wasschen zegel aen doublen franchijnen staerte uythangende.

Ende alsoe de voorscreven van Leyden daervan verwitticht zijn geweest deur de brieven hier innegelijft:

Eersame, discrete heere, op eergisteren [fol. 165] van Gheervliet thuysgecomen zijnde, hebbe gevonden antwoorde van mijnen heere de grave van Ligne op mijne voorgaende missive van den 12en decembris lestleden angaende de zaicke van Leyderdorp, aggreerende onse besoinge in allen haere poincten, behalven dat hij zoude begeeren de belooffde penningen teffens ende t’eenemale opgebracht te werden, ons overzeyndende zijne procuratie omme het transport te doene onder ’t segel ende handt in conformité van het ontwerp bij mij Zijne G[enade] overgesonden, op betrouwen dat Mijnheeren van Leyden ‘tgunt voorscreven es voor goet zullen aensien ende daermede tevreden zijn, waervan ic nyet en hebbe willen laten Uwer Edele ten eersten te verwittighen teneynde u believe mit Mijnenheeren de burgermeesteren ‘tgunt voors. es te communiceren ende mit volle resolutie u alhier te vinden opdat nyet van node en zij mit vordere rescriptiën langer train ende dilay te causeren. Uyten Hage den 21en aprilis 1583. Onder stont: Uwer Edele gans willige vrundt Jacob de Jonge. D’ opschrifte: Eersamen, zeer discreten heere ende mijnen bijsonderen goede vrundt Jan van Hout, secretaris der stede van Leyden.

Soe was de voornomde Van Hout opten 24en aprilis ’83 van deser stede wegen gereyst nair Den Hage ende ten zelven tijde mitten voornomden rentmeester ten overstaen van de voorscreven heere Banchem verdragen dat de geheele somme van tweduysent gulden teffens ende in gerede penningen zoude werden opgebracht, mits dat de stadt ten opsicht van d’ anticipatie van de laetste duysent gulden interesten zoude corten [fol. 166] en genieten nair beloop van de penning zestien, waernair de voors. ambachtheerlicheyt ten behouve deser stede voor leenmannen es opgedragen volgende de brieven hier innegelijft:

Transfix. Wij Jan van Banchem, raidt ordinaris in den Groten Raidt van Hollandt, ende Heynrick Heermale, beyde leenmannen van de Graefflicheyt van Hollandt, doen condt eenen ygelicken dat op huyden voor ons in persone gecompareert es Jacob de Jonge, rentmeester van Wassenaer, ende heeft voor ons uyt crachte van zijne procuratie hem gegeven bij Mijnenheere den grave van Ligne als heere van Wassenaer in date 20en martii 1500drieendetachtich, daer dese deurgesteecken es, vanwegen deszelffs Heeren ende op ’t advoy ende welbehagen van de Hooge Overicheyt van den Lande, gecedeert, getransporteert ende overgegeven tot behouve der stadt Leyden des voors. Heere ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mit dat veer over den Rijn, zulcx de vers. Heere die tot noch toe tot eenen rechten leene van de Graeffelicheyt van Hollandt gehouden ende beseten heeft, onder alle vordere conditiën ende bespreecken tusschen de voornoemde van Leyden ende den voors. De Jonge, mit joncheer Andries van Wassenaer, bailliu van Wassenaer, als gemachtichden van den voorscreven heere grave in ’t tracteren van de overdracht der voors. ambachtsheerlicheyt op ’t believen van de Hooge Overicheyt alsvooren opten eersten decembris lestleden versproocken ende geaccordeert, versouckende de voornomde De Jonge uyten name alsvooren an de Hooge Overicheyt des Graefflicheyts van Hollandt dese voorscreven overdrachte overdanckelick te willen nemen, dezelve te believen, ende die van Leyden voornompt behoirlicke brieven van investiture te willen verlenen. T’ oirconde van desen hebbe ick, Jan van Banchem voorscreven, gebeden den voornoemde Jacob de Jonge zijn segel uuyt mijnen [fol. 167] name hyeraen te willen hangen, zoe ick zelver alsnoch geen zegele en gebruyc, zulcx ick De Jonge voorschreven zoe uyten name van de voorscreven Banchem alsooc van mijzelven gaerne gedaen hebbe, ende ick Heyndrick Heermale hebbe mijn zegele hyermede aengehangen opten 25en aprilis anno 1500drieendetachtich. Onder de plycque stont geteyckent: J. v. Banchem, wesende getransfixeert deur de voors. procuratie ende besegelt mit twe rode wasschen zegelen aen doublen franchijnen staerten uythangende.

Ende alsoe de voors. opdracht bij brieven van den 25en aprilis ’83 door de heer Banchem gescreven aen deser stede was overgesonden, ende dat zulcx niet en resteerden dan ’t voorscreven contract oic van deser stede wegen te voltrecken, om ‘twelc te voldoen volgende den innehouden van de voors. accorde van node was ’t advoy van de Ho[ge] O[vericheyt], soe was de voornoemde Van Hout opten 29en aprilis ’83 van deser stede wegen gereyst naer Antwerpen om daerop te vervolgen ’t advoy van Zijn Ex[cellentie] den prince van Oraengien h[oochloffelicker] m[emorie], niet alleen ten opsichte Zijn Ex[cellen]tie de Hoge Overicheyt doen ter tijt was gedefereert, mer dat ooc Zijn Ex[ellentie] de Graeflicheyt van Hollandt was opgedragen ende mitten groten zegele deser stede verzegelt, mer en hadde Zijn Ex[ellentie] daerinne nyet begeren te resolveren ende zulcx de zaecke aen de Heeren Staten versonden mit brieven van den volgenden innehouden:

De prince van Orangien, grave van Nassau etc., marquys van der Vere etc., heere ende baroen van Breda,

Eedele, eersame, wijse, hoochgeleerde besundere goede vrunden, die schoutet, burgermeesteren ende regierders der stad Leyden [fol. 168] hebben aen ons geschict heuren secretaris meester Jan van Houte om ons aen te geven zeeckere twe poincten ende daerop onse provisie ende octroy te verwerven, namentlick d’ eerste alsoe zij zeggen zeecker accord angegaen te hebben mitten gecommitteerden van den grave van Ligne, van denwelcken als Heere van Wassenaer zij bij cope vercregen zouden hebben de ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp, dewelcke heurluyden ende der voorscreven stadt om veele oirsaicken ende consideratiën nyet alleenlic dienlic, mer oock nodich is, ende dat de voors. heerlicheyt te leene gehouden wordt van den grave van Hollandt, dat wij ‘tselve accord ende coop zouden willen bevestigen ende advoueren ende vorders uuyt de autoriteyt die zij seggen wij daertoe te hebben, de nature van ’t voorschreven recht leen wech te nemen ende de voors. ambochtsheerlicheyt met zijn gevolge daervan te willen bevrijden, denzelven van Leyden bewilligende ‘tselve als vrijdomme van der stadt ende gelijck den vrijdom die zij buyten de andere heure poorten is hebbende in der eeuwicheyt te mogen besitten, vermeerderende overzulcx mette voorscreven heerlicheyt de jurisdictie ende ’t rechtsgebiet der voors. stad Leyden. Ten anderen dat alsoe de regenten der voors. stad Leyden over twe jaren gekeurt hebben dat alle penningen toecommende weeskinderen, onsinnige, uytlandige ofte diergelijcke personen momboirs behouvende, geleeght aen renten, dezelve personen tot heure jaeren, verstandt of lande respectivelick gecommen zijnde, zulcke renten zullen gelost ende affgeleeght ende metten verloop derselver opgebrocht worden omme sulcke personen daermede des te bequamer als heuren hartstoel in heuren handel te mogen generen ende behelpen, eensamentlick oock dat alle verlijen ende stipulatiën nyet voor schepenen zoe tot daertoe gedaen was, maer alleenlick voor weesmeesteren ge- [fol. 169] schiet ende in het weesbouck opgeteyckent zouden, om den cost te schouwen, zoe gestendich ende van zulcker weerden zijn ende preferentie hebben alsoff ‘tselve voor schepenen gepasseert ware, gelijck tot noch toe, zij seggen onderhouden te zijn, ende dat zij nochtans beduchten dat in toecomenden tijde ter saicken vandien eenige processen zouden mogen spruyten, om dewelcke te voorcommen versouckende dat wij dezelve sulcke heure ordonnatie zouden willen met octroy approbatoir bevestigen. Ende al eest dat wij dezelve heure versoucken geenssints en hebben vreempt gevonden, maer het eerste zoe doenlick als het ander redelick, insiende insunderheyt de groote lasten ende t’ achterheyt daerinne dezelve stadt deur heure vromicheyt ende getrouwicheyt heur is bevindende, soe en hebben wij daerop (als ons zulcke authoriteyt ende macht daertoe nodich egeensints toescrijvende) nyet willen noch cunnen yet gedoen oft besluyten tot heurder gonste ende voorderinghe, doch hebben nyet cunnen nalaeten deselve aen U L[ieve] te verseynden, denwelcken wij vrundtlick willen versocht hebben den voorschreven van Leyden die lichtelick wel meer zijn meriterende in desen hunnen redelicken ende doenlicken versouck ende ‘tgeene zij breder uluyden zullen aendienen, van onsen wegen te willen houden voor zunderlinge bevolen ende gerecommandeert. Eedele, eersame, hoochgeleerde, wijze, bijzundere goede vrunden, zijt Gode bevolen. Uyt Antwerpen den 5en mey 1583. Onder stont: Uluyder goede vrundt, ende geteyckent: Guillaume de Nassay. D’ opschrift was: Den eedelen, eerentfesten, eerzamen, wijzen, hoochgeleerden, onzen bezunderen goeden vrunden Staten ’s Lants ende Graefflicheyts van Hollandt.

[fol. 170] Mit welcke missiven de voornomde Jan van Brouchoven, burgermeester, ende de voors. Van Hout, secretaris, opten 10en mey ’83 gereyst zijn nair Den Hage om de saicke nairder in beradinge te leggen mit mr. Pouls Buys, dier tijden advocaet van ’t Gemeenlandt van Hollandt, ende miteenen te delibereren op ’t presenteren van de requesten teneynde voors. beworpen bij de voornoemde De Jonge, rentmeester, hier innegelijft:

Copie. Minute onder correctie. Aen Mijnheeren den Staten van Hollant.

Vertoonen die burgermeesteren ende regierders der stede van Leyden dat nairdien tot heurluyder kennisse gecomen was dat den rentmeester van Wassenaer, Jacob de Jonge, tot furnissement van omtrent vyerduysent gulden over zeeckere jaeren verloopen renten, den heeren van Beaufort, Fresin ende Noyelles uyt de goeden van Wassenaer verschenen ende bij u, mijnheeren, als aengeslagen genouch promptelicken geordonneert opgebracht te moeten werden, benodicht was geweest merckelicken somme van penninghen op zwaer interest te lichten ende omme dezelve weder te quyten van den voorscreven heere last hadde alle mogelicke ende bequaemste middelen te zoucken, ’t waer bij vercopinghe van eenighe partiën off andersints, zijluyden remonstranten zoevele deur den voorschreven rentmeester aen den heere grave van Lingne gedaen ende gevordert hadden dat zijluyden d’ ambochtsheerlicheyt van Leyderdorp, wesende een recht leen van de Graeffelicheyt van Hollandt, in cope vercregen hebben op ’t believen, advoyemente ende confirmatie van Zijne Exellentie als Hooge Overicheyt van den voorscreven Lande, aen denwelcken zijluyden oock [fol. 171] zulcx versocht hebbende, heeft Zijn Exellentie oock ‘tselve voor angenaem gevonden ende belieft op ’t genougen van de Heeren Staten, hebbende tot dien fijne aen denzelven doen expediëren zeeckere sijne missive, hyer bijgaende, versouckende daeromme Uwer Edele believinge op ‘tgunt voorschreven es, ende ordonnantie opte marge van dezen opten griffier van de leenen omme brieven van confirmatie daertoe dienende in behoirlicker forme te expediëren zoe sijluyden supplianten ooc van meninghe zijn ’t voorschreven quaet leen tot een onversterfflic leen te redimeren ende doen redimeren bij den commissaryzen op ‘tzelve stuc bij U, Mijnheeren, daertoe geordonneert. Dit doende etc.

Of men zoude mogen optes graven name ende coste van die van Leyden vercrijgen ’t voorschreven recht tot een goet leen ende dat deur schriftelicke last ende requisitie van die van Leyden omme ‘tselve hebbende transport te mogen doen sonder te behouven eenich believen off confirmatie van de Exellentie noch van de Staten, mer most eerstdaichs geschien alder eenighe placcaten quamen van geen goeden te mogen aliëneren etc. Of dat een derde den Staten angenaem zijnde zouden mogen versoucken aen den voorschreven commissarysen omme ’t voorschreven quaet leen tot een erffleen te hebben, te kennen gevende dat hij ‘tselve van de grave van Ligne gecoft hadde ende mit hem seens was, zoeverre het tot een erfleen te crijgen ware, dan soude in sulcken gevalle de penningen daervooren belooft opgebrocht moeten werden ende daernair ’t verlij vercregen hebbende, die van Leyden weder getransporteert moeten werden ende zulcx dobbelt recht van verlije vallen.

Ende nairdat de voornomde advocaet [fol. 172] Buys de voors. missive geopent ende eenighe zwaricheyden bij hem daerinne bevonden, den voornomden gecommitteerden verclaert ende te kennen gegeven hadde, sijn de voornomde gecommitteerden Brouchoven ende Van Hout naer Leyden gekeert, dewelcke van hun wedervaren rapport gedaen hebbende aen die van de Gerechte, es bij dezelve opten zestienden mey drientachtich nae visitatie van de voors. beworpen requesten raetsaem gevonden mit ’t versouc op te houden ende te verbeyden zoelange tot Zijn voors. Ex[ellen]tie (dier tijden in Brabant zijnde) alhier in Hollandt zoude sijn gecomen, deurdien men verhoopte dat de swaricheyden bij eenighe steden ende voornementlicken bij die van Amsterdam gemaict om Zijn Ex[ellen]tie de gedefereerde Graeflicheyt te verzegelen, middelertijt geassopieert ende gesplist zoude hebben geweest ende ten vergenougen van Zijn Ex[ellen]tie voltrocken ten opsicht Zijn Ex[ellen]tie hem verclaert hadde dat hij geen swaricheyt en maecte om de voors. coop te advoyeren ende de voornomde van Leyden daerinne conform haer goede gelieven te gratificeren. Ende alsoe de voorscreven rentmeester om de voorgeroerde zaecken te bevorderen gescreven heeft de brieven hier innegelijft:

Eersame, zeer discrete heere. Alsoe ick gaerne mitten eersten aen Mijnenheere antwoorde schrijven soude nopende onsse besoinge, u kennelick zijnde, wilde u wel gebeden hebben mij over te schrijven die resolutie van mijnenheeren van Leyden omme mijne reschriptie daernae te dresseren. U Edele zal mede gelieven mijn minute in uwen brieff over te schicken. Mij hyermede zeer vruntlick gebiedende in Uwer Edele’s goede gratie. Uuyten Hage den 17en mey 1583. Onder stont: Uwer Edele’s gans willige vrundt ten dienste, ende was onderteyckent Jacob de Jonge. [fol. 173] D’ opschrifte was: Eersamen, vromen, zeer discreten Jan van Hout, secretaris der stede van Leyden.

Soe zijn dezelve van deser stede wegen beantwoort in deser vougen:

Erentfeste, eersame, wijse, voorsienige heere ende gonstige goede vrundt, ick anbiede mij gedienstich tot Uwer Edele. Niet twijfelende Uwer Edele zij deur monde van mijnheer de burgermeester Warmond, daer van statswegen ter dachvaert, van de meeninghe van mijnen heeren ende meesters ende de zwaricheyt bij hem gemaict omme yet aen den Heeren Staten te vervolghen, maer ten wederzijden raetsaemst, de zaicke wat in schorssinge te houden op hope off Zijn Ex[ellent]ie cortelinge in Hollandt mochte comen ende die dan mit meerder verseeckertheyt aff te handelen, zoe en is nyet van node alhyer daervan yet wijders te verhaelen, maer zeynde U Edele volgende zijn schriftelic begeren de minute van U Edele weder. Waermede hyer eynde maickende, bidde den Almogenden U mijnen Eerntfesten, eersamen, wijsen, voorsienigen heer ende gonstigen goeden vrundt, te verlenen ’t volbrengen van Zijne deuchdelick begeren ende te nemen in Zijnen schut ende scherm tot salicheyt. In Leyden desen 20en mey ’83 stilo novo. Onder stont gescreven: Bij Uwer Edele goede vrundt ende dienaer, ende was onderteyckent: J. van Hout. De superscriptie was: Erentfesten, eersamen, wijsen ende zeer voorsienigen heer mijnen heere Jacob de Jonge, raid ende rentmeester van den Huyse van Wassenaer, in Den Haege.

Mit welcke beantwoordinghe alsoe de voornomde rentmeester (zoo ’t schijnt) geen genougen en nam, zijn desselffs brieven opten 26en mey ’83 in deliberatie geleyt mit die van de Gerechte ende is daerop nair onderlinge beradinge gere- [fol. 174] solveert dat de voornomde Van Hout, secretarys, daertoe gecommitteert, daerop nairder in communicatie zoude treden mit de voornomde heere Banchem, ende denzelven wat nairder ende voor zoeveele eer ende eedt behouden mogelic was, openen souden de swaricheyden de voornoemde van de Gerechte in desen bewegende, teneynde de voornomde rentmeester deur denzelven daervan wat onderrecht zijnde, eyntelicken aen zijn sijde zouden mogen resolveren, zonder op ’t goetduncken van burgermeesteren te verwachten off daerop te letten off hij gevordert begeerde te hebben opten voet bij hem voorgeslagen off liever mitter zaec hadde te verbeyden.

Mit welcke resolutie de voornomde Van Hout opten lesten mey ’83 gereyst es nair Catwijck bij de voorscreven heer Banchem, dier tijden daer wesende, alwaer hij ooc vont den voornomden rentmeester De Jonge, ende mitten anderen van de voors. zaecke spreeckende, besloot ende verclaerde de voornomde rentmeester ten overstaen van de voorscreven heere Banchem dat hij tevreden was ende bewillichde zonder voor alsnoch eenich versouc off vervolch te doen, te verbeyden de compste van Zijn Ex[ellent]ie. Waernair de voors. brieven van procuratie ende opdracht den voornomden rentmeester weder zijn in handen gestelt t’ sijnen versoucke volgende de brieven hier innegelijft.

Eersame, zeer discrete heere ende goede vrunt. Ick houde Uwer Edele wel indachtich hoe dat ick laestmael opte dachvaert van de hooftingelanden van Rijnlandt tot Leyden wesende, Mijnheeren de burgermeesteren aldaer in Uwer L[ieves] presentie voorgehouden hadde omme weder te hebben mijn procuratie ende transport van de heerlicheyt van Leyderdorp, voor leenmannen gedaen, ter tijt toe ’t effect vandien volbracht mochte werden [fol. 175] als ‘tselve wel redelick zijnde. Waerop dezelve mijnen heeren mij ter antwoorde gaven ‘tgunt voors. es in den heuren aen te willen dienen ende alsdan mij de voors. restitutie te doen als nair behoiren. Waeromme u believen zal mij nu mit mijnen heere Banchem d’ voors. stucken weder te zeynden ende die hant daeraen te willen houden omme bij mij bewaert te werden ter tijt toe onse zaecken geëffectueert zal mogen werden. Uwer Edele hiermede den Almogenden bevelende, die ic bidde denzelven te willen sparen in lancksalige gesonthede. Uuyten Hage den 1en augusti 1583. Onder stont: Uwer Edele dienstwillige vrundt Jacob de Jonge. De superscriptie was: Eersamen, zeer discreten Jan van Hout, secretaris der stede van Leyden.

Ende alsoe Zijne voors. Ex[ellen]tie op zijn eerste compste daeraen in Hollandt binnen Delff opten 10en july ’84 deerlicken vermoort werde, zoe was de voors. zaecke onvoltrocken gebleven mits den soberen staet die hem dese landen dier tijt inne vonden, waernair gevolcht zijnde de anneminge van den grave van Leycester mitsgaders de Leycestersche factie binnen deser stede (gelijc alle de werelt bekent es) uytgeborsten ende dezelve gepasseert zijnde, de grote ende menichfuldige questiën ende processen tusschen burgermeesteren ende regierders deser stede jegen Dijcgrave ende Hoogeheemraiden van Rijnlandt, en was in der voorscreven zaicke van de cope der voors. ambachtsheerlicheyt niet gevordert totdat in den lopenden jare 1597 hem weder nieuwe questiën schenen te openbaren ter oorsaicke van de vergrotinge van de vrijdomme deser stede buyten de Zijlpoorte, binnen welcke vergrotinge nyet alleen schout ende croosheemraden van Leyderdorp schouwe pretendeerden, ooc gepoocht hadden te usurperen [fol. 176] opten Lagen Rijndijc, maer ooc Dijcgrave ende Hoogeheemraiden in den Rijn, zoedat de burgermeesteren verduchtende nieuwe processen ende voorsiende dat indien men in gelijcke questiën nootshalven gevallen ende dezelve annemen hadde moeten, de costen vandien leechlicken meer zouden hebben bedragen dan voor de voorscreven cope van de ambachtsheerlicheyt was belooft, waren eyntelic te rade geworden de voors. cope weder bij der handt te nemen ende deselve bij de bequaemste middelen te doen voltrecken. Om 'twelc te doen benaerstigen, waren opten vierden augusti ’97 gecommitteert de voornoemde Jan Jansz. van Baersdorp ende Claes Adriaensz., burgermeesteren, mr. Niclaes van Zeyst, raedt ende pensionarys, ende de voors. Jan van Hout, secretaris. Ende alsoe tot heurluyder kennisse gecomen was dat de voornoemde rentmeester van andere zinne ende meninge scheen gewerden te zijn ende hij hem t’ anderen tijden hadde laeten verluyden dat hij hem jegens ’t voors. voltrecken van de coope van de ambochtsheerlicheyt van Leyderdorp van meninge was te opposeren ende ‘tselve te verhinderen, soe hadden de voornomde gecommitteerden des voors. rentmeesters gemoet weder doen sonderen ende denzelven in ’t secreet doen anseggen dat de voors. ambachtsheerlicheyt leechlicken van den Huyse van Wassenaer zoude werden getrocken zonder eenige vergoedinge aen den voors. Huyse van Wassenaer te doen, ‘twelc nair alle apparentie naerder was als hij wel waende ende dat hij daerom wel voor hem zoude willen sien dat hij, meenende den Huyse van Wassenaer voordeel te doen, ‘tselve in dier vougen geen groot achterdeel en zoude doen, mit welc andienen de voornomde rentmeester ten faveur van de stadt weder gebracht ende geneycht zijnde, es de voornomde Van Hout opten 26en augusti ’97 gereyst naer Den Hage om mitten voors. rentmeester naerder op alles te handelen, ende zijn soeverre t’saemen versproocken [fol. 177] dat mits bij de voors. van Leyden volgende haer toesegginge op ’t contracteren gedaen aen den Heere van Wassenaer een volcomen vergenougen gevende van de belooffde penningen, den voornoemde rentmeester daervan vertoont wesende Zijn G[enade’s] brieven van advoy en approbatie, dat hij hem jegens ’t voltrecken nyet soude opposeren, mer tevreden souden zijn dat de voornomde van Leyden de gecofte ambachtsheerlicheyt zoude volgen, aenbiedende hem in ’t vorder de voorscreven rentmeester mit alle vruntlicheyt tot den burgermeesteren ende regierders, mit een verclaringe dat hij hemluyden de voors. ambachtsheerlicheyt liever gonde als yemant anders.

Alle ‘twelc den burgermeesteren ende regierders gerapporteert wesende, zijn de voornomde Baersdorp ende Claes Adriaenszoon, burgermeesteren, mitten secretarys opten 27en augusti getrocken nair Den Hage ende zijn gesamentlicken mit de voornomde pensionarys Seyst, aldaer zijnde, gegaen bij de heere meester Jan van Oldenbarnevelt, advocaet van den Lande, ende hebben Zijn Edele geopent ‘tgene tusschen de heere grave van Lingne ende der voors. stede alsvoren was gehandelt nopende de coop van de voors. ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp, mit een verclaringe dat burgermeesteren geresolveert waren deselve zaicke nu ter tijt voorts te voltrecken. Dan dat zij om ’t woort ende de belofte van haer voorsaten nair te comen ende gestant te doen, genootsaect zouden sijn den Heere van Wassenaer tot dien eynde over te maicken een somme van tweeduysent gulden, evenwel tevreden zijnde de belooffde tweduysent gulden van deser zijde te converteren in de hooftsomme van een losrente den penning zestien ten behouve van den Huyse van Wassenaer, versouckende Zijn Edele dat hem gelieven zoude de goede hant daeraen te houden om de zaicke ten besten te stuyren ende beleyden, ende die van Leyden in desen ooc [fol. 178] te presteren zijn gewoonlicke goede gonste ende genegentheyt. Ende alsoe de voorscreven heere advocaet geensints geraden en vont in desen eenige onderhandelinge te doen mitten grave van Lingny om de eer ende het respect van ’t Lant ende dat het nyet schijnen en soude dat die van Leyden, wesende een van de principaelste steden van Hollant, van des Gemeenlants zaicke wantrouwich zouden zijn ende dat men t’ allen tijden bij ’t maicken van eenige tractaten middels genouch soude vinden om de coop te houden staende ende te doen bevestigen, ende dat die van Leyden alsdan de heer van Lingny wel zouden mogen gratificeren ende remunereren. Ende Zijn Edele bij zijn meninge diesangaende bleeff, mit een verclaringe dat hij daervan nyet vorder en begeerde te weten als wederstrijdende ’t ampt ende offitie ‘twelc hij van ’s Landts wegen bediende, nyetjegenstaende de voors. gecommitteerden hem voorhielden hoe dat zij aen den Huyse van Wassenaer wat meer waren verplicht als andere steden ten opsicht zijluyden hadden ende gebruycten de tytel van burchgrave van Leyden ende zonderlinge de belofte alsvooren van hun voorsaten voor ’t contracten gedaen, mer dat de voors. heer advocaet evenwel genouch verclaerde genegen te zijn om de goede handt dairaen te houden, dat de saicke mocht werden voltrocken, tot dien eynde begeerde hem de request met alle de stucken ende bewijsen in handen te werden gestelt om deselve preparatoirlick te doorsien ende den gecommitteerden voors. afvragende off de ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp tot een leen apart werde gehouden dan off ‘tselve een gevolch was van den Huyse van Wassenaer? Op ‘twelc de voornoemde gedeputeerden verclaerden zulcx nyet te weten, mer dat zij sulcx nairder ondersoucken ende Zijn Edele daervan beneffens de overleveringe van de stucken [fol. 179] zouden verstendigen ende onderrechten. Ende daermede van Zijn Edele affscheyt nemende, traden de voornoemde gedeputeerden mitten anderen in deliberatie wat in desen oirbaerlixt zoude dienen gedaen ende vonden goet alsnu metter zaecke voorts te varen ende evenwel de voorschreven heere grave van Lingny te contenteren ende zulcx haer voorsaten woort ende belofte nair behoiren naer te comen, gestant te doen ende t’ achtervolgen. Ende teneynde de voors. rentmeester dairvan mocht werden verwitticht ende mits dese veranderinge ooc voor advis niet en zouden veranderen, es hij daervan geadverteert door den voornomden burgermeester Claes Adriaenszoon ende de secretarys Van Hout, die hem sommierlicken openden ‘tgeen zijluyden mitten heere advocaet waren voorsproocken mit anseggen dat zij ’t voorgenomen voltrecken van de zaicke gedachten te doen zonder naerdeel van de grave van Lingny ende dat zij dezelve evenwel van de belooffde tweduysent gulden boven de constitutie van een rente nair beloop van den penning zestien ten behouve van den huyse van Wassenaer zouden voldoen. Om ‘twelc te effectueren werde voorgeslagen dat men aen zeeckere coopman t’ Antwerpen een somme van tweduysent gulden zoude overmaicken om bij Zijn G[enade] te werden gelicht, mits alvoren aen handen van dezelve coopman ten behouve van de stadt Leyden overleverende quitantie ende approbatie onder Zijn G[enades] handt ende zegel volgende ’t formulier off bewerp daervan over te schicken, zoe aen Zijn G[enade] als aen de voors. coopman.

In ’t vorder de voors. rentmeester affvragende off d’ voors. ambachtsheerlicheyt tot een leen apart werde gehouden off an de Heerlicheyt van Wassenaer gean- [fol. 180] nexeert was, gaff ter antwoort ende vertoonde bij openinge van de copie van de eersten originalen leenbrieff dat het werde gehouden tot een leen apart. Ende hoewel den rentmeester van de voorschreven generale leenbrieff tevreden was copie te leveren, zoe vonden de gedeputeerden om zeeckere insichten wille, zonderlinge om alle suspitiën te weren, beter geraden dezelve te doen lichten uyte Leencamer. Ende alsoe de voornomde rentmeester den voornoemde gedeputeerden dier tijden in ’t secreet vermaende datter jegenwoirdelic eenen in Den Hage was dewelcke de heere grave van Lingny grotelicx vertroude, ende hemluyden affvraechde off zij goet zouden vinden dat hij de voors. grave deur denzelven eenige openinghe zoude mogen doen van dese onderhandelinge, zoe hadden de voorscreven gedeputeerden zulcx ooc goetgevonden ende voor zoeveele des noot ende in hem was daerinne bewillicht. Ende daermede van de rentmeester een affscheyt nemende, heeft de pensionarys Zeyst middelertijt copie van de voorschreven generalen leenbrieff gelicht, die goetgevonden es in ’t jegenwoirdighe verbael ooc te werden geïnsereert ende van den volgenden innehouden es:

Extract. Karel etc., doen condt allen luyden dat wij, behouden ons ende eenen yegelicken zijns rechts, verliet ende verleent hebben, verlyen ende verleenen mitsdezen onsen brieve joncheer Philips van Ligne, Heer van Wassenaire, ende hem angecommen ende bestorven zijn bij doode van vrou Marie, Vrouwe van Wassenaire, in haeren leven huysvrouwe van zeer lieven ende getrouwen ridder [fol. 181] van onser oerdene van den Gulden Vliese, raidt ende camerling heeren Jacob grave van Lingne, van Faukenburgge etc., zijnre moeder, de navolgende perceelen van leene omme die bij hem, zijnen erven ende nacomelingen van ons, onsen erven ende nacomelingen, graven ende gravinnen van Hollandt, gehouden te worden elck perceel daeroff tot zulcken recht ende leene als hiernae verclaert zal volgen. Eerst die hooge heerlicheyt van ’t ambocht van Wassenaer ende van Zuytwijck tot eenen onsterffelicken erffleene, ende te verheergewaden mit een muyter havick off twintich ponden daervooren. Item d’ ambochtsheerlicheyt van Wassenaire mitte lente- ende herfstbede aldaer, belopende 54 pont 2 stuvers goets gelts tsjaers, de buttinge aldaer, belopende 8 pont 17 stuvers goets gelts tsjaers, die burch mit omtrent acht mergen lants, die smaeltienden aldaer, halff die smaelthienden tot Vorenbrouck, die molen mitten huyse aldaer, die veenhuyr aldair, belopende 22 pont goets gelts, omtrent 381 hoenderen, ende die thienden ende goeden die Aelbert van Raephorst voort hout tot eenen erffleen. Item de corenthiende tot Wassenaer tot eenen rechten leen. Item d’ ambochtsheerlicheyt van Voorschoten mitten thienden aldaer uuyter herfstbede ende lentebede aldaer 3 pont 10 stuvers goets gelts tsjaers, halff die smaeltienden aldaer, die molen mitten huyse aldaer, vijff mergen lants aldaer, een vrije jaermarct aldaer. Item ’t Schakenbosch mit wilt, mit conijnen ende wildernisse tot eenen rechten leene. Item in de Ketel ende Ketelambocht uuyten schote in ’t Nieuwelant aldaer vier ponden goets gelts sjaers, een hoffstede aldaer bij der kercke, halff den Droogendijck aldaer mit ons [fol. 182] gemeene een smaeltiende aldaer ende noch drie blocken tienden in denzelven ambochte, tot eenen erffleen. Item d’ ambochtsheerlicheyt van Voorburch, die chorentienden ende smaelthienden aldaer, die wint aldaer, die corentienden in Tedingerbrouck tot eenen rechten leene. Item in Haechambocht tot Eyckenduynen omtrent 11 pont 10 stuvers goets gelts sjaers aen erffhuyren, 291 hoenderen, die corentiende in Haetscamp, die vroonthiende ende smaeltiende in Haetscamp, die visscherije in den Vroonsloot tusschen Hage ende Delft. Item die corentiende ende smaelthiende tot Eyckenduynen tot eenen rechten leene. Item die chorentiende in ’t Westlandt, die d’ erffgenamen van Jan Dedel voort houden tot eenen rechten leen. Item een jaerlicxe marct tot Vlaerdingen, twe vrije jaerlicxe marcten ende tollen cum pertinenciis aldaer. Aen hoffstedehuyre tweendeveertich schellingen, eenen salm sjaers uuyte hofsteden in de Vuylpoort, eenen salm sjaers. Noch van denzelven hofsteden tevooren op Maze een getide op ende neder op haer selffs cost, ende voort zoelange zij uyt zijn op des Heeren cost van Wassenaer, tot eenen rechten leene. Item de smaeltiende, lammertiende ende vlastiende tot Zwammerdam tot eenen rechten leene. Item uyten Houte ende Wildernisse sjaers een hart als Heere van Wassenaer, tot eenen rechten leene. Item ’t ambocht van Wimmenom mit hooge, middele ende lage gerechten, mit wilt ende wildernisse, uuyte lentebede ende herfstbede t’samen 39 stuvers goets gelts tsjaers, die buttinghe aldaer 6 stuvers 4 penningen goets gelts sjaers, eenen thijns aldaer, sonder ballinge aldaer te mogen onthouden, tot eenen rechten leene. Item die corentiende ende smaelthiende te Reynsterwoude ende eenen thijns aldaer, tot eenen rechten leene. Item de ambachtsheerlicheyt van ’s Burchgraven- [fol. 183] veen tot eenen rechten leene. Item 16 margen lants opte Harnasse bij de Woutkercke mit 17 mergen lants in Cadijck ende die van Groenevelt voort houden, tot eenen rechten leene. Welcke tien leste voorgaende partijen wij denzelven Heere van Wassenaer mede verlien nyetjegenstaende dat die in de declaratie bij wijlen den Heere van Wassenaire, zijn oudevader, van zijnen anderen versterflicke leenen ons overgegeven niet verclaert en staen, dat doen gelaten es geweest zo zijn grotemoeder, doen douagiere van Wassenaire, ons te kennen doen geven hadde overmits dat zij dezelve pertiën hielde te wesen goede erffleenen ende alsoe zij daeraff nyet promptelicken en conde doen blijcken, soe hebben wij deselve mede alsnu verlijt tot eenen rechten leene, op conditie dat indien hij hyernaemaels doen blijcken dat dezelve off eenighe vandien ten erffleen gegeven zijn, dat hem dit jegenwoirdighe verlij ten rechten leene nyet prejudiciëren en zal, mer zal ‘tselve op onsen registeren van den leenen gecorrigeert worden tot verseeckertheyt van de voors. Heer van Wassenaer, naerdat hij daeraff deuchdelick doen blijcken zal. Item uuyten schote van Soeterwoude 4 pont goets gelts sjaers, uuyten schote ten Bomgaert 40 stuvers goets gelts sjaers, ende van Santhorsterlant gelegen in Haechambocht 58 stuvers goets gelts sjaers mit 58 hoenderen, tot eenen erffleen binnen aftersusterkint niet te versterven ende te verheergewaden mit eenen rooden sperwer. Item die hooge heerlicheyt van Catwijck ende van Voorschoten tot eenen erffleen. Item d’ ambachtsheerlicheyt van Barendrecht, de sluysevisscherije ende vogelrije, de smaeltienden in Carnisse, die smaelthienden in den Polre, een deel in Tijselincxwaert, den uyterdijck van Barendrecht, de corentienden van Barendrecht tot Muesinckbroeck ende Bolnisse tot eenen erffleen. Item in Zwindrecht ’t ambocht [fol. 184] van Heeren Heyenkercke geheeten Heer Jansdam, ende halff ’t ambacht van den lande mit vogelrije, visscherije. Item de coornthienden aldaer. Item zeeckere thienden in de Wael tot eenen erffleen. Item die hoffsteden oppet Sant mit zeeckere lant daertoe behoirende, alsoe die gelegen zijn, dats te verstaene westwaerts die Afterweyde, streckende totten uuytcant van den Rijn, oostwaert streckende ten Waele toe, noortwaert streckende ten uuytercant van den Vliet, zuytwaert alsoe verde als die Afterweyde gaet, mit de hooge, middele ende lage heerlicheyt, mit tholvrij te waren allen dengeenen die binnen den voors. palen zullen comen wonen, tot eenen onversterffelicken erffleen te verheergewaden mit eenen muyter havick off twintich pont daervooren. Item die hoffstede op die Horst mit 64 merghen lants ende den Heemwerft tot eenen rechten leene. Item ’t Huys ende d’ ambachtsheerlicheyt van Suyck mitten landen ende thienden daertoe behoirende tot eenen erffleen. Item zeeckere rest van landen toebehoirende totten huyse ende hoffstede van Poeldijcker Poele tot eenen onversterffelicken erffleen, te verheergewaden mit een zeel winden. Item die Burch binnen Leyden, die thollen aldaer, die gruyte ende hoppe aldaer, die buttinge aldaer 20 stuvers goets gelts sjaers tot eenen rechten leene. Item d’ ambochtsheerlicheyt van Leyderdorp mit dat veer over den Rijn tot eenen rechten leene. Item d’ ambochtsheerlicheyt van Oestgeest mitter erftbede, lentebede 39 stuvers goets gelts sjaers, die buttinge aldaer 40 stuvers goets gelts sjaers mit een halff block corentienden gemeen mitter abdisse van Reynsburch, ende een halve smaelthiende ooc aldaer [fol. 185] ooc gemeen mitter voors. abdisse, mit eenen lopenden thijns, tot eenen rechten leene. Item t’ Oestgeest vrijheere te wesen van hoogen, middelen ende lagen recht oostwaerts van den wael in den ambochte van Oestgeest totter uuyterste steene brugge toe van Reynsburch bij der kercke van Oestgeest zuytwaert totten uuytcant van den Vliet ende wes zij ende andere luyden daerop betimmeren sullen, die te houden van ons ende onsen nacomelingen tot eenen onversterffelicken erffleen ende te verheergewaden mit eenen muyter havick off tien ponden daervooren. Item die hoffstede van Oestgeest mit 37 mergen lants daertoe behoirende tot eenen rechten leene. Item d’ ambachtsheerlicheyt van Zassenem, eenen lopenden thijns aldaer, die die visscherije in de Meer aldaer, tot eenen rechten leene. Item d’ ambachtsheerlicheyt van Catwijck uuyter lentebede ende herfstbede aldaer 8 pont goets gelts tsjaers, die hoffvisch aldaer, dat pontgelt van den zeeman, die thollen aldaer opt Zee ende opten Rijn, dat veer tot Catwijck opten Rijn, een ledige verbrande hoffstede, noch aldaer een molen mitten huyse ende een huysinghe tot Catwijck opt Zee, tot eenen rechten leene. Item d’ ambachtsheerlicheyt van Valckenburch, een vrije jaermarct ende thollen aldaer, ’t veer over den Rijn, tot eenen rechten leen. Item eenen thijns tot Aelsmaer, tot eenen rechten leen. Item die tollen mit heuren uuytwachten tot Alphen op die Goudtsluyse metten huyse, tot eenen rechten leen. Item halff die gruyte ende hoppe tot Delft, tot eenen rechten leen. Item half die hoppe ende gruyt tot Sgravensande, tot een rechten leen. Item alle die zwanen ende zwaendrift binnen Rijnlandt, Delfflant ende Schielandt, tot eenen rechten leen. Item een [fol. 186] venninghe van verckens in den houte van Hillegom te mogen houden, tot eenen rechten leen. Item jaerlicx een hardt uuyten Houte uuyt saycke van ’t Burchgraeffschip, tot eenen rechten leen. Item die visscherije in den Rijn van Zwaenssoert ende Zwammerdamme, tot eenen rechten leen. Ende dit al navolgende de oude brieven ende onsen registeren daervan wesende. Ende voor den voorschreven joncheer Philips heeft ons hulde, eedt ende manschap gedaen mr. Cornelis de Jonge, rentmeester van Wassenaer, als daertoe specialick gemachticht bij de voors. grave van Ligne als vader ende voocht van den voorschreven joncheer Philips, zijnen soone, bij zijne opene brieven van procuratie in date den 22en in meye 1546 lestleden, behouden ende welverstaende dat zoe wanneer de voors. joncheere Philips tot zijnen mondigen jaren gecomen zal wesen, dat hij alsdan ons gehouden zal wesen hulde, eedt ende manschap te doene als ’t behoirt. Hyer waren bij, an ende over als onse leenmannen van Hollandt: heeren Abel van Coulster, ridder, meesters Jasper van den Hogelande, heeren Gelayn Zeghers heer van Wassenhove, mede ridder, ende Aernt Sasbout, onse raide-ordinarise in Hollandt, Jan Pijnss. ende Cornelis Barthouts. Actum 7en in junio 1546. Onder stont gescreven: Geëxtraheert in de Registercamere van Hollandt uuyten registere buyten geteyckent Het Roode Register Capitulo Noorthollandt folio 14. Ende nair collatie gedaen es daermede bevonden t’ accorderen bij mij, notaris publyck, bij den Hove van Hollandt geadmitteert, onderteyckent J. Meerhout.

Opten 29en augusti zijn de voorscreven burgermeesteren Baersdorp mit de secretarys weder getrocken nair Den Hage [fol. 187] ende mitten anderen, mitsgaders mit de pensionarys Seyst, delibererende op ’t maicken van de voors. requeste, die teneynde voors. aen de Heeren Staten zouden werden overgelevert, hebben dezelve gestelt in der vougen hiernaevolgende:

Aen de Edele Heeren de Staten ’s Lants van Hollandt. Geven te kennen de burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden hoe dat zij supplianten om de voors. stede te ontledighen van grote moeyten ende processen gesamentlicken om haere neringhe te beneficiëren, opten eersten decembris ’82 mit den gecommitteerden van den graven van Lingny, Heer van Wassenaer, op ’t advoy van de Hoge Overicheyt geaccordeert ende overgecomen zijn angaende de coop der ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mit den gevolge vandyen jaerlicx uytbrengende zevenendertich gulden tien stuvers, ‘twelc van de Graeflicheyt gehouden wert tot eenen rechten leene, te verheergewaden mit een muyter havick off tien pont daervooren, welcke cope gedaen zijnde voor een somme van tweduysent gulden, bij de voorscreven grave van Lingue opten 20en marty 1583 ende zulcx aleer zijne goeden angeslagen zijn geweest, niet alleen geapprobeert es, mer zijn daervan ooc opten 25en aprilis ’83 vers. ten behouve van de voors. van Leyden voor leenmannen brieven van opdracht verleden, al blijckende bij de stucken aen desen gehecht, mer es dezelve cope tot noch toe nyet geheelicken voltrocken mits ’t overlijden van Zijn Ex[ellentie] Ho[ochloffelijcker] M[emorie] als de veranderinghen onlangs dairnaer in den Huyse van Wassenaer voorgevallen, hyer bijcomende verscheyden zwaricheyden de stadt van Leyden [fol. 188] zedert bejegent. Ende alsoe zij remonstranten verduchten ten opsicht van zeeckere schouwe, bij schout ende croosheemraiden van Leyderdorp gepretendeert binnen de voors. stede vrijdom buyten de Zijlepoort, weder te comen in nieuwe zwaricheyden ende moeyten, soe es ’t dat zij suplianten te rade gevonden hebben hem te keren tot Uwer Edelen ende mitsdezen te versoucken dat dezelve, approberende de voors. cope, gelieve de natuyre van ’t voors. recht leen te veranderen ende den voorscreven van Leyden de voorgaende ambachtsheerlicheyt mitten gevolge vandien opten name van zeeckere persoon bij hem te nomineren te verlijen ende verleene tot een onversterffelicken erffleen, mits voor dezelve veranderinge ’t recht van ’t heergewaden verzwarende tot Uwer Edele goeder discretie, tevreden zijnde ende mitsdesen presenterende de voorgeroerde belooffde tweduysent gulden te converteren in een hooftsomme van een jaerlicxe rente nair beloop van den penning zestien, ende daervan jaerlicx aen handen van den rentmeester gestelt off te stellen ter administratie van de goeden van den Huyse van Wassenaer te responderen daer ende zulcx des zal behoiren. ‘Twelc doende etc.

Welck requeste mitte angehechte stucken den voornomden heere advocaet volgende zijn begeren door de pensionarys Zeyst behandicht zijnde mit de copie van de vers. leenbrieff, zijn de voors. gedeputeerden zoe tenzelven dage in den avont alsoock des anderendaichs den 30en augusti ‘smergensvrouch mit assistentie van den heer meester Rombout Hogerbeets, raidt in den Hoogen Raide, als geweest zijnde pensionarys deser stede, wiens behulp in desen was versocht om de gecommitteerden van den steden van ’t Noorderquartier te beter te bewegen, [fol. 189] perticulierlic gegaen aen den Eedelen ende den gecommitteerden van de steden om alle deselve naer gewoonte de zaicke ernstelicken te recommanderen ende haer faveur te versoucken. ‘Twelc gedaen ende de voorscreven request opten voors. 30en des mergens ter vergaderinge van de Heeren Staten geopent ende gelesen zijnde, was daerop versocht ’t advys van den Ontfanger-Generael van de Confiscatiën Tomas Genits om den Heeren Staten te onderrechten van de tijt dat de goeden van den Huyse van Wassenaer waren geannoteert. Ende alsoe de voornoemde gedeputeerden hem dier tijden lieten beduncken dat ’t voorscreven versouc aen den dach gebracht ende tot kennisse van alle de werelt gecomen zijnde, de zaicke alsnu mitter yel most werden gevordert ende affgemaict teneynde vanwegen degeene die dair ooc tegeop scheen te hebben, daervan verwitticht zijnde, daerinne geen verhinderinghe en zoude mogen werden voorgewent, zoe sijn sij stracx gegaen ten huyse van den voorscreven ontfangher Genits ende hebben denzelven mit vruntschap versocht die van Leyden mit zijn advis op ’t spoedichste vorderlicken te willen zijn ende dat de zaicke qualicken eenich uytstel conde lijden, dewelcke daerinne de voors. van Leyden te wille zijnde, hadde bij apostille opten cant van de voors. request gestelt, verclaert dat de eerste annotatie van de goeden tot den Huyse van Wassenair behoirende geschiet was den 22en juny anno ’84.

Hebbende nu ’t voorschreven advys becomen, es de voorschreven requeste andermael tenzelve dage naermiddage ter voorscreven vergaderinghe van de Heeren Staten overgelevert ende eyntelick in ’t versouc van die van Leyden bewillicht volgende de brieven van octroy hier geïnsereert:

[fol. 190] De Ridderschap, Eedelen ende Steden van Hollandt ende Westvrieslandt, representerende den Staten van denzelven Lande, allen dengeenen die dese jegenwoirdighe zullen sien oft hooren leesen, saluyt. Alsoe burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden ons te kennen gegeven hebben dat zij supplianten om de voorscreven stede te ontledigen van groote costen, moeyten ende processen, gesamentlick om haer neringhe te beneficiëren, op den eersten decembris 1500tweentachtich mit den gecommitteerden van den grave van Lingny, Heer van Wassenaer, op ’t behagen van de Hooge Overicheyt geaccordeert ende overcomen zijn angaende de cope der ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mit den gevolge vandien, jaerlicx uuytbrengende zevenendertich gulden tien stuvers, dewelcke van de Graeffelicheyt van Hollandt voornoemt gehouden wert tot een rechten leene, te verheergewaden mit een muyter havick ofte tien ponden daervooren, welcke cope gedaen zijnde voor een somme van tweduysent guldens bij den voors. graven van Lingne op den 20en marty 1500drientachtich, ende zulcx aleer zijne goederen angeslagen zijn geweest, nyet alleen was geapprobeert, mer zijn daervan opten 25en aprilis drientachtich voornoemt ooc ten behouve van den voornoemde van Leyden voor leenmannen brieven van opdrachte verleden als ons es gebleecken, maer was deselve cope tot noch toe nyet geheelic voltrocken mits ’t overlijden van Zijne Pr[incelijcke] Ex[ellent]ie Ho[ochlofflijcker] M[emorie] ende de veranderinge onlangs daernae in den Huyse van Wassenaer voorgevallen, ooc verscheyden zwaricheyden de stadt van Leyden zedert bejegent, ende zij supplianten beduchten ten opsichte van zeeckere schouwe bij schoudt ende croosheemraiden van Leyderdorp gepretendeert binnen der voors. stede vrijdomme buyten de Zijlpoorte weder te commen in nieuwe swaricheyden ende moeyte, versocht hebben dat wij, de voorscreven cope approberende, de natuyre van ’t voors. recht leen wilden veranderen ende die van Leyden de voornoemde [fol. 191] ambachtsheerlicheyt mitten gevolge vandien op den name van zeecker persoon bij hen te nomineren te verlijen ende verleenen tot een onversterffelick erffleen, mits voor dezelve veranderinge ’t recht van ’t heergewaden soude mogen beswaert worden. Ende de belooffde tweduysent guldens geconverteert in een hooftsomme van een jaerlicxe rente nair beloop van den penning zestien, te betaelen aen den rentmeester van den Huyse van Wassenaer in der tijt wesende; soe is ’t dat wij, de saicke voorscreven overgemerckt ende hyerop gehoort den ontfanger van de Confiscatiën in Hollant Tomas Genits, hebben de voors. cope geconfirmeert ende geapprobeert, confirmeren ende approberen bij desen, ende voorts den supplianten geconsenteert ende geaccordeert d’ ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp voornoemt te mogen anvaerden ende houden in plaetse van een recht leen, als een onversterffelic erffleen, daerinne wij de voornoemde ambachtsheerlicheyt veranderende ende converteren bij desen, te verlijden op zeecker persoon bij den supplianten te nomineren, behoudelic dat de supplianten gehouden zullen sijn voor ’t recht van ’t heergewaden te betalen vijffentwintich ponden van veertich groten ’t pont telcken reyse als ’t voorgenomde erffleen zal worden verheven. Ende voorts te constitueren een erffelicke rente van de belooffde tweduysent ponden ter losse den penning zestien, ende de voorscreven rente jaerlicx te doen betaelen aen den rentmeester van de goederen van den Huyse van Wassenaer in der tijt wesende ofte die de administratie daervan hebben zal, ende daervan behoirlicke brieven over te leveren. Ende teneynde de supplianten de voornoemde ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp als een onversterffelick erfleen alsvooren ontfangen mogen, sal ‘tselve op ’t register van de leenen mit ’t inhouden van desen worden verandert ende geregistreert. Ende zal den rentmeester van de goederen van Wassenaer [fol. 192] van de voors. rente in reeckeninghe verantwoirden nae behoiren. Gegeven in Den Hage onder onsen grooten zegele hyeraen gehangen den 30en augusti anno 1500zevenentnegentich. Was onderteyckent: J. van Oldenbarnevelt. Noch opte plycke stont: Ter ordonnantie van den Staten, geteeckent C. de Rechtere. Ende was besegelt mit een groot root wasschen zegel aen doublen franchijnen staerte uythangende.

Opten laetsten augusti 1500zevenentnegentich es ’t voorscreven geheele gesoingeerde ter vergaderinghe van die van de Gerechte in ’t lange gerapporteert ende aerop geresolveert als blijct bij der acte hyer innegelijft:

Die van de Gerechte deser stad Leyden, in haer vergaderinge op ’t Raidhuys derzelver stede gehoort hebbende het rapport van ‘tgunt ter vergaderinghe der Heeren Staten op gisteren gedaen ende gehandelt es angaende ’t voltrecken van de cope van de ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mit den gevolge vandien ende ’t muteren off veranderen van ’t quaet leen in goet, hebben ’t gebesoingeerde overdanckelic annemende, goetgevonden ende geresolveert dat ‘tselve leen gestelt zal werden opten persoon van Jan Janszoon van Baersdorp, eerste ende presiderende burgermeester, ende voorts gecommitteert de voornomde Baersdorp ende Claes Adriaenszoon, burgermeesteren, meester Niclaes van Zeyst, pensionarys, ende Jan van Hout, secretarys, mit volcommen ende absolute macht mitten eersten ende op ’t spoedichste dairop te bevorderen ende benaerstigen de brieven van de Heeren Staten mitsgaders het renversael vanwegen deser stede te verlijden, vorder de brieven van [fol. 193] investituyr mitten ancleven ende gevolge vandien gesamentlic om ‘tgeen daerinne dese stede ten opsicht van de voors. coop gehouden es ende de burgermeesteren in der tijt voor ’t contracteren belooft hadden ende bij de jegenwoirdighe vernyeut es, de voornomde van de Gerechte in ’t lange geopent ende verclaert, in alles ende volcomelic naer te comen ende zulcx ’t woort van de stadt gestant te doen, gesamentlic om degeene wiens dienst men in desen notelic heeft moeten gebruycken te bedancken, vereeren ende remunereren, ende om alle ‘tselve doende daer ende zulcx hemluyden goetduncken zal ende t’ harer discretie, de eere van de stadt te bewaren. Aldus gedaen opten lesten augusti 1500zevenentnegentich bij Loth Huygenszoon Gael, schoudt, Jan Janszoon van Baersdorp, Claes Adriaenszoon, Foy van Brouchoven ende meester Ysaac Nicoly, burgermeesteren, meester Symon Fransz. van der Merwen, Jasper van Banchem, Heyndrick Egbertszoon van der Hal, Willem Corneliszoon Tybault ende Claes Cornelisz. van Noort, schepenen.

Ende teneynde de voorscreven zaicke mit volcomen kennisse ende daerop gehoort degeene die ’t behoirde gehelicken mocht werden voltrocken ende zulcx doende alle wederspraec ende verhinderinge gemijt, es de voors. zaecke opten eersten septembris zevenentnegentich die van de Grote Vroetschappe geopent ende bij dezelve daerop geresolveert volgende de acte hier innegelijft:

Gehoort bij die van de Grote Vroetschappe deser stad Leyden ‘tgunt hemluyden in haer gewoonlicke vergaderinghe op ’t Raidthuys geopent ende voorgestelt [fol. 194] es angaende ’t voltrecken van de cope der ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp, die bij burgermeesteren es gedaen ende benaersticht, hebben ’t gehandelde overdanckelicken angenomen ende ‘tselve belieft, bewillicht ende bevesticht ende burgermeesteren in ’t vorder geauthoriseert ter saicke van de voors. cope een rentebrieff van hondertvijffentwintich gulden jaerlicx ten behouve van de Huyse van Wassenaer te verzegelen ende op ’t lichaem deser stede te verseeckeren, ende in ’t vorder oock naer te comen ende te voldoen alles daerinne de stadt gehouden es ter zaicke van de voors. cope volgende de beloften ende toeseggingen bij den regierders in der tijt gedaen ende bij de jegenwoordige burgermeesteren vernieut. Actum desen eersten septembris 1500zevenentnegentich op ’t Raidthuys in vergaderinghe van de Grote Vroetschappe, present [volgen de namen en functies van alle aanwezigen]

[fol. 195] Vorder es opten 15en septembris 1500zevenentnegentich binnen Leyden gecomen [opengelaten; later is door Van Hout er een letter N geschreven] van Cronenburch, dewelcke hem aen de voornomde Van Hout addresserende verclaerde dat hem den rentmeester De Jonge geopent hadde in wat vougen hij vanwegen den Huyse van Wassenaer mit de heeren van Leyden was voorsproocken nopende ’t voltrecken van de coope van de voorscreven ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp ende ’t voldoen van de somme van tweduysent gulden, begerende hem gelevert te werden ’t formulier van de quitantie ende approbatie zulcx de heeren van Leyden ‘tselve souden begeren omme de grave van Linguy als Heer van Wassenaer door hem te werden vertoont, ende in ’t vorder benaersticht, hem anbiedende die van Leyden te subleveren van moeyten van schrijven ende vordere costen. ‘Twelc mit burgermeesteren gecommuniceert zijnde, waren tevreden deselve gelegentheyt waer te nemen ende ‘tgunt tusschen deser stede ende de voorschreven grave van Linguy desen angaende voorgenomen was te verrichten deur denzelven Cronenburch te bestellen. Ende alsoe de voorscreven Van Cronenburch opte communicatie mitten secretarys alsvooren gehouden hem verclaert hadde dat hij opten zeventienden preciselicken most vertrecken doordien zijn passepoort, ‘twelc hij van de Heeren Staten- [fol. 196] Generael hadde op zondage den 21en zoude comen te eynden, invougen dat alle zaicken daer tevooren dienden verricht ende affgevaerdicht, zoe es de voors. secretarys opten voorscreven vijftienden ten bevele van burgermeesteren gereyst in de Valckenburger marct om den voornoemde rentmeester, aldaer zijnde, te vertoonen de rentebrieff die van deser stede wegen zoude werden verleden ende hem overgelevert om ‘tselve gedaen zijnde de voorscreven originele brieven van procuratie ende approbatie mitter opdracht voor leenmannen gedaen (den voornomden rentmeester alsboven gerestitueert zijnde) weder te lichten ende miteenen hem te communiceren ’t formulier van de quitantie ende approbatie zulcx die tot deser stede verseeckertheyt van den jegenwoordighen graven van Lingny werden begeert ende den voornoemde Cronenburch zoude werden overgelevert ende aen de coopman tot Antwerpen overgemaict mitsgaders des stats obligatie om de tweduysent gulden voorschreven te voldoen. Ende daerop mitten anderen gesproocken en een affscheyt genomen hebbende, dat hem de rentmeester des anderendaichs jegens den avont in Den Hage zoude laten vinden om alsvooren jegens denanderen te wisselen, es de secretarys ten zelven dage wedergekeert ende zijn van deser stede wegen gemaict de rentebrieff, quitantie ende obligatie hier innegelijft:

Wij, burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden des Graefschaps van Hollandt, doen eenen yegelicken hiermede te weten ende bekennen mitsdezen dat alsoe in den jare vijftienhonderttweendetachtich opten eersten decembris tusschen den volmachtichden van de welgeboren genadighe heere Philips grave van Lingue ende van Faucqenberge, burchgrave van Leyden, baenreheer van Wassenaer ende van Belloel, heere van Estanbuges, [fol. 197] Catwijc, Valckenburch, Oestgeest etc., ridder van der oirden van den Gulden Vliese, ende burgermeesteren ende regierders onse voorsaten in dier tijt een overcompste ende verdrach gemaict es angaende de cope van de ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mitten gevolge vandien als schoutambacht, bodeambacht, clercambacht, de wint ende ’t veer zulcx ende in der vougen Zijn G[enade] deselve ambachtsheerlicheyt ende gevolge volgende de oude leenbrieven van de Graeffelicheyt van Hollandt ten rechten leene houdende was. Vorder ooc angaende de approbatie bij Zijn vers. G[enade] te doen dat het octroy bij de voors. van Leyden opten tienden january 1500vijfendetseventich verworven mitsgaders de approbatie ende breder verclaringe van Zijne Pr[incelijcke] Ex[ellent]ie van Orangien H[oochloffelicker] M[emorie] als representerende ende hem gedefereert zijnde de Hoge Overicheyt van Hollandt daerop gevolcht van date den vierden octobris tweendetachtich in de voorscreven heerlicheyden van Oestgeest ende Voorschoten zoeverre de limiten van vijffhondert ende achthondert roeden, aldaer verhaelt, hen respectivelicken uytbreyden ende vorder nyet plaetsegrijpen ende in alle zijn poincten onderhouden, geachtervolcht ende nairgecomen werden zal. Des zoude de voors. Zijn G[enade] t’ sijnen gelieven aen de Zijl in den voorschreven ambochte van Leyderdorp mogen doen stellen zeeckere huysinge, ‘tsij van steen off van hout, tot verclaringe van burgermeesteren der stad Leyden in der tijt, dienende alleenlic tot geryff van den bewairder van Zijn G[enade’s] tolrechten, zonder dat deselve bewaerder aldaer eenighe tapperijen off andere stadtsneringhen zal mogen oprechten, doen noch gebruycken off yet doen anders dan bouwerije, ende mits dat hij alle zijne wijnen, bieren ende andere lijfsbehouften voor hemzelven ende zijn gantsche familie [fol. 198] dienende binnen Leyden ende anders nieuwers halen zal mogen, ende daervan alle exchijsen, ongelden ende lasten opleggen ende betaelen zal moeten, gelijc de borgeren ende innewoonderen der voorscreven stede in der tijt doen zullen, alles op pene ende verbeurte in ’t voorscreven octroy begrepen, ende dit al voor een somme van tweduysent guldens van veertich groten ‘tstuc. Ende de voorscreven cope invougen voorscreven geschiet, hadde Zijn voors. G[enade] bij andere zijne brieven van den 20en marty 1583 last gegeven om de voorscreven ambachtsheerlicheyt ten behouve van deser stede voor stadhouder ende leenmannen ende elders daer ’t van node wesen zoude te cederen, transporteren ende overgeven mit belofte van ’t gehandelde van waerden te houden onder alle vordere conditiën ende bespreecken in het tracteren van de voorschreven overdracht, onderlinge opten voorscreven eersten decembris 1582 voorsproocken ende veraccordeert, gelijc ooc daervan tot deser stede behouff opten 25en aprilis 1583 voor mr. Johan van Banchem, raidt ordinarys in den Groten Raide van Hollandt, ende Henric Heermale als leenmannen van de Graeflicheyt dienvolgende opdracht es gedaen. Ende het zulcx sij dat de voorschreven cope opten 30en augusti voorleden bij de ridderschap, Eedelen ende Steden van Hollandt ende Westvrieslandt, representerende den Staten van denzelve Landen, es geconfirmeert ende geapprobeert ende ons geconsenteert ende geaccordeert de voorscreven ambachtsheerlicheyt te anvaerden en houden als een onversterffelic erffleen, mits boven de verswaringe ende vermeerderinghe van ’t heergewaden ten opsicht van de voorscreven veranderinghe van ’t recht leen in een onversterffelic erffleen, constituterende een erffelicke rente van de tweduysent guldens van veertich groten ’t stuc, daervooren originelicken alsboven beloofft, ter losse den penning zestien, soe es ’t dat wijluyden van der voors. stede wegen mit voorgaende consent ende bewillighen van die van de [fol. 199] Grote Vroetschappe deser stede als ’t lichaem vandien representerende, gedragen opten eersten septembris voorleden, mitsdezen bekennen vercoft te hebben ende schuldich te wesen den voornoemde Huyse van Wassenaer een jaerlicxe losrente van hondertvijffendetwintich gulden ten prijse voors., dewelcke wij voor ons, onsen erven ende nacomelingen van nu voortsaen wel ende wettelicken beloven op te brengen ende te betaelen aen handen van den rentmeester der goederen van den Huyse van Wassenaer in der tijt wesende off die d’ administratie hebben zal van de goeden tot den voors. Huyse behoirende ende dat vrijs gelts ende zonder eenighe afcortinge off verminderinge van bekende off onbekende lasten off contributiën opten dertichsten augusti jaerlicx, daervan ’t eerste jaer renten vallen ende verschijnen zal opten voors. dertichsten augusti des jaers vijftienhondertachtentnegentich eerstcomende ende zoe voorts van jare te jare ende geduyrende zoelange ende ter tijt toe wij de voorschreven jaerlicxe rente van 125 gulden zullen hebben gequeten ende affgelost. ‘Twelc wijluyden ende onse nacomelingen t’ allen tijden als ’t ons off hemluyden believen zal, sullen mogen doen mits teffens ende tot eenenmale opbrengende aen handen van den rentmeester off administrateur voornomt een somme van tweduysent guldens ten prijse alsboven in hooftgelde, mits daerbij vougende alle de verschenen, verlopen ende onbetaelde renten mit ’t verloop ende nair rate des tijts, ende belasten voor nu alsdan ende dan alsnu onsen tresoriers-ordinarys in der tijt off die tot de betalinge van deser stede renten zal off zullen werden gestelt de voors. jaerlicxe rente van 125 gulden op haer registers te stellen ende doen stellen ende de betalingen ten jaerlicxen verschijndagen precyselicken te doen, daertoe hem de jegenwoirdighe zal strecken ordonnantie [fol. 200] zonder dat van node wert andere te verbeyden, onder toesach dat hem de jaerlicxe betalingen zonder swaricheyt zullen werden geleden in hun uytgeven mits overbrengende voor d’ eerste reys copie auctentycq van de jegenwoirdige ende telcken jare behoirlicke quitantie. Ende hebben de voors. jaerlicxe rente ende hooftsomme vandien, mitsgaders costen daerom te doen ende lijden, beset ende verseeckert, besetten ende verseeckeren mitsdezen op alle deser stede goeden, exchijsen en innecomen die wij nu hebben ende noch vercrijgen mogen, zoe roerende als onroerende, gerechticheyden ende inneschulden, deselve ende de vruchten en keure vandien t’ bedwang en in verbant van allen ’s heeren rechten ende rechteren, onderwerpende mitsdezen hyertoe te buyten gaende, vertyende ende doende affstant mitsdezen alle brieven van state, gratie ende atterminatie, vorder alle exeptiën, privilegiën ende vrijheyden die ons tot achterdeele van desen eenichsints zouden mogen vorderlicken zijn, belovende ons daermede nyet te behelpen noch doen behelpen, ende dit alles ter goeder trouwen ende zonder argelist. Des ten oirconden hebben wij de jegenwoirdige brieven bij onsen secretarys doen onderteyckenen ende onsen groten zegel ‘twelc wij ten contracten gebruycken in groenen wassche hyeronder aen doen hangen desen dertienden septembris 1500zevenendetnegentich naer de nieuwen stijl, ende was onderteyckent: J. van Hout. Lager stont gescreven: Op huyden den 17en septembris 1597 heeft Jan van Hout, secretarys der stad Leyden, aen handen van mij, ondergescreven, als rentmeester ende ten behouve van den Huyse van Wassenaer overgelevert d’ originele rentebrieff daervan het doubelt hyerboven es gestelt, mit de jegenwoirdighe ende zulcx ooc mit de vijff bijvouchselen hiervoren opten cant gestelt ende affgehaelt mit liniën, gehe- [fol. 201] licken accorderende, ende was de vers. originele besegelt mit een groot groen wasschen zegel uythangende aen doublen franchijnen staerten. Des ten oirconden desen bij mij ondergeteyckent, ende was geteyckent: De Jonge.

Wij [ruimte opengelaten] bekennen mitsdezen ontfangen te hebben uyt handen van burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden des Graeffschaps van Hollandt een somme van tweduysent guldens van veertich groten ’t stuc over ende in betalinghe van gelijcke somme bij de voornomde van Leyden belooft voor de cope van de ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mit den gevolge vandien, dewelcke de voornomde van Leyden opten eersten decembris des jaers 1582 gemaict ende angegaen hebben mit den gecommitteerden van Ho[ochlofflicker] Me[morie] Philips grave van Lingue ende van Faucquenberge, burchgrave van Leyden, baenreheer van Wassenaer ende van Belloel, heere van Estanbruges, Catwijc, Valckenburch, Ougstgeest etc., ridder des oordens van den Gulden Vliese, onsen heere ende vader dien Godt genadich zij, ende bij de voornoemde onse heere ende vader bij zijne brieven van den 20en marty 1583 geconfirmeert ende bevesticht, van welcke somme van tweduysent gulden wij ons zoe voor onszelven als vanwegen onsen erven ende nacomelingen houden over vernoucht, voldaen ende betaelt, den laetsten penning mitten eersten. Ende dit al boven ende onvermindert de rente van hondertvijffentwintich gulden jaerlix ende de hooftsomme vandien, dewelcke de voors. van Leyden ter saicke voorseyt ooc geconstitueert hebben ten behouve van den Huyse van Wassenaer, al volgende de brieven daervan zijnde, van alle dewelcke ons copiën auctentycq zijn vertoont, approberen [fol. 202] en bevestigen daeromme voor zoeveele in ons es de voorgaende vercopinge in alle zijn poincten gelijc ’t contract daervan zijnde ende de brieven daervan gemaict wesende alsvooren datzelve innehouden ende medebrengen. Ende hebben des tot eenen oirconde de jegenwoordige brieven mit onse hant ondergeteyckent ende mit onsen groten zegele hieronder aengehanghen bevesticht. Gegeven [en verder niet ingevuld]

Den eersamen, zeer voorsienighen signeur Jan le Blon, coopman t’ Antwerpen. In Leyden desen 13en septembris ’97.

Eersame goede vrundt, Tot welcker tijt U Edele vanweghen de grave van Linguy gelevert sullen zijn d’ originele brieven, geteyckent ende besegelt conform ’t bewerp hyervooren, zal Uwer Edele denzelven ten behouve van de voors. heer grave aentellen een somme van tweduysent gulden van veertich groten ’t stuc, ende dezelve weder trecken per wissel op signeur Daniel van der Moelen naer gewoonte ende opten loop van de beurse, om bij de voornomde Van der Moelen, gelijc wij mit hem alhyer zijn voorsproocken, op sichte werden betaelt. Ende zult d’ originele brieven hiervooren strac in goeder verseeckertheyt aen de voornomde Van der Moelen overmaicken ende nair de wissel ontfangen, voldaen ende Uwer Edele daervan verzeeckert zal sijn aen den voornoemde Van der Moelen ooc overmaicken de jegenwoirdige onse obligatie, ende blijft den Almogenden bevolen. Uwer Edele goede vrunden, burgermeesteren ende regierders der stad Leyden. Des ten oirconden hebben wij onsen [fol. 203] zegel ‘twelc wij ten contracten gebruycken hyeronder gedruct. Onder staet: In kennisse van mij, ende es geteyckent J. van Hout. Wesende terzijden opgedruct des stats grote zegele in groenen wasse.

Opten zestienden septembris 1597 es de voors. secretarys gereyst nair Den Hage ende heeft ‘sdaichs daeraen, te weten den 17en, eerst aen handen van de voorschreven rentmeester overgelevert de voorschreven rentebrieff beneffens copie van de brieven van octroy ende doubelt van de quitantie ende obligatie ende van hem weder overgenomen de voornomde originele brieven van procuratie ende approbatie, mitsgaders opdracht voor leenmannen gedaen ende recepisse van den voorscreven rentebrieff ontfangen te hebben ende van hem afvorderende verclaringe in wat vougen de goeden tot de vers. ambachtsheerlicheyt behoirende, jegenwoirdelic werden bedient en bij wat personen, om hoeveel jaerlicx ende hoelange elc van hem noch pacht hadde, heeft verclaert dat: Geryt Jan Aelwijnsz. ’t schoutampt ende bodeampt van Leyderdorp in pacht heeft om achtendertich gulden jaerlicx voor vijff jaeren, vervallende Kersmisse, daervan Kersmisse ’97 eerstcomende het 2e 5e jaar zal zijn vervallen. Salomon van der Woert bedient ’t secretarysampt ende geeft jaerlicx tot een recognitie vervallende Lichtmisse 30 stuvers. Cornelis Jansz. in pacht heeft ’t veer om 12 gulden tsjaers voor vijff jaren, vervallende jaersdach, daervan jaersdach anno ’98 ‘t 1e 5e jaar zal vervallen. Ende Eewout Jansz. geeft tot recognitie voor de wint tsjaers 5 gulden, verschijnende Kersmisse. Van welcke partijen de voorscreven secretarys van deser stede wegen versocht [fol. 304] heeft copiën van de laetste contracten off huyrcedullen.

Heeft in ’t vorder de voornomde secretarys opten voors. zeventienden aen handen van de voornomde Cronenburch overgelevert copie van ’t eerste contract, van de procuratie ende approbatie van de mannenbrieff, van ’t octroy, van de rentebrieff, beneffens de geprojecteerde quitantie ende de originele obligatie ende zulcx ten wederzijden mit mutuele anbiedinge van alle goede vruntschap een affscheyt genomen.

Ende alsoe om de zaicke geheelic te voltrecken noch resteerden 2 zaecken als het leen te verheffen ende hulde, eedt ende manschap te doen ende de schout, schepenen ende ambachtsbewairders te brengen onder den eedt van de stadt, om waertoe te comen belangende ’t eerste de voors. secretarys de zaecke had geprepareert als de leenbrieff doen bewerpen ende copiën van ’t eerste accord van de procuratie ende approbatie van de mannenbrieff ende van ’t octroy ter Leencamere doen leveren om aldaer beneffens de leenbrieff te werden geregistreert, ende men bevont dat de nominatie van de persoon daerop ‘tselve zoude werden gestelt toequam nyet die van de Gerechte, mer de Grote Vroetschappe ende dat zulcx ten opsicht van ’t leen van De Vennip opte persoon van mr. Vranc Duyc gestelt was gebruyct, soe es ‘tselve den 19en septembris de Grote Vroetschappe voorgehouden ende bij hemluyden geresolveert volgende de acte hyer innegelijft:

Op huyden den zestienden septembris 1597 hebben die van de Grote Vroetschappe deser stadt Leyden in haer vergaderinge op ’t Raidthuys der voorscreven stede verstaen ende geresolveert dat d’ ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp, die ten behouve deser stede es gecoft ende van de Graefflicheyt [fol. 205] gehouden wert tot een onversterffelicken erffleene, zal werden gestelt opten name ende ’t lichaem van Jan Jansz. van Baersdorp, eerste ende presiderende burgermeester, ende dat deselve van deser stede wegen hulde, eedt ende manschap zal doen, van ‘twelc geordonneert es gemaict, gelevert ende daer ’t behoort geregistreert te werden de jegenwoirdige acte. Gedaen op ’t Raidthuys in vergaderinge van de Grote Vroetschappe ten dage ende jare voors., daer present zijn geweest [volgt de lijst van toen aanwezigen]

[fol. 106] Volgende welcke nominatie van de Vroetschappe gedaen van den persoon van Jan Janszoon van Baersdorp, eerste ende presiderende burgermeester, zijn de voorscreven Van Baersdorp mit Jan van Hout, secretarys, opten 20en septembris gesamentlicken gereyst nair Den Hage ende nairder de voors. Baersdorp naer gewoonte hulde, eedt ende manschap gedaen hadde, hebben ten behouve van deser stede verworven de leenbrieven hier volgende:

De Ridderschap, Eedelen ende Steden van Hollandt ende Westvrieslandt, representerende den Staten van denzelven Lande, doen condt allen luyden dat mits opdrachte, overgifte ende quytscheldinge ons gedaen voor zeecker onse leenmannen van Hollandt bij Jacob de Jonge, rentmeester van Wassenaer, uuyt crachte van zijne procuratie hem gegeven bij den grave van Ligne als Heere van Wassenaer in date den 20en marty 1583, van d’ ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mit dat veer over den Rijn. Ende dat ten behouve van de stadt Leyden, breder blijckende bij de voorscreven brieven van opdrachte in date den 25en aprilis des voors. jaers ’83, welcke voors. ambachtsheerlicheyt den voornoemde grave van Ligne ende zijne voorouders van ons tot een recht leen gehouden hebben ende nu bij onsen octroye in date den 30en augusti lestleden ten versoucke van burgermeesteren ende regierders der vers. stadt Leyden tot een onversterffelick erffleen gereducheert ende gemaict es, blijckende bij dezelve brieven van octroye, die wij mitte voorscreven brieven van opdrachte ende procuratie beneffens desen in onsen registeren van Hollandt hebben doen registreren, soe is ’t dat wij de vers. opdrachte, overgifte ende quytscheldinge believende ende danckelick nemende, behouden ons ende eenen yegelicken zijns rechts, verlijt ende verleent hebben, verlijen ende verleenen mitsdezen onsen brieve de voors. stadt Leyden de voornomde ambachtsheerlicheyt van Leyderdorp mit dat veer over den Rijn ende dat ten behouve van de stadt Leyden, breder blijckende bij de voorscreven brieven van opdrachte in date den 25en aprilis des voors. jaers ’83, welcke voors. ambachtsheerlicheyt den voornoemde grave van Ligne ende zijne voorouders van ons tot een recht leen gehouden hebben ende nu bij onsen octroye in date den 30en augusti lestleden ten versoucke van burgermeesteren ende regierders der vers. stadt Leyden tot een onversterffelick erffleen gereducheert ende gemaict es, blijckende bij dezelve brieven van octroye, die wij mitte voorscreven brieven van opdrachte ende procuratie beneffens desen in onsen registeren van Hollandt hebben doen registreren; soe is ’t dat wij de vers. opdrachte, overgifte ende quytscheldinge believende ende danckelick nemende, behouden ons ende eenen ygelicken zijns rechts, verlijt ende verleent hebben, verlijen ende verleenen mitsdezen onsen brieve de voors. stadt Leyden de voornomde ambachtsheerlicheyt [fol. 207] van Leyderdorp mit dat veer over den Rijn, te houden van ons vanwegen de Graeffelicheyt ende Hoge Overicheyt van Hollandt ende Westvrieslandt tot een onversterffelic erffleen, ende te verheergewaden mit vijffentwintich ponden van veertich groten ’t pont, ende want omme te conserveren onse heerlicke rechten ende heergewaden ‘tselffde leengoet op een sterffelic persoon gestelt moet worden, soe heeft ons hyervan hulde, eedt ende manschap gedaen Jan Janszoon van Baersdorp, eerste ende presiderende burgermeester der vers. stadt Leyden, achtervolgende de resolutie van de Groote Vroetschappe derselver stadt Leyden in date den 16en septembris mede lestleden, die wij van gelijcken beneffens desen in onsen registeren van Hollandt hebben doen registreren, mit last dat na den overlijden van den voornomden Van Baersdorp bij alsulcken anderen persoon als bij den magistraten der vers. stad Leyden daertoe genomineert zal worden, ’t voors. leen vanwegen dezelve stadt Leyden verheven ende de heerlicke rechten ende heergewaden betaelt zullen werden. Hyer waren bij, aen ende over als onse leenmannen van Hollandt Laurens van der Goes, Dirck Cuebel ende Joseph van Meerhout. Des t’ oirconde desen brieff besegelt mit onsen grooten zegele ‘twelck wij in gelijcke zaicken gebruyckende zijn. Gegeven in Den Hage den twintichsten septembris anno 1500zevenendetnegentich. Onder geteeckent: J. van Oldenbarnevelt. Opte plycke stont gescreven: Bij den Staten van Hollandt ende Westvrieslandt. Ter ordonnantie van dezelve, ondergeteeckent: Jan van der Does ende van Noortwijck. Ende was besegelt mit eenen groten roden wasschen zegel aen double franchijne doorsteecken staerten uythangende.

Ende om ’t voorscreven twede resterende poinct nopende de eedinge van de personen die jegenwoirdelicken tot Leyderdorp in dienst ende offitie zijn te [fol. 108] voltrecken, hebben de voornomde burgermeesteren ende regierders doen ondervragen wie jegenwoordelic in den voors. ambachte van Leyderdorp in eenige bedieningen waren ende wanneer men de jaerlicxe offitiën gewoon es te veranderen, daerop zij hebben verstaen dat jegenwoirdelic in dienste zijn: schoudt: Geryt Janszoon van Harmelen; ambachtsbewairders: Joris Adriaenszoon, Pieter Oloffszoon; schepenen: Pieter Dircxzoon, Reyer Aryszoon, Mees Philipszoon, Jacob Janszoon, Bouwen Meeszoon, Dirck Matheuszoon, Claes Harmanszoon; secretarys: Salomon van der Woert; bode: Cornelis Dircxz. Onderwater; schoolmeester: meester Pieter …; kercmeesteren: Frans Pieterszoon in ’t Lage Landt, Symon Claesz.; heyligegeestmeesteren: Pauwels Adriaensz., [opengelaten] Dircxz. Schoneman aen den Groenendijc.

Sin in ’t vorder bericht dat d’ ambachtsbewairders omtrent Midvasten gewoon zijn verandert te werden naer zij haer reeckeninge van den voorleden jare hebben gedaen, ‘twelc geschiet voor de schoudt ende gemeente, die om dezelve te horen t’samen worden geroupen, dat degeen die twe jaren gedient heeft affgaet ende d’ ander mer een jaer gedient hebbende anblijft, welcke anblijvende twe off drie personen om mit hem te dienen nomineert, [fol. 209] uyt denwelcken off oock uyt andere, ‘twelc in yegelicx vrijheyt staet de schout ende gebuyren bij de meerder stemmen den nieuwen ambachtsbewaerder kiesen, mer en zijn d’ ambachtsbewaerders nyet gewoon eedt te doen; dat de schepenen verandert werden omtrent Kersmisse deur den schout ende oude schepenen, mer dat daertoe geen welboren mannen mogen werden genomen; dat de kercmeesteren ende heyligegeestmeesteren verandert werden donredaichs naer Midvasten naer zij respectivelic haer reeckeningen hebben gedaen, die zij mede doen voor den schout ende gemeente daertoe alsvooren vergadert zijnde, dewelcke de verkiesinge doen ende een van den ouden alsvooren gewoon zijn aen te laeten; nopende de schotkervers, dat om de twe off drie jaeren alsser ommeslach over de personen moet werden gedaen, de schout de zetters gewoonlicken kiest de twe uyt Achthoven, de derde uyt de Kercbuyrt, die alvoren zij in ’t besoinge treden gewoon zijn aen zijnen handen eedt te doen; angaende de weesmeesteren dat in den voors. ambachte geen particuliere weesmeesteren en zijn, mer dat zij de administratie van haer weeskinderen goeden belangende ressorteren onder de Weescamer van Rijnlandt; voor zoeveel als angaet den croosheemraden, dat de schoudt t’ allen sondagen vijff croosheemraiden verkiest ende tot dezelve schouwe vereedtplicht eer hij mit hem zijn schou anleyt, ende datter geen taxateurs van de verpondingen zijn, alsoe het register eens voor al es getaxeert volgende den legger van Sluyter ende dat bij de bloocken, zonder datter eenige veranderinge in voorvalt. Zijn oock burgermeesteren bericht dat d’ ambachtskist mit des ambachts stucken es onder de voornomde Salomon van der Woert, secretarys, ende hoewel die twe slotelen heeft als voor elc van de ambachtsbewairders een, zoedat die gesloten zijnde d’ een zonder d’ ander daertoe geen toegang en [fol. 210] heeft, zoe sijn beyde de slotelen nochtans somwijlen onder de voors. secretarys, gelijc ook zijn de vier slotelen van de kist van de kercmeesteren ende heyligegeestmeesteren, dewelcke aen twe verdeelt es, elc mede mit twe sloten ende slotelen. Ten laetsten dat in desen ambachte zijn twe polderen als de Achthoverpolder ende de Monickenpolder, daervan de innegelanden respectivelic de molemeesteren onder hem kiesen zonder dat hem de schoudt daermede off mit ’t doen van haerluyder reeckeninge eenichsints es bemoeyende. Ende van de gelegentheyt van den vers. ambachte invougen als vooren onderrecht wesende, zijn burgermeesteren te rade geworden voor ’t eerste voorts te varen tot de eedinge van de schout, secretarys, schepenen, bode ende schoolmeester, daertoe beworpen es het volgende

Formulier van de eeden den schoudt van Leyderdorp bij burgermeesteren der stadt Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp overgelevert.

Den eedt van de schoudt

Ic zweere ende gelove den burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp gehoorsaem ende getrou te wesen, de gerechticheyt van den ambachte van Leyderdorp mit alle mijn vermogen te bewaren ende voor te staen, weduwen ende wesen te beschuden en beschermen, mit schepenen ende croosheemraden respectivelic naer ick die geëedt zal hebben, eenen ygelick recht ende justitie te helpen administreren, den rijcken als den armen, ende weder den armen als den rijcken naer de ordonnantie ende geboden van den Heeren Staten, mitsgaders den rechten, keuren ende gewoonten van Rijnlandt, ende voorts alles te doen dat een goet ende getrouw schout conform [fol. 211] de commissie mij verleent eer- ende eetshalven schuldich es ende behoort te doen. Zoe waerlicken helpe mij Godt Almachtich.

Den eedt van de secretarys

Ic zwere ende gelove den burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp gehoorsaem ende getrouw te wesen, de gerechticheyt van den ambachte van Leyderdorp mit alle mijn vermogen te bewaren ende voor te staen, goede ende pertinente boucken ende registeren te houden ende te doen houden, de opiniën ende stemmen van de schepenen mitsgaders ’t secreet van de camere nyet te reveleren, ontdecken noch openbaren, mer zorchvuldelicken bij mij te houden, ende voorts alles te doen dat een goet ende getrou secretarys eer- ende eedtshalven schuldich es ende behoort te doen. Zoe waerlicken etc.

Den eedt van de schepenen

Wij zweren ende geloven de burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp gehoorsaem ende getrou te zijn, de gerechticheyt van den ambachte van Leyderdorp mit alle onse vermogen te bewaren ende voor te staen, in de zaicken ende differenten tusschen partijen die voor de Vierschaer des vers. ambachts dingplechtich zullen vallen naer onse beste wetenschap recht te doen ende vonnisse te wijsen naer den ordonnantiën ende geboden van de Heeren Staten, mitsgaders den rechten, keuren ende gewoonten van Rijnlandt, den armen als den rijcken ende weder den rijcken als den armen, weduen en wesen te beschudden ende in haer gerechticheyt voor te staen zonder yemant gonste, affgonste, jichte off haet toe te dragen. Zoe waerlicken etc.

De bode

[fol. 212] Ic zwere ende gelove den burgermeesteren ende regierders der stad Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp gehou ende getrou te zijn, den schout, ambachtsbewairders ende schepenen te eeren ende respecteren, de ambachtsaicken mij bij dezelve te belasten getrouwelic ende zorchvuldelic te doen ende benaerstigen, pertiën des versocht zijnde in ’t doen van weten, citatiën, insinuatiën ende diergelijcke acten getrouwelic ten dienste te staen ende ‘tselve doende mij tevreden te houden mit ’t sallarys mij toegeleyt off toe te leggen, ’t secreet van de Camere nyemant te reveleren noch ontdecken, mer getrouwelic bij mij te houden ende te bewaren, ende voorts alles te doen dat een goet ende getrou bode eer- ende eetshalven schuldich es ende behoort te doen. Soe waerlic etc.

Den eedt van de schoolmeester

Ic zwere ende gelove den burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp gehou ende getrou te zijn, de schout, ambachtsbewairders ende schepenen des voors. ambachts te eeren ende respecteren, de kinderen ende jeucht mij vertrout op te trecken, te leeren ende onderwijsen in de vrese Godes, gehoorsaemheyt ende eerbiedinge van haer ouders ende d’ overheyt, mitsgaders alle andere goede tuchtige manieren ende zeden, dezelve geen boucken te leeren dan conform der Heeren Staten placcaten, ordonnantiën ende bevelen, naer dewelcke ic mij geheelicken gedragen ende aldoen zal dat een goet, oprecht ende getrou schoolmeester eer- ende eedtshalven schuldich es ende behoirt te doen. Zoe helpe mij Godt.

Mer alsoe men goetgevonden heeft voor den jegenwoirdigen tijt geene immers de minste veranderinge te maicken als mogelic ende zulcx alle degeene die in dienst zijn te continueren, soe zijn ten opsicht vandien gemaict de volgende commissiën ende acten: Wij, burgermeesteren ende regierders der [fol. 213] stadt Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp, doen condt eenen ygelicken dat wij ons vertrouwende tot de vlijt ende naersticheyt van onsen goeden bekenden vrunt Geryt Janszoon van Harmelen, denzelven gecontinueert, angehouden ende voor zoeveele des noot is, opnieus gecommitteert hebben, continueren, houden aen ende committeren opnyeus mitsdezen tot de bedieninghe van den schoutampte van Leyderdorp omme ‘tselve van nu voortsaen in der vougen ende manieren bij hem tot noch toe es gebruyct, te werden bedient ende waergenomen tot den eeren, baten, vervallen, nutschappen ende profijten vanouts daertoe staende ende behoirende, mit macht omme schepenen des voors. ambachts den behoirlicken ende gewoonlicken eedt aff te nemen volgende ’t formulier hem gelevert, mit dezelve alsvooren vereedtplicht zijnde, recht ende justitie te helpen administreren ende tot dien eynde den schepenen vonnissen te vermanen ende alle andere acten van jurisdictie tot den schoutampte gehoorich te exerceren. Vorder omme de wegen ende wateringen nair ouder gewoonten ten gewoonlicken schoudagen te helpen schouwen ende den croosheemraiden daertoe te verkiesen ende eeden, van gelijcken omme kennisse te nemen ende mit twe schepenen off gebuyren nair gewoonte te staen over alle vervreemdingen, vercopingen, veranderingen, belastingen en beswaringen van onroerende goeden ende speciale ooc generale verbintenissen onder ’t rechtsgebiet van Leyderdorp gelegen en vallende, de verlijden vandien, van gelijcken alle procuratiën, certificatiën, scheydingen, vertichtingen ende ‘tgunt vorder gewoonlick es voor schout ende schepenen ten plattenlande te werden verleden, te ontfangen ende mitten ambachtsegele hem gelevert off noch te leveren, mitsgaders mit zijnen contresegel off onderteyckeninge te besegelen ende bevestigen, de brieven daervan nair behoiren te doen registreren ende in ’t vorder alles te doen dat een goet ende getrou schout eer- ende eedtshalven schuldich es ende behoort te doen, ende dit al geduyrende [fol. 214] zijnen lopenden pacht, dewelcke Kersmisse anno zestienhondert zal comen te eynden, ten waer de voors. Gerrit Jansz. van Harmelen middelertijt quaem t’ overlijden, in welcken gevalle de vorder pacht cesseren, ophouden ende tenyet wesen zal. Ende mits dat de voors. Geryt Jansz. van Harmelen, schout, aen onsen handen daertoe den behoirlicken ende gewoonlicken eedt doen ende daervooren jaerlicx aen handen van den tresorier-ordinarys der voors. stadt Leyden in der tijt uytkeeren en opbrengen zal sijnen belooffden pacht volgende de cedelen die hij daervan ondergeteyckent heeft. Begerende de voornomde burgermeesteren ende regierders van Leyden, voor zoeveele in hem es ende niettemin amptshalven belastende aen allen buyrluyden, lantgesetenen ende innewoonderen des voors. ambachts van Leyderdorp ende allen anderen die deesen voorcomen ende aengaen zal dat zij den voornomden Geryt Jansz. van Harmelen voor een schout annemen, erkennen, eeren ende respecteren, ende doende ‘tgunt vers. es ende in alle andere behoirlicke zaecken hem obediëren ende gehoorsamen. Des ten oirconde hebben wij ’t zegel ten saicken deser stede de jegenwoirdighe letteren doen anhangen ende mit de onderteyckeninge van onsen secretarys doen bevestigen opten 23en septembris anno 1500zevenendetnegentich, ende was onderteyckent J. van Hout, hebbende daerbeneffens een groot groen wassen zegele uythangende aen een double franchijnen staerte. Opten rugge stont geschreven: Op huyden den 24en septembris 1597 heeft Gerrit Janszoon van Harmelen, in ’t blanc van desen genomt, aen handen van Jan Janszoon van Baersdorp, eerste ende presiderende burgermeester der stadt Leyden, zoe voor hemzelven ende uyten name van zijn medebroederen als ambachtsheeren van Leyderdorp mit opgeheven hande ende uytgestrecte vingeren als recht is gesworen ende gelooft den burgermeesteren [fol. 215] ende regierders der stadt Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp gehoorsaem ende getrou te wesen, de gerechticheyt van den ambachte van Leyderdorp mit alle zijn vermogen te bewaren ende voor te staen, weduen en wesen te beschudden en beschermen, mit schepenen ende croosheemraiden respectivelicken naer ick die geëedt zal hebben eenen yegelicken recht ende justitie te helpen administreren, den rijcken als den armen ende weder den armen als den rijcken naer de ordonnantiën ende geboden van den Heeren Staten mitsgaders den rechten, keuren ende gewoonten van Rijnlandt, ende voorts alles te doen dat een goet ende getrou schout conform de commissie mij verleent eer- ende eetshalven schuldich es ende behoort te doen. Soe waerlicken moet mij God Almachtich helpen. Aldus gedaen ten dage ende jare alsboven.

Commissie opte secretaris.

De burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp hebben den dienst van Salomon Lenertsz. van der Woert, haerluyder medebroeder in raide, als secretarys van Leyderdorp gecontinueert, angehouden ende voor zoeveel des noot es opnyeus gecommitteert, continueren, houden aen ende committeren opnyeus mitsdesen, ende dit al bij provisie ende tot haerluyder kennelick wederseggen toe, ende mits bij hem zijnen eedt aen handen van den voornomden burgermeesteren vernieuwende ende de bij hem beloofde jaerlicxe erkentenisse geduyrende zijnen dienst van ’t voors. secretaryschap verstreckende aen handen van den tresorier-ordinaris der voorschreven stede in der tijt, voor d’ eerste reyse Lichtmisse anno 1500achtendetnegentich. Aldus gedaen ende ten bevele van burgermeesteren voornompt ondergeteyckent opten driëntwintichsten sep- [fol. 216] tembris vijftienhondertzevenendetnegentich, bij mij, ende es geteyckent J. van Hout.

Continuatie op ambachtsbewairders, schepenen, kercmeesteren, heyligegeestmeesteren, bode ende schoolmeester.

De burgermeesteren ende regierders der stad Leyden als ambachtsheeren van Leyderdorp hebben gecontinueert ende continueren mitsdezen de jegenwoirdige ambachtsbewaerders van Leyderdorp als Jorys Adriaensz. ende Pieter Oloffszoon, van gelijcken den jegenwoirdigen schepenen als Pieter Dircxz., Reyer Arysz., Mees Philipsz., Jacob Jansz., Bouwen Meesz., Dirck Matheusz. ende Claes Harmansz., de jegenwoirdighe kercmeesteren als Frans Pieterszoon in ’t Lage Landt ende Symon Claesz., de jegenwoirdige heyligegeestmeesteren als Pouwels Adriaensz. ende [opengelaten] Dircxz. Schoneman aen den Groenendijck, in de bedieninge van heurluyder voors. ampten, respectivelicken ende dit al geduyrende tot de anstaende verkiesingen ende veranderinghen ten gewoonlicken tijden off dagen toe, omme alsdan te werden gedaen gelijc nair gewoonte ende als den meesten oirbaer van des voors. ambachtszaicken vereysschen zullen, hebben van gelijcken gecontinueert Cornelis Dircxzoon van Onderwater in zijn bodeampt ende meester Pieter [opengelaten] in zijn schoolmeesterampt, beyde geduyrende den tijt van haerluyder pacht ende anneminge ende daernair tot kennelicke wederzeggen toe, ende dit al mits dat de voornomde ambachtsbewairders, kercmeesteren ende heyligegeestmeesteren elc in ’t sijne ende voor zoeveel hem aengaet gehouden blijven te reeckenen ende van haer handelinge te verantwoorden daer ende zulcx des zal behoiren. Ende belangende de voornomde schepenen, bode ende schoolmeester mits dat zij haerluyder eeden aen handen van den schout des voors. [fol. 217] ambachts van Leyderdorp gehouden zijn te vernieuwen. Aldus gedaen ende ten bevele van burgermeesteren geteyckent upten 23en septembris 1500zevenendetnegentich bij mij, ende es geteyckent J. van Hout.

Es ooc goetgevonden dat de burgermeesteren den eedt zullen afnemen van de schoudt ende van de secretaris ende dat vorder zulcx de schepenen, bode ende schoolmeester bij den schoudt zullen werden vereedtplicht.

Alle ‘twelc zulcx geprepareert wesende, zijn de voornoemde Van Baersdorp mitsgaders Foy van Brouchoven, burgermeesteren, ende de voornomde Van Seyst, pensionaris, ende Van Hout, secretarys, opten 24en septembris mitter schuyt gereyst naer Leyderdorp, hebbende alle de voornomde personen in dienst zijnde door de schout ende secretarys van haer compste tevoren doen verwittigen ende vergaderen, ende wesende omtrent ten tien uyren gecomen ten huyse van de voornomde Gerrit Jansz. van Harmelen, schout, hebben de voornomde burgermeesteren alle de personen alsboven vergadert zijnde, als schout, ambachtsbewairders, schepenen, secretaris, bode, schoolmeester ende vorder gemeente deur monde van de voornomde pensionarys Zeyst sommierlic doen verhaelen in wat vougen burgermeesteren de ambachtsheerlicheyt hadden gecoft, mit verclaringe van eenige de voorneemste redenen daertoe beweecht hebbende. Ende ‘tselve doende, den buyrluyden doen anseggen dat de meeninge van burgermeesteren niet en es noch ’t ambacht in ’t generael noch hemluyden in ’t particulier in eenigen deele te vercorten, mer dat zij veeleer ende meer aen burgermeesteren in alle haer bejegenende swaricheyden ende voorvallende nootsaicken hulpe, [fol. 218] bijstant, schut en scherm zouden vinden ende te verwachten hadden, invougen dat zijluyden in heur conditie hierdeur eer zouden zijn verbetert ende van burgermeesteren nyet anders en hadden te verwachten dan dat goede ambachtsheeren ten opsichte van haer gemeente schuldich ende gehouden waren te presteren, gelijc ooc burgermeesteren van hemluyden geen ander gevoelen en hadden dan dat zij hem wederom in ’t respect van burgermeesteren, haerluyden ambachtsheeren, nyet anders en zouden dragen dan goede ondersaten gehouden en gewoon zijn te doen.

‘twelc gedaen wesende, zijn hem geopent ende voorgelesen eerst ’t bovengeroerde eerste accord.

Ten tweden des heeren graven van Lingys brieven van procuratie ende advoy.

Ten derden de brieven van opdracht voor leenmannen gedaen.

Ten vierden het octroy van de Heeren Staten.

Ende ten vijffden ende laetsten de leenbrieff mit vertoon van de originele ende de zegelen vandien, waernaer verclaert zijnde dat zij dienvolgende alletsamen werden ontslagen van den eedt daermede zij aen de voorgaende ambachtsheer waren verplicht ende zulcx van node was te procederen tot vernieuwinge van eeden. Es daernaer gelesen de commissie opten schout hiervooren, daerop deselve staensvoets den eedt heeft gedaen aen handen van de voornomden Baersdorp voor hemzelven ende vanwegen zijn medebroederen als ambachtsheeren gelijc opten rugge van dezelve commissie gescreven ende bij de secretaris Van Hout geteyckent es.

Daernaer es gelesen de acte van commissie opten secretaris hiervooren, daerop deselve mede staensvoets den eedt gedaen heeft aen handen ende gelijc angeteyckent es alsvooren.

Waernair gelesen zijnde de acte van continuatie van de ambachtsbewairders, schepenen, kercmeesteren, heyligegeestmeesteren, bode ende schoolmeester, [fol. 219] ende zoe die innehielt dat schepenen ende bode haren eedt zouden vernieuwen aen handen van de schout, hebben zij sulcx gedaen, daervan belast es acte gemaict ende door den secretarys van Leyderdorp geteyckent te werden.

Ende nair alle de voorschreven commissiën ende vordere acten aen handen van den voornoemde Van der Woert, secretaris van Leyderdorp, waren overgelevert om geregistreert te werden voor in ’t dingbouc, ‘twelc hem opnyeus belast es te beginnen ende van gelijcken alle andere boucken ooc te vernieuwen tot costen van de stadt, zijn de voornomde jegenwoirdich zijnde personen van haer bijcompste bedanct ende versocht burgermeesteren, haer ambachtsheeren, ter maeltijt, daer ten huyse bereyt, geselschap te houden om mitten anderen vrolick te zijn, gelijck geschiet es.

‘twelc gedaen zijnde, zijn de voornomde burgermeesteren, pensionarys ende secretaris tsavonts weder naer Leyden gekeert.

Alle ‘twelc zulcx ende invougen vers. geschiet te zijn wij ondergescreven elc voor zoeveele ons angaet ende hiervoren verhaelt es, mit onse onderteyckeningen bevestigen ende getuygen voor de waerheyt om voor de toecomende tijt te dienen ter gedachtenisse.

(ondertekend:) J. de Baersdorp

Claes Adriaensz.

F. v. Brouchoven

Nis. van Zeyst

J. van Hout

 

Jan van Houts graven

P.J.M. de Baar

 JanVanHoutsGrafOntwerp

Jan van Hout en zijn graven in de Pieterskerk

In de Middeleeuwen en nog lang daarna werden degenen die het zich konden veroorloven in de kerk begraven; de minder welgestelden en armen vonden een laatste rustplaats op het kerkhof rond de kerk. Voor pastoors en andere geestelijken was er vaak een priestergraf aan de voet van het hoogaltaar. In de rest van het koor waren vooral graven van de voornaamste parochianen; de net wat mindere man vond een plekje elders in de kerk. De kerkmeesters (kerkvoogdij) verkocht ruimten, soms inclusief muurtjes en grafzerk, aan degene die de gevraagde prijs ervoor wilde betalen, of in de achttiende eeuw ook wel aan de hoogstbiedende op een openbare verkoping. Een flink aantal graven, afhankelijk van de kerk soms meer dan de helft, hielden de kerkmeesters zelf om te verhuren. Wie geen eigen graf had of bij familie of kennissen in hun eigen graf bijgezet mocht worden, kon tegen betaling van een wat hoger bedrag een plekje in zo’n huurgraf ‘huren’. Omdat na de Reformatie in 1572 de meerderheid van de bevolking nog katholiek was en in die tijd eigendom haast onaantastbaar, bleven de katholieken hun doden begraven in kerken waar inmiddels in Calvinistische geest gepreekt werd en vrijwel alle herinneringen aan de Roomse begraaftraditie (met beelden en zo) verdwenen waren. Zelf moesten ze zich behelpen met schuilkerken, waarin niet begraven kon (en mocht) worden. Dat betekende dat heel wat graven door katholieken bezet werden, of Lutheranen, doopsgezinden of Remonstranten en nog heel wat meer ‘dissenters’, naast een groeiend percentage Calvinisten. In huurgraven konden dus lieden die tijdens hun leven op godsdienstig gebied volstrekt andersdenkend waren, na de dood op elkaar gestapeld worden – er gingen normaliter vier kisten op elkaar in een graf. In een huurgraf had je een soort garantie dat je tien jaar lang mocht verteren; daarna werd je ‘geschud’ en de overgebleven botten verdwenen in een knekelhuis. Dat gold overigens ook voor de ‘eigen graven’, al wilde de grafmaker daar nog wel eens de overgebleven botten in een klein kistje doen en dat ergens in een hoekje in het graf bijzetten. Zeker in jaren dat de pest of een andere besmettelijke ziekte woedde die veel slachtoffers maakte, hadden de grafmakers wel eens wat minder geduld en gingen al eerder tot het ‘schudden’ over om ruimte te maken, maar in sommige eigen graven werd wel eens heel lang niet begraven en dan bleven de botten, en soms resten van kleding en kisten (spijkers), blaadjes rozemarijn (tegen de lijkenlucht), koperen munten (die op de ogen van overledenen gelegd werden) of een koperen krans (een soort kroon op het hoofd waarin geurige kruiden zoals rozemarijn gestoken konden worden), tot de huidige dag bewaard.

Onder de eigen graven waren de meeste alleen bestaand uit vier muurtjes en een zerk van normale grootte. Er waren echter ook dubbele graven, dus (bijna) eens zo breed, waarin uiteraard meer kisten pasten. Vanzelfsprekend waren die in alle opzichten duurder – denk alleen maar aan de extra moeite om zo’n grote en zware zerk te lichten. Maar er was nog een derde soort: een keldergrafstede. Deze bestond uit een gewone zerk, zij het doorgaans een dubbele zerk, en een extra zerk, meestal in het verlengde van het eigen graf. Die extra zerk werd aangeduid als ‘mond’, en als die zerk weggehaald was, werd vaak een gemetselde trap zichtbaar, waarlangs de kist naar beneden gebracht kon worden. Onder de zerk van het hoofdgraf konden de kisten bijgezet worden. Zo’n keldergrafstede had een gemetseld gewelf, zodat de zerk daarop vastgemetseld was en niet gelicht kon worden. De toegang was dus alleen via de mond. Ook Jan van Hout bezat zo’n keldergraf (naast een paar gewone graven).

Het is merkwaardig dat in heel de afwikkeling van de boedel van Van Hout in 1610 totaal niets vermeld wordt over de kosten van zijn begrafenis (die toch wel aanzienlijk geweest moeten zijn, bij zo’n belangrijk persoon) of het begraven, noch over zijn graven. Wel noemde hij zijn keldergraf in zijn testament. In de hertaling van Karel Bostoen in Jan van Houts nalatenschap. Bronnen. Uitgegeven met inleiding, hertaling en aantekeningen (Leiden 2013) p. 25 luidt dit: “Wat nu mijn eerdergenoemde begrafenis betreft: ik wil graag worden begraven in de Pieterskerk hier, in de Noord-Buitenwandeling, waar Cornelis Meeszoon van Hout en Margriete Pietersdochter, mijn dierbare ouders, alsook Lysbeth Reyniersdochter van Wing, mijn lieve echtgenote, begraven liggen, allen in de Heer overleden, namelijk in het graf dat ik voor hen, voor mij, voor mijn kinderen, kleinkinderen en overige familieleden heb laten maken.” Overigens is dat ‘overige familieleden’ een niet zeer accurate hertaling van wat Van Hout schreef: “vorder geslachte”; daarmee bedoelde hij nog latere generaties dan zijn kleinkinderen en niet andere bloed- en aanverwanten. Daarbij ging hij er natuurlijk van uit dat dit graf nog vele generaties eigendom van zijn afstammelingen zou blijven.

Een probleem is dat in 1610 de plaatsaanduiding van alle graven in de Pieterskerk gewijzigd werd: eerst was er sprake van een vage aanduiding van de hoek van de kerk met ‘streken’ met volgnummer, en na 1610 kreeg iedere hoek een nieuwe, vaste naam en daarbinnen werd doorgeteld. Omdat ooit een onverlaat de prachtig getekende plattegronden van die hoeken (panden) uit een grafboek verwijderd heeft, weten we nu niet precies waar precies welk graf gelegen heeft. Nadat er niet meer in de kerk begraven mocht worden, dus vanaf 1829, is er meerdere malen met zerken gesleept, onder meer ter vervanging van gebroken zerken, zodat de nummering niet meer overal klopte. Soms waren er zelfs zerken overdwars gelegd, dus tegen de strikte oostwest-oriëntatie in. Toen in 1979 zich de kans voordeed alle onderliggende muurtjes in kaart te brengen omdat alle zerken verwijderd moesten worden voor het aanbrengen van vloerverwarming, was het Robert Oomes, die al lang op zoek was naar het graf van zijn beroemde voorbeeld de wiskundige Ludolf van Ceulen, die zich daarmee bemoeide. Hij zorgde ervoor dat alle zerken gemerkt werden, de muurtjes van bovenaf gefotografeerd en dat na afloop waar dat maar mogelijk was de zerken teruggelegd werden op de plaats waar dat volgens hem hoorde. Daar heeft hij een ongelofelijk aantal uren in gestoken, zodat hij dus alle eigenaardigheden van het begraven in de Pieterskerk kende. Daarom heeft nadien werkelijk iedereen zich geconformeerd aan zijn mening. In het dikke boek De Pieterskerk in Leiden. Bouwgeschiedenis, inrichting en gedenktekens uit 2011 heet het op p. 336 zelfs: “dat de reconstructie die indertijd [door Oomes] is gemaakt, niet of nauwelijks te verbeteren is.” Gelukkig zijn na zijn overlijden al zijn aantekeningen, kaarten enz. overgebracht naar Erfgoed Leiden en Omstreken, zodat die nu nog bestudeerd kunnen worden.

Of de familie Van Hout al vóór de Reformatie in 1572 eigen graven in de Pieterskerk bezat, is niet bekend. Vader Cornelis Meeszoon van Hout was niet echt rijk, maar stamde uit een geslacht dat zeker niet onder de armen gerekend mocht worden. Hoe dan ook, op 30 maart 1592 kocht Jan in wat later de Noord-Buitenwandeling ging heten (ruwweg: de stroken graven tussen de noordmuur van het schip tot aan de eerste rij pilaren) in streek 6 graf nummer 2. Zijn moeder Margriete Pieter Jasparszoonsdochter was op 16 maart 1592 overleden en toen zal Jan (bedilzuchtig als altijd en in plaats van zijn wellicht té oude vader) meteen met de kerkmeesteren geregeld hebben dat hij dit graf kon kopen; kennelijk heeft het nog een paar weken na de begrafenis geduurd voor het formeel op zijn naam kwam te staan. Op 13 februari 1595 overleed vader Cornelis Meeszoon van Hout en kon dus nog bovenop zijn vrouw begraven worden. Of zijn eigen zoon Bartholomeus, die op 3 maart 1592 overleden was, ook al in dit graf begraven was, is niet bekend, maar vermoedelijk niet. Wie er verder in begraven zijn, is niet bekend, maar in ieder geval niet zijn dochter Catharina, die op 20 oktober 1603 begraven werd “recht voor de noorderdeur van ’t choor”, zoals Bostoen in Hart voor Leiden. Jan van Hout (1542-1609), stadssecretaris, dichter en vernieuwer (Hilversum 2009) p. 16 beschrijft. Mogelijk gaat het hier om het graf in streek 20 nummer 5, later Kruiskerk nr. 120, dat Jan van Hout op 3 maart 1605 kocht. Overigens had hij op 17 september 1604 naast graf nr. 2 ook nr. 1 gekocht; later werden die hernummerd in Noord-Buitenwandeling 14 en 15 als een dubbelgraf, waarbij dan nog de mond nr. 20 behoorde. Dankzij een perfecte opmeting en tekening door Van Hout weten we nu nog hoe het eruit zag. Deze graven werden op 18 maart 1611 verdeeld, wellicht naar onderling goedvinden en buiten de eigenlijke boedelscheiding om: schoonzoon Petrus Pauw kreeg de graven in de Noord-Buitenwandeling 14, 15 en 20; de kleinkinderen Van Leeuwen Kruiskerk 120. Die kinderen van de overleden dochter van Jan van Hout, Catharina, en haar man Jacob van Leeuwen bezaten vanaf dezelfde datum ook Kruiskerk 125, dat Jan op 17 december 1604 gekocht had en wellicht grensde aan nr. 120. Zoon Claes van Leeuwen had daarbij mogelijk meer rechten dan zijn twee zussen, want deze graven 120 en 125 bleven op zijn naam staan, daarna op zijn weduwe en later op zijn kinderen. Ene Johan van Couwenhoven had er kennelijk ook rechten op, maar stond die op 20 januari 1696 bij notariële akte af aan Nicolaas van Leeuwen. Op diens naam bleven de graven staan tot 1828, toen alle eigen graven vervielen aan de Kerkvoogdij (toen nog Gemeentecommissie genoemd), maar waarin niet meer begraven mocht worden. Tussen 1732 en 1775 werden er vijf personen Van Leeuwen of familieleden begraven (Kerkvoogdij inv.nr. 1014 fol. 51v., nr. 125). In nr. 120 werden slechts twee familieleden in 1734 en 1750 te ruste gelegd, mogelijk te wijten aan het feit dat de zerk aan stukken was (er was nog ruimte voor drie lijken).

Het gravencomplex waarin Jan van Hout op 15 december 1609 begraven werd, viel dus ten deel aan zijn dochter Maria, haar man prof. Petrus Pauw en hun vijf kinderen. Mogelijk bleven er daarvan uiteindelijk maar drie over, die meest in Amsterdam woonden en weinig belangstelling voor het graf van hun grootvader gehad zullen hebben. Op 23 december 1654 werd tweederde aandeel in het graf bij notariële akte verkocht aan de notoire katholiek Sylvester van Swanenburch, zoon van de leermeester van Rembrandt, die op 30 april 1659 het laatste derde onderhands wist te kopen. Sylvester verkocht het complex 14-15-20 op 12 februari 1674 aan de kerkmeesteren, die het daarna als huurgraf gebruikt hebben. Daarmee wordt het lastig aan het licht te brengen tot wanneer het een keldergrafstede geweest is en wanneer de door Van Hout zo druk met letters geplande zerk(en) vervangen is – overigens is er geen bewijs dat de door hem gewenste teksten ook daadwerkelijk in de zerken gehakt zijn, want bij geen van de bekende beschrijvers van grafzerken of stadshistorieschrijvers is de tekst overgeleverd, bij mijn weten. Een wel heel gelukkig toeval is dat in het archief van de Kerkvoogdij (inv.nr. 1002) drie stukken die met dit graf van doen hebben bewaard zijn gebleven. Het gaat om de akte verleden voor notaris H.M. Brasser van 23 december 1654 waarin mr. Jacob Dedel namens zijn vrouw Elisabeth Pau, Cornelis Canter namens zijn vrouw Maria van Tol en haar broer mr. Pieter van Tol, kinderen van Geertruyt Pau, hun tweederde eigendom overdeden aan Silvester van Swanenburch, secretaris van het Baljuwschap Rijnland, al wordt helaas geen koopprijs vermeld. Hierbij is een procuratie gevoegd. Het derde stuk is een onderhandse verklaring van Adriaen van Leeuwen en Frederick Paauw als voogden over de twee dochters van zaliger doctor Johan Paau, die een zoon was van prof. Petrus Paeu, over overdracht van het laatste derde tegen een ongenoemde koopsom aan Silvester, 30 april 1659. Met deze stukken kon de volledige eigendom op diens naam overgeboekt worden op 1 oktober 1663. Nadat de kerk het verworven had, was het een huurgraf, zoals blijkt uit het register van de huurgraven (inv.nr. 1013 fol. 58v. en 59): in de nummers 14 en 15 werden in 1740 tussen 25 januari en 3 maart tien lijken begraven, waaronder twee kinderen; op 19 juni 1759 nog een kind; en tussen 18 januari en 11 maart 1762 twaalf lijken, waarvan zeven kinderen.

Een en ander is ook terug te vinden in de financiële administratie van de Kerkmeesteren. In de ‘blaffert’ (een soort grootboek) over 1592 (inv.nr. 141) is op fol. 1v. geboekt aan inkomsten wegens begraven in de Pieterskerk per boekhouddatum (één keer per week) 9 maart: “Ontfangen van ’t openen van ’t graf van Mees Jansz. van Hout 3 guldens”. Vermoedelijk is hij in een graf van zijn schoonfamilie begraven. Op 6 april werd geboekt zowel “Ontfangen van ’t openen van ’t graf van de huysvrou van Cornelis Mees van Hout 3 gulden” als (fol. 8) “Ontfangen van coep van een graf in de Pieterskerck, gecoft bij Jan van Hout, secretaris.” Nog geheel volgens katholieke traditie luidde de kerkklok voor hen: voor zowel “van ’t luyen van Mees Jansz. van Hout, vendrich”, op 9 maart als op 14 maart “van ’t luyen van de huysvrou van Cornelis Meesz. van Hout” werd drie gulden geïnd. Ook voor Jan van Hout zelf werd betaald: op 21 december 1609 boekten de kerkmeesters voor het openen van het graf van de secretarys Jan van Hout drie gulden en “over ’t luyen van Jan van Hout, secretarys” vijf gulden. De Sint Salvator-klok in het klokhuis op het Pieterskerkhof heeft minstens een uur geluid, wat afgeleid kan worden uit de beloning van de klokluider, die hiervoor twee gulden en acht stuivers kreeg (zodat de kerk er nog wat aan overhield; inv.nr. 147 fol. 4v., 17v. en 33v.).

Onlangs kwam naar buiten dat de plaats van het in 2013 geplaatste monument voor Jan van Hout, waarop heel opzichtig staat: Hier begraven, niet op de correcte plaats aangebracht zou zijn. Martin Hooymans ontdekte dat het graf van Van Hout niet in de buurt van het monument, maar een stuk meer naar het oosten, in het tweede ‘vak’, lag. Ongeveer daar ligt nu nog, of weer, een grote zerk met het nummer 14, maar zonder verder opschrift. Dat bracht dus twijfel met zich mee aan de betrouwbaarheid van de onderzoekingen van dhr. Oomes. Iedereen had blind op hem vertrouwd, maar had hij het wel bij het goede eind? Kennelijk niet, want in het boekje van Bostoen Hart voor Leiden p. 10 beeldt deze een reconstructietekening van Oomes af waarop in potlood aangegeven is waar het graf van Van Hout zich zou bevinden: midden in het eerste ‘vak’, tegen de noordmuur aan. Dat kan helemaal niet, want daar heette het Westwandeling, met hoge nummers. Die benaming Westwandeling is ook te zien op de kaart achterin het boek van mr. K.J.F.C. Kneppelhout van Sterkenburg, De gedenkteekenen in de Pieters-kerk te Leyden (Leiden 1864). Helaas heeft Bianca van den Berg in haar boekje De Pieterskerk in Leiden (Utrecht 1992 p. 58) zich daar niet aan geconformeerd, maar laat alle panden in het schip van de kerk aan de westmuur beginnen, waardoor de wetenschap bepaald niet geholpen is, want dit heeft school gemaakt. Of Oomes nog betrokken geweest is bij het aanwijzen van de plek waar op 10 december 2009 gemeentesecretaris Paul van den Wijngaart een krans moest leggen op het graf waar 400 jaar eerder Van Hout was begraven, is mij niet bekend; de krans stond overigens tegen de noordmuur, ter plaatse waar in 2013 het monument zou komen. Ik moet eerlijk bekennen dat deze discrepantie mij niet eerder opgevallen was, al heb ik altijd gedacht dat het graf van Jan ongeveer daar gelegen moet hebben waar nu die zerk nr. 14 ligt, dus niet tegen de noordmuur, maar eerder tegen de lijn tussen de twee pilaren. En die wat ongelukkige woorden: Hier begraven, heb ik nooit letterlijk opgevat, zoals je dat ook bij de andere epitafen en monumenten niet moet doen. Die werden in de buurt aangebracht, wel zo dicht mogelijk bij, maar zelden precies boven het graf van de geëerde. Dus mag het monument gewoon blijven zitten waar het zit, zelfs van de ontdekker van dit abuis, Martin Hooymans…

JanVanHoutsGraf

 

Jan van Hout en de stadsvrijdom buiten de Rijnsburgerpoort, 1575 en 1585

Martin Hooymans

 

 

Inleiding

Buiten de stadsmuren kende Leiden zogenaamde stadsvrijdommen of ook wel stadsvrijheden genaamd. Het waren gebieden, die eigenlijk tot de omliggende ambachten Oegstgeest, Leiderdorp en Zoeterwoude behoorden, doch die om praktische redenen min of meer tot het gebied van Leiden gerekend werden.

Een ervan was de “stadsvrijdom buiten de Rijnsburgerpoort”. Hier wordt bedoeld de oude Rijnsburgerpoort aan het eind van de Haarlemmerstraat, die in 1610 vervangen werd door de Blauwe Poort, waar de bijbehorende brug nog steeds de naam van draagt. Deze stadsvrijdom lag ten noordwesten van de stad, en besloeg ruwweg het gebied, dat na de stadsuitleg van 1611 het bon Hogemorsch werd. Voor die tijd behoorde het tot het ambacht van Oegstgeest.

Jan van Hout heeft zich op bijzondere wijze met dit gebied bezig gehouden. Het vermoeden bestaat, dat dit een prelude was tot zijn prekadastrale meesterwerk “Register Vetus” van 1585. Het fijne daarvan wordt in dit artikel uit de doeken gedaan.

Stadsvrijdom 06 1575 VanMerwe 800

 

De stadsvrijdom buiten de Rijnsburgerpoort

Het gebied ten noordwesten van Leiden behoorde tot het ambacht Oegstgeest, doch had de status van stadsvrijdom. Westelijk liep het van de Rijn tot aan de Mare in het oosten. Door bovenstaande kaart aan te klikken belandt men in de beeldenviewer van Erfgoed Leiden en Omstreken, waarmee men desgewenst de kaart kan vergroten/verkleinen of draaien, zodat het noorden naar boven komt te liggen. (NB. Bovenstaande  kaart is een lithografie, die Willem Pleyte in 1874 liet maken om op te nemen in zijn beroemde "Leiden voor 300 jaren en thans"; het origineel is ook nog steeds in het archief aanwezig, doch ziet er wat roestiger uit.)

Voor de grote omwenteling van 1572, toen Leiden de zijde van Willem de Zwijger koos en dus afstand nam van zowel Philips II als van het katholieke geloof, was dit gebied voornamelijk in gebruik door katholieke instellingen, zoals kloosters en gasthuizen. Reeds in de jaren voor deze enorme verandering zien we dat stukjes bij beetjes delen worden verkocht om te dienen tot warmoeslanden, scheepmakerijen en andere zaken, die men eenvoudiger buiten de stad kan doen. Het katholicisme was duidelijk toen al op zijn teruggang. Het beleg van 1574 versnelde dat proces drastisch, omdat vlak ervoor in het gebied buiten de stadsvesten alle gebouwen werden afgebroken om te voorkomen dat de Spanjaarden er iets aan zouden hebben. De Spanjaarden deden de rest.

Jan van Hout’s kamerbrede administraties

Het stadsbestuur is onder de bezielende leiding van Jan van Hout na het beleg voortvarend aan de slag gegaan om de administratie op orde te brengen. Waarschijnlijk onder het motto van “hoe kun je een stad nou besturen als er geen grondige administratie is?”. Naast vele andere wapenfeiten van Jan van Hout willen we hier speciale aandacht vestigen op een aantal baanbrekende “kamerbrede” administraties die hij heeft opgezet.

  • Waar Jan van Hout tijdens het beleg in juni 1574 al eens een volkstelling had georganiseerd, deed hij dit in 1581 nog eens dunnetjes over. Zie hier voor Jan van Houts Volkstelling 1581 op deze site.
  • Chaertbouc van Wateren (1583-1588) en Straten (1588-1597) binnen deser Stadt Leyden. De eerste kadastrale kaart van een complete stad in de lage landen, zo’n 250 jaar voordat het kadaster in Nederland werd ingevoerd (zie ELO toeg.nr. 0501A inv.nrs. 5113 en 5183).
  • Register Vetus 1585. Ook een voorloper van het kadaster, de eerste registratie van alle percelen van de stad met de eigendomswisslingen, netjes geordend per bon en binnen elk bon op looproute.
  • Oudt Belastingboeck 1601. Een verbeterde voortzetting van Register Vetus, doch nu met nette blokjes van 4 percelen per bladzijde, waar Vetus het nog met 5 deed, wat al snel tot gekriebel in de marges uitliep.
  • Schoorstien-gelt 1606. Een wederom kamerbreed opgezette registratie van alle percelen, doch nu ook met het aantal schoorstenen ter bepaling van de heffingswaarde en teven de vermelding van de bewoners.

De kaart van de stadsvrijdom buiten de Rijnsburgerpoort van 1575

In 1575 krijgt de landmeter Symon Fransz van Merwen de opdracht om de stadsvrijdom buiten de Rijnsburgerpoort in kaart te brengen om een goed beeld te krijgen van hoe de situatie nu is na al die veranderingen van de afgelopen roerige periode. Keurig netjes worden alle percelen met maten en eigenaren en een (volg)nummer op de kaart gezet, vergezeld van straten en sloten.

Prelude op Chaertbouc en Register Vetus

Er zijn een aantal opmerkelijke aanwijzingen, die het idee opwekken dat deze operatie een prelude was voor de latere werkwijzen van Jan van Hout om de stad in kaart te brengen, enerzijds visueel middels het Chaertbouc en anderzijds tekstueel middels het Register Vetus.

Bovenstaande kaart is in 1575 gemaakt, RegisterVetus in (of vlak voor) 1585. Achterin het tweede boek van Register Vetus (toeg.nr. 0501A inv.nr. 6597) staan de percelen van de molens en de stadsvrijdommen. Vanaf folio 377 staan de percelen van de stadsvrijdom buiten de Rijnsburgerpoort vermeld.

Hoewel er (bijna) tien jaar verstreken is tussen het maken van de kaart en het aanleggen van dit register, vallen een aantal overeenkomsten op:

  • Volgorde. Vetus vermeldt de percelen in exact dezelfde volgorde als de nummering op de kaart.
  • Tennaamstelling. Hoewel er in sommige gevallen in die 10 jaar iets veranderd is, is de tennaamstelling in Vetus in de kopjes van de percelen nagenoeg gelijk aan die van de kaart. In een paar gevallen is in Vetus aangegeven, dat de desbetreffende eigenaar inmiddels is overleden, doch we zullen zien, dat in veel gevallen er allang een andere eigenaar was.

In onderstaande tabel wordt een deel van de percelen weergegeven. In de eerste kolom een perceelaanduiding, de tweede de tennaamstelling van de kaart van 1575 en in de derde die van Vetus 1585.

Stadsvrijdom 06 tabel

NB. De perceelId’s bevatten straataanduidingen uit die tijd, hetgeen soms wat verwarrend kan zijn. De weg lopend vanaf de Rijnsburgerpoort (tegenwoordig Blauwpoortsbrug) naar het westen werd in die tijd de Lage Rijndijk genoemd. De Morsstraat werd na 1611 een stukje noordelijker aangelegd. Verder moet de Sint Aagtenlaan niet verward worden met de huidige Sint Aagtenstraat, die een stuk zuidelijker kwam te liggen (zie de looproute in Historisch Leiden In Kaart en klik op de button “Naar kaart”).

Enkele opmerkelijke veranderingen:

  • SintAagtenlaan.000.12 is in 1575 van de Lombaert François Massazia, doch die verkoopt het in 1582 aan Cosmo de Pescarengis, die overigens ook “tafelhouder” (lommerd) was.
  • Maredijk.000.06 staat op naam van Pieter Jansz warmoesmans thuijn, maar zoals we ondermeer bij SintAagtenlaan.000.16 lezen is die eind 1582 overleden. Tenzij het hier om een nieuwe Pieter Jansz warmoesman gaat …
  • Maredijk.000.08 zou in 1585 nog van Jacob van der Bouchorst zijn, doch die heeft het volgens Waarboek G al in 1579 verkocht aan Dirck Joostensz en Thonis Harmansz.
  • Maredijk.000.12.b staat in Vetus op naam van Jacob Cornelisz Boenis tuijn, doch dit is al lang achterhaald; zijn moeder Aeltgen Henricxsdr wedue wijlen Cornelis Beunisz heeft het in 1577 verkocht aan Dirck Joostensz warmoesman.
  • Maredijk.000.20.a is eigenlijk het enige perceel dat een afwijkende vermelding in Vetus heeft ten opzichte van de kaart. Onze reconstructie, die nog in volle gang is, kent 4 verschillende personen op dit perceel:
    • Cornelis Huig scoemaecker op de kaart van 1575.
    • Pouwels Willemsz int Gulden Cantoor in Waarboek E (1575) als belending aan de oostzijde van Maredijk.000.20.b.
    • Claes Adriaensz Paets schoemaeckers tuyn in Vetus.
    • Pieter Adriaensz cuyper als belending in 1586, doch waarvan we nog geen transport gevonden hebben.

Dit is slechts een greep uit de kleine oneffenheden, die er in de kopjes van 1585 staan. In de meeste gevallen is dit later rechtgetrokken door alsnog de ontbrekende transporten eraan toe te voegen.

Niettemin wijst alles erop, dat Jan van Hout de kaart van 1575 als uitgangspunt heeft genomen voor dit onderdeel van Register Vetus. En dat geeft ons weer een inkijkje in hoe onze onvolprezen stadssecretaris telkens weer bezig was om op uiterst creatieve wijze te bedenken hoe hij de administratie van de stad zo goed mogelijk vorm kon geven.

En daar plukken wij heden ten dage nog de vruchten van!

Tot slot

Zo had Jan van Hout de administratie van dit buitengebied keurig op orde, hetgeen hij in het Oudt Belastingboeck van 1601 netjes voortzette.

En tevens lag er aldus een goede administratieve basis voor de aanstaande stadsuitbreiding van 1611, waarvoor eerst alle gronden door de stad opgekocht moesten worden, dan herverkaveld t.b.v. de nieuwe stadsindeling om vervolgens in die structuur weer verkocht te worden.

Maar dat is een ander verhaal.

 

Jan van Hout en het tuchthuis

P.J.M. de Baar

 

Jan van Hout en de ontwikkeling van het tuchthuis, 1598

JanVanHoutTuchthuis 01Wanneer er zich in de snelgroeiende stad Leiden rond 1600 een uitdaging voordeed, was er altijd minstens één man die zich met jeugdig enthousiasme erop stortte, alle aspecten tot in de kleinste details doorgrondde en aan het eind met een schitterend rapport kwam, waarin alle aspecten diepgaand behandeld werden. Of het inderdaad gerealiseerd werd op de manier zoals Van Hout voorstelde, was wel afhankelijk van de wil van de bestuurders (die nog wel eens te belabbekakt of voorzichtig waren om het plan door te drukken) en geld. Om die reden(en) werden sommige voorstellen nooit gerealiseerd, zoals een deel van de in zijn bekende Armenrapport voorgestelde fusies, of sneuvelden al snel, zoals zijn tuchthuis. In alle snelgroeiende Hollandse steden kende men dezelfde problematiek van vluchtelingen van allerlei snit, waaronder hardwerkende en inventieve ondernemers en arbeiders, maar natuurlijk ook enig uitschot, bedelaars en ander werkschuw tuig. Wat moest je met dat soort lieden aanvangen? Van Hout was van alle ontwikkelingen in Holland op de hoogte, en dus ook van wat men er in Amsterdam op verzonnen had: een tuchthuis. Dwangarbeid als manier van (re)socialisatie van dat geboefte! Zelfs als personen van dat kaliber nog geen bewijsbare misdaden begaan hadden, konden ze wel al preventief van de straat of uit herbergen geplukt worden en aan het werk gezet. Van Hout was er de man niet naar om zoiets lichtzinning aan te pakken; hij wist dat hij bij de eerste bezwaren al door de bestuurders, de feitelijke machthebbers, teruggefloten zou worden. Daarom oriënteerde hij zich eerst eens in Amsterdam, liet talloze stukken daarover door zijn klerk(en) overschrijven en vormde een dik ‘dossier’ met alle stukken hierover. Dit bevindt zich in het Stadsarchief (inv.nr. 6522) en volgt hier in transcriptie. Het is gewoon boeiend te lezen hoe hij zo’n ingewikkeld probleem aanpakte en wat de schriftelijke neerslag daarvan is.

Het eerste stuk van het ‘dossier’ is een pas naderhand gemaakt en door Van Hout ‘register’ gedoopt, dat als een soort inleiding had moeten fungeren, gevolgd door allerlei kopieën van stukken die in origineel in het dossier zitten. Een deel daarvan, gebundeld tot een ‘verbael’, is gekopieerd in een groter geheel, in Stadsarchief inv.nr. 336, dat omwille van de gemakkelijker leesbaarheid hier getranscribeerd is. Uit het dossier is al vaker geput, vooral waar het de rol van Dirck Volckertsz. Coornhert betreft, die in zijn geschrift getiteld Bouventucht de beweegredenen uiteengezet heeft om voor deze manier van bestraffing en dwangarbeid te kiezen. Over Coornhert, zijn Bouventucht en andere geschriften, zijn invloed op en relaties met Van Hout enz. is een ongelofelijke hoeveelheid literatuur verschenen. Ook in het Leids(ch) Jaarboekje is daarover al gepubliceerd door A. Hallema, ‘Uit de Geschiedenis van de Gevangenis en het Tuchthuis binnen Leiden’ (20e deel, 1925-1926 p. 26-71) en N.J. Swierstra, ‘Gravensteen’ (30e deel, 1938, p. 171-193). Ook later is er nog het nodige over gepubliceerd, bijvoorbeeld door Th.H. Lunsingh Scheurleer c.s., Het Rapenburg deel VA p. 133 e.v., 259, 263 enz.).


Transcriptie van SA II inv.nr. 6522.

JanVanHoutTuchthuis 02Register om daerinne te werden gestelt ende overgeschreven belangende ’t begin ende den voortgang van het tuchthuys binnen deser stadt Leyden. [dit is geschreven op een zeer groot vel papier, waarop (aan de achterkant) een rudimentaire schets van de omtrek van een pand of perceel met de volgende begrenzingen: An de Urselensteech 6-5-6, An de Josepssteech breet 10-8, Langs de Kamp 26-4-3. Er staat ook een maatverdeling (schaalstok) op. Dit grotendeels lege papier kon de zuinige Van Hout altijd nog wel hergebruiken.]

Die grote ontuchten, dertelheyden ende moetwillen die dagelix werden gepleecht ende bedreven, zo bij nacht ende ontijden opter straten zo bij dage deur allerley jonge en bedaechde, gehiwelicte ende vrije personen, hebben de regierders deser stadt Leyden beweecht omme een regel(?) in beradinge te leggen ende bij der handt te nemen, bequame middelen om zulx te weren ende wech te nemen, daertoe geen cleyn behulp geweest en zijn drie verscheyden gescriften die bij eenige liefhebbers des vaderlants tot zulcken eynde voor eenige jaren zo in gescrift als in drucwaren uytgegaen, die men goetgedacht heeft omme in desen te dienen tot onderrechtinge hier bij te vougen.

‘t 1e discours onder verbeteringe van de verstandigen wesende zo ledich etc. Insertie [dus hier moest de klerk die het net-exemplaar zou moeten gaan schrijven, een tekst met dat begin volledig kopiëren]. Wiens vindinge, bedenckinge ende werc ‘tselve ruydt bewerp zij en brengt ’t voors. gescrift niet mede; de handt ende pen melden Dirc Volchertsz. Coornhert, daer ooc mede overeenstemt de tijt en plaetse deurdien dezelve den 24en octobris ’67 (als tusschen beyden beroerten) opte Voorpoorte in Den Hage gevangen lach.

Het 2e es zeeckere cleyn gedruct bouxken. Insertie.

Het 3e. [lijkt een heel stuk blanco gelaten te zijn]

Dees drie gescriften zijn geweest de spore dewelcke de alrede beweechde regierders tot het loopen angeprickelt ende goede hoope gegeven heeft ooc yet grots binnen hare stede te connen uytrechten, mer aldermeest de goede voortgang der heren regierders van Amsterdam, dewelcke in den haren nu al voor 3 of 4 jaren zulx namelicken angegrepen ende zo wijtelicken in ’t werc gestelt hadden dat zij alreets in den heve van haers tuchthuys gewenschten vruchten waren. Ende alsoo de voorn. regierders in den [opengelaten] eenige zaecken tot Amsterdam te verrichten hebbende, goetgevonden hadden mij Jan van Hout, haerluyder sectretarys, derwerts te zeynden, hadden mij meteenen belast naer [niet afgemaakt] Insertie uyt mijn verbael.

Van alle ‘twelc den voorn. regierders invougen voors. rapport gedaen zijnde, hebben de voors. zaecke in naerder bedencken gehouden omme daerop mitten eersten zodanig goeden besluyt te werden genomen als voer de stadt ende de borgeren ende innewoonderen vandien oorbaerlixt ende vorderlixt zoude werden bevonden.

JanVanHoutTuchthuis 03Hangende welcke bedenckinge zijn eenige zaecken voorcomen dewelcke bij manier van spreecken een nootdwang medebrachten omme de bouwinge van een tuchthuys binnen deser stede mit een ernst bij der handt te nemen ende yet goets daerinne te besluyten, te weten dat eenige borgeren deser stede hem grotelix ontgaen ende bij nachten opten straten grote moetwillen bedreven hebbende mit het inslaen van der goeder luyder glasen, tot meer dan tot vijftich plaetsen, bij den schout gevangen ende in hechten gestelt waren omme die te recht te stellen ende te doen straffen, hoewel zodanige schendige bedreven overdaet niet en cost geleden zijn zonder openbare straffe van ende aen den lijve, zo was daerinne nochtans zwaericheyt gevonden ten opsichte van derzelver ouders ende vrunden, eenige van dewelcke waren ende geweest hadden in de bedieninge van eenige van de besonderste ampten, ende daerinne dese stede merckelicke goede diensten hadden gedaen. Ten insicht van dewelcke ende omme haerluyder eere voor zoveel mogelic was te behouden ende hem te verschoonen ende niettemin degeene die alsvooren hem hadden vergrepen zulx te straffen dat ‘tzelve mocht strecken tot haer verbeteringe ende meeder ontsach van andere alsof men dezelve tot enige schandaet hadde gebracht, soe en was daertoe geen beter noch bequaemer middel gevonden dan ’t gebruyc van een tuchthuys. Om waertoe te comen was de zaecke voorgestelt(?) ter vergaderinge van den Breden Raet als […] het lichaem deser stede representerende, mit vertoich van de grote nutticheyden vandien, meeren in de innegelijfde verhaelen genouchsaem verhaelt ende zulx hier overgelaten om cortheytswillen ende es zulx een besluyt genomen volgende den acte hier innegelijft: fiat insertie mit verclaringe van alle de namen der presenten.

Naer ’t nemen van ’t voorgaende besluyt zijn mr. Symon Fransz. van der Merwen, 1e ende presiderende schepen, mit mij, Jan van Hout, opten [verder opengelaten] fiat insertie uyten verbael mutatis mutandis.

Naerdat de voorn. regierders van des voors. Merwens en mijn wedervaren invougen alsboven waeren verwitticht, sijn de voorn. gevangenen te recht gestelt ende es van heurluyder zaecke gewesen gelijc de vonnissen hier innegelijft dat medebrengen. Fiat insertie van de vonnissen.

Ende alsoe bij ’t voorn. besluyt van de Breden Raet als van den gecommiteerden wegen [stuk blanco gelaten] hebben de gecommitteerden eerst mitten anderen voorgenomen te handelen van de plaetse waer men ’t voors. tuchthuys bequaemst zoude bouwen, ende zijn voor ‘t 1e daertoe voorgeslagen ende bequaem gevonden twie plaetsen, d’ eene westwaerts van de gemeene gevanckenisse van ’s Gravesteyn in ’t bon van Over ’t Hoff ter plaetse vanouts genomt Pieter Symonsz.’s bagijnhof, mit een meeninge omme ‘tzelve tuchthuys te verheelen aen ende mit ’t voors. gevangenhuys ende daertoe ooc te gebruycken het erf van de huysinge laetst bewoont bij Henricus Gallus, in zijn leven dienaer des Woorts deser stede, ‘twelc burgermeesteren opten [blanco gelaten] van stadswegen hadden doen copen om een somme van [opengelaten], te betalen [opengelaten]. De tweede plaetse was daer eertijts ’t convent van St. Michiels hadde gestaen, gelegen in ’t bon van Overmaren Lantsijde, tusschen de Camp ten noorden, de Josepsstege ten oosten, de Achtergraft ten zuyden ende St. Ursulenstege ten westen. [de gelegentheyt] van welcke twie plaetsen gesien can werden uyt de twie plattegronden hier innegelijft. Fiat insertie van de 2 gronden mer te vercleynen tot een half vel: ‘t 1e uyt Merwens, het 2e hieruyt [dus uit dit papier]. Ende alsoe den voorn. gecommitteerden om de naervolgende redenen beter geraden docht ’t gebou van ‘t vers. tuchthuys te beginnen aen ’t voorn. gevangenhuys, te weten: ten 1en dat dese in ’t midden van de stadt ende ongelijc beter aen een handt es gelegen dan d’ ander plaetse. Ten 2en dat hier beter bequaemheyt es om de straten levendich te houden ende mit geen blinde muyren te ontchieren. Ten 3en dat ’t gevangenhuys genouchsaem voorsien zijnde van pijnkolen(?), gewelden(?), stocken ende blocken die men ten dienst van het tuchthuys can gebruycken, het geen cleyne verlichtinge zal zijn van de costen om die te maecken. Ten 4en dat men ‘tgeen mits de gelegentheyt van ’t gevangenhuys geryf heeft om strax te beginnen de bouven (alleen den timmeringe verseeckert zijnde strac te doen wercken mittertijt ’t werc te vermaecken ende die men daeraen gebruyct ’s middaechs ende ’s nachts op ’t gevangenhuys te brengen ende daervan goeder verseeckertheyt te bewaren), daermede min tot de voors. 2e plaetse zouden moeten leyden tot alles in goeder verseeckertheyt zoude zij gebout is volbout. Ten 5en dat men hier zal hebben de gelegentheyt om alle gevangenen zo ras zij gevangen zijn ende terwijlen hem haer proces in rest dewijlen een maent 2 of 3, jae, lange geduyrende, strac aen den arbeyt te brengen ende haer costen te doen verdienen.

JanVanHoutTuchthuis 04Dese ende meer andere redenen hebben de voorn. gecommitteerden beweecht omme voor de bequaemste plaetse te houden ’t Pieter Symonsz.’s begijnhof ende miteenen tot bevorderinge van de zaecke onder ’t behagen ende ’t veranderen van beter gevoelen een bewerp te maecken van de grondt hoe en in wat vougen men het tuchthuys aen ’t voors. vangenhuys zoude mogen werden gebout volgende de plattegront hierbij gevoucht. Fiat insertie van de gront mer vercleynt op ½ vel.

Ende hoewel den voors. gecommitteerden last verscheyden(?) [doorgehaald: meerder] poincten innehout, namelicken ende zij daerop als meerder moeyten ende tijt vereyschende mitten anderen niet en waren besloten, zoe hebben zij omme zo hoochnodigen ende goetnutten zaecke niet te verachteren mer zo veel te bevorderen als immermeer mogelicken es, goetgevonden den voors. Breden Raet voor te stellen de gelegentheyt van de voors. 2 plaetsen ende haerluyder goede gelieven ende eyntelicken besluyt daerop te verstaen, ende es daerop gedaen ende besloten als blijct bij de acte hier innegelijft: fiat insertie mit verclaringe van alle de namen dergeene die jegenwoordich zijn geweest.

Alsoo in de acte van ’t laetst voorgenoemde besluyt geseyt wert van de zwaericheyt bij eenige meesteren van St. Katrijnengasthuys voorgewent, es te weten dat ter voors. vergaderinge jegenwoordich zijnde Pieter Adriaensz. van der Werff, vroetschap, Geryt Lenertsz. ende [opengelaten], veertigen, wesende meesteren van Sinct Katrijnengasthuys, bij dezelve in effecte eenige zwaricheyt gemaect werden alsoe de stichtinge van ’t vers. Pieter Symonsz. begijnhof ende mede zoude brengen dat ’t voors. gasthuys daertoe eenichsins zoude zijn gerechticht opdat desen niet en zouden werden gedaen of jegens de meeninge van de stichter van ‘tzelve bagijnhof of tot naerdeel van de gerechticheyt van ’t gasthuys. Ende hoewel niemant der meeninge en es in desen yet voor te nemen dat tot naerdele van de voors. gasthuyse zoude mogen wesen, mer ‘t voornemen eygentlicken es omme de celarissen de onnutten wens ’t gasthuys mit alle middelen te verlichten zonderlinge van de fielten den beyert dagelix tot last van den gasthuyse gebruyckende, die men ooc (volgende de voetstappen in desen ooc bij die van Amsterdam voergetreden) met ongelijc meerder ontsachs ende minder costen aen ’t voors. tuchthuys zouden mogen brengen, een zaecke die notelicken van naerder bedencken dient gehouden, soe es teneynden op alles met goeder bescheydenheyt geleth ende elceen van zijn gerechticheyt voorgestaen mach werden goetgevonden alhier te vervaten ende inne te lijven de genomden brieven van stichtinge van Pieter Symonsz. bagijnhof ende zijn van de volgende innehouden: fiat insertie van de brieven van fundatie. [de afschriften van de stichtingsbrief van het begijnhof zitten ook in het dossier. Gevolgd door een stuk], Copie: Gesien bij schout, burgemeesteren ende Gerechte der stadt Leyden de uuyterste wille van zaliger Pieter Symonsz. van Noorde beroerende de stichtinge van seecker aelmoeskamerkens gelegen terzijden van ’t gevangenhuys aen de Papegraft in ’t bon van Overhoff, daerbij hij de meesteren van St. Katarinengasthuys in der tijt tot opsienders van de voors. camerkens heeft gestelt, hebben voor zoeveele in hem is belieft ende bewillicht, believen ende bewilligen mitsdesen dat de voors. gasthuysmeesteren de opsichte over d’voors. camerkens gelijck sij die tot noch toe gehadt hebben, sullen behouden, vervolgen ende naer d’ voors. uuyterste wille laten gebruycken, mit bevel aen eenen yegelicken mitsdesen gedaen van de voors. gasthuysmeesteren hierinne geen verhindernisse, mer eer alle vordernisse te doen. Aldus gedaen op ’t Raethuys der stadt Leyden in haer vergaderinge opten 30en july 1579. Onder stont geteyckent: mij jegenwoirdich, J. van Hout. Gecollationeert jegens zijne originale ondergeteyckent alsboven, es daermede bevonden te accorderen. Actum den 21en martii anno 1500achtendetnegentich, bij mij, H. v. Bouchorst, notarius subscripsit.

[Een los stuk, concept, geschreven door Van Hout en onderaan bestemd: Te vougen bij het tuchthuys, om in dit dossier te berusten, luidt]:

JanVanHoutTuchthuis 05Opte zwaricheyden den burgermeesteren deser stadt Leyden in haer vergaderinge op ’t Raedthuys derzelver stede voorgestelt bij de meesteren van St. Katrijnengasthuys alhier ter zaecke dat Agnietgen Claesdr., woonende in het aelmoeshuys van Pieter Symonsz. van Noort, voor haerzelven ende vanwegen den anderen persoonen aldaer mede woonende, hadde geclaecht over ’t gebot hemluyden vanwegen den voorn. burgermeesteren verscheydelicken gedaen dat zij uyt het voors. aelmoeshuys zouden hebben te vertrecken ende ‘tzelve te ontledigen als geen plaetsen weetende waerinne ten opsicht het jegenwoordelicken buyten saeysoen es van verhuysen; sonderlinge daer bijcomende dat de plaetse dewelcke tot het voors. aelmoeshuys weder gedestineert es om aldaer over te brengen tot meye 1599 toe es verhuyrt. Teneynde bequaeme middelen mogen werden geraemt, gevonden en gebruyct ten vergenougen van de goede luyden dewelcke mit de voorn. Agnietgen Claesdr. huyren gemaect hadden, es naer verscheyden conferentiën bij burgermeesteren goetgevonden ende geresolveert dat zij van ’t gedaen bevel om te vertrecken niet en connen wijcken of veranderen ten opsichte de voors. plaetse moet werden geledicht om ’t gebou van het tuchthuys aldaer te werden begost, volgende eendrachtige resolutie van de Grote Vroetschappe, ende hoewel zij niet en connen verstaen dat de voors. clagers eenige reden hebben als gehuyrt hebbende van degeene die tegens de uyterste wille van Pieter Symonsz. daertoe niet genouchsaem en was gemachticht ende in allen gevalle lang genouch tevooren verwitticht geweest zijn niet alleen deur verscheyden weten ende geboden ten bevele van burgermeesteren gedaen, mer ooc ende zonderlinge deur de gemeene fame die voor 3 maenden ende mit ’t coopen van de huysinge Henrics Galli deur de stadt heeft gelopen van het tuchthuys daer ter plaetse te werden gestelt, dat zij nochtans ende om hemluyden alle redenen van clagen te benemen, hemluyden tot last van de stadt zullen beschencken elc mit een jaer huyrs, te weten zoveel yegelijc van hem aen handen van de voorn. Agnietgen Claesdr. heeft betaelt, ende dat zij van gelijcken Agnietgen Claesdr. zullen doen verstrecken een somme van achtenveertich of vijftich guldens om haer daermede te voorsien van bewooninge tot meye 1599 toe. Aldus gedaen opten 16en mey 1598, mij jegenwoordich [niet ondertekend]

[Een ander stuk, geschreven door Van Hout]: Op ’t vertooch gedaen aen burgermeesteren deser stadt Leyden vanwegen den bouvaderen van het tuchthuys hoe dat zij ’t gebou bij der handt genomen hebbende, bevinden dat de brugge gelegen over de Papegraft aen ’t gevangenhuys te laech ende niet wijt genouch en es om mit schepen van steen, calc ende gelijcke andere behouften geladen daerdoer te vletten ende dat zij zulx tenzij daerinne voorsien werde, missen zouden moeten van ’t groot geryff omme alles binnen haer slot te mogen lossen ende laden, hebben de voors. burgermeesteren den voors. bouvaderen toegelaten ende geoorlooft de cruyn van dezelve brugge te mogen doen inslaen, de eene zijde opnemen ende naer behooren te verwijden ende weder een steenen hooft te leggen, ‘tzelve mit een schegge te besluyten ende daerover te doen quaeckelen; van ‘twelc hem geordonneert es gemaect ende gelevert te werden de jegenwoordige acte. Aldus gedaen opten 3en july 1598. Mij jegenwoordich, J. van Hout.

[Op de blanco delen van een brief van Cornelis Sybrantsz. van der Wuert aan burgermeesteren over wellicht een huurcontract heeft Van Hout een tekst gekrabbeld, die zeer lastig te lezen is. Van het oorspronkelijke stuk resteert alleen nog de adressering en een stukje tekst; de rest is weggesneden, waardoor nu een merkwaardige volgorde ontstaan is. Het vangt aan op een hoekje papier met]: Alsoe zeeckeren tijt geleden Van Heussen, waert in De Robijn, in vergaderinge van burgermeesteren ontboden zijnde omme mit hem in ’t vruntlic te handelen ende verdragen nopende de voldoeninge van een gedeelte van zijn erf mitte getimmerten daerop staende, ‘twelc de gecommitteerde bouvaderen van het voorgenomen tuchthuys verclaert ende die van de Gerechte aengewesen hadden van noode te hebben tot vorderinge van ’t voors. gebou, dezelve Van Heussen hadde verclaert dat hij wel tevreden was ‘tselve erfgen mitte getimmerten teneynden alsvoren te laeten volgen mits dat hem ter plaetse van ’t groote ongeryf ‘twelc hem dairmede zoude werden angedaen tot coste ende laste deser stede weder zodanich geryff zoude werden gebout als hij den voorn. bouvaderen zoude anwijsen, ende dat burgermeesteren den voorn. bouvaderen oversulx belast hadden daerop mitte voors. Van Heussen te treden in tsamenspraec ende onderhandelinge alles op rapport ende naerder besluyt. Ende het zulx zij dat vanwegen den voorn. bouvaderen op huyden ter vergaderinge van die van de Gerechte es gerapporteert dat zij van de gelegentheyt des plaetsen nopens ’t gebeurde doen trecken de plattegront hier vooren onder behagen van de voors. Gerechte mitten voors. Van Heussen overgecomen ende verdragen waren dat zij hem tot coste ende laste deser stede zullen doen bouwen ’t volgende geryf. Eerstelic dat zij in desen voors. Van Heussens zael ter plaetse daer ‘t hem gelieven ende hij anwijsen zal zullen doen stellen een doercasijn mit 2 halve deuren boven mit diefijsers verseeckert, daertoe zij zullen mogen gebruycken ’t slootwerc ende ijserwerc van zijn jegenwoordige doer ende ‘tselve zullen besluyten mit een portael van wageschot mit 2 doeren. Vorder dat zij bouwende de buytenmuyr van het tuchthuys tusschen A ende B dezelve zullen doen wercken een halven stien zwaerder op zijn Van Heussens gront die hem mitsdien eygen wesen ende zijn huyse volgen ende behoren zal. Dat zij tusschen de voors. muyren A ende B ende des voors. Van Heussens jegenwoordige zijtmuyr geteyckent C ende D zullen maecken een benedencamerken aen ’t straet mit een koecken voor aen ’t straet tusschen B-D ende achter op ’t plaetsken tusschen I K mit 2 gevelkens steen dic, daerover twie camerkens ende daerover een doergaende zolderken, welcke camerkens men uyt de voorzael begaen zal mit een portael comende achter de plaetse van de bedtsteden ende zullen tot de voors. camerkens zo ende alsboven aen ’t straet hebben elc een casijn van 3 lichten, midden elc een tralie, onder ijser, boven hout, voorsien ’t onderste casijn aen ’t straet mit ijseren gaerden ende de koocken achter bovencamertgen ende ‘t solderken zo voor als achter mit behoorlicke lichten naer den eysch. In welcke portael men mit een wenteltrap begaen zal de 2 bovencamertgens ende ’t solderken daerboven; dat de koecken begaen zal werden uyte zael mit een portael ooc uytgang hebbende op ’t plaetsgen. Omme ‘twelc te vinden ’t oude getimmer tot de schoorstien incluys, te weten tot G ende H toe, zal werden afgebroocken, welcke plaetse binnen zal werden afgeschoten tusschen L ende M totte eerste zolder toe stien dic ende voorts totte 2e zolder toe half stien dic. De portalen tusschen N, O, P, Q half stien dic. Dat de bornput comende ter plaetse R zal werden overwulft doch behoudende een lichtgat op ’t plaetsen ende gemaect zal werden mit een pompe water treckende in een houc op ’t voors. plaetsgen. Dat de zolderen zo onder als boven zullen werden geleyt op goede eycken ribben overleyt mit goede droge(?) delen. In ’t vorder ’t voors. werc naer den eysch afgespannen ten wederzijden mit een lode goten. Dat vorder ’t getimmerte ‘twelc van G-H of zal blijven staen, zal werden bevrijt eerst tusschen G-H mit een geveltgen stien dic, opgaende tot boven ’t dac dat dairop zal blijven leggen naer den eysch mit zijn behoorlicke lichten, zo onder ten dienst van het comptoir als daerboven ten dienst van ’t camertgen, welc comptoir tusschen E ende F stien dic zal werden afgeschoten van de gang tot onderaen ’t soldertgen toe. Alle ‘twelc de voorn. gecommitteerde bouvaderen zullen doen maecken ende leveren alle materialen ende behouften, welverstaende dat zij dengeene die zij dair zullen afbreecken weder zoe ‘t bequaem zijnde daeraen in ’t werc zullen mogen baxxxgen(bezigen?). Alle ‘twelc bij die van de Gerechte verhoort, mitsgaders ooc de verclaringe ende bekentenisse van de voorn. Van Heussen persoonlicken in vergaderinge comparerende ende daerinne bewilligende, hebben ’t voors. accord belieft, bewillicht ende bevesticht ende verclaert dat ‘tselve zulx zijn voortgang hebben zal, daertoe de voorn. bouvaderen totte xxxx alsnu werden geautoriseert, gelast ende gerechticht. Aldus 8-10-98.

[Halverwege het pakket zit een uitgevouwen vel dat dienst gedaan heeft als titelvel van een lias van het dossier, met, heel lastig leesbaar vanwege waterschade, de tekst van Van Hout]: A 32, Numero 19, 1e coppel van de stucken belangende de xxxx vorderinge ende voortgang van xxx tuchthuys. In petulantiam et audaciam crumpit male dispensata libertas. [Rond 1700 heeft de toenmalige stadssecretaris Pieter van Groenendijck toegevoegd]: als versoek van ’t Catharinagasthuys. [Inwendig in dit dubbelgevouwen vel staat een kladlijstje van Van Hout]: Tuchthuys Numero 9. Behouften nopende ’t verbael van het tuchthuys: Mijn 2 bouxkens van de pensionarys. Mijn verbael mit de stucken daertoe dienende. De resolutie van de Vroetschap nopende het tuchthuys mitte namen der presenten. ’t Verbael van Merwen ende mij. De 4 vonnissen van Lenaert, Schaec, Heemskerc ende Joosten. Sommier extract van de coop Galli huys. 3 gronden te doen maecken, elc op een blat papier. Acte van resolutie van den 13[doorgehaald] 12 marty ’98. Pieter Symonsz.’s fundatie. Omme 500, 200 gulden(?). Met een schetsje van een huisje en een schaalverdeling zonder bijgeschreven getallen.

[Hierna volgt een verhandeling, getiteld Tucht-huys Numero 9, en dezelfde spreuk in het Latijn als hierboven. Door archivaris Rammelman Elsevier (1855-1885) is toegevoegd: Paket 46. De paginae 1-5 zijn blanco. Vóór fol. 5 bevindt zich een tussengeschoven velletje]: Memorie voor menheer de secretaris. Om te vernemen na de qualité van de borgen van Hendrick Bartelsz., huyrder van de Groote Moer, namelick Jacob Gerritsz. Haring, insleger van de bieren, ende Cornelis Jansz., thuynmen. [Dit heeft wel niets met het tuchthuis uitstaande.] Fol. 6: Die van den Gerechte deser stadt Leyden, willende voor zovele in hem is mit alle mogelicke middelen verzorgen dat het gebou van het voorgenomen tuchthuys ter plaetse bij die van de Grote Vroetschappe deser stede daertoe geraemt, goetgevonden ende besloten te weten westwaerts van deser stede gemeene gevanckenisse daer jegenwoordelic gelegen zijn de huyskens ende ’t getimmer tot noch toe genomt Peter Symonsz. begijnhoff, mitten aldereersten ende zo rasch zulx mogelicken es, mach werden angevangen, gevordert, benaersticht ende voltrocken om op ’t spoedichste ende zo haest als zulx zal connen geschieden, de verhoopte vruchten te trecken ende genieten, ten meesten dienste deser stede ende vorderinge van ’t gemeenebeste. Ende in haer vergaderinge op ’t Raedhuys der voors. stede gesien ende gelesen hebbende de brieven van stichtinge van ’t voors. bagijnhof, gedaen opten 20en juny des jaers 1389 bij mr. Peter Symonsz. van den Oerde ende zulx genouchsaem onderrecht zijnde van de gerechticheyt St. Katrijnengasthuys alhier tot ’t voors. gebou ten dienste van den armen toecomende, hebben gestelt, gemachticht ende gelast, stellen, lasten ende machtigen mitsdesen Peter Peter Jorysz. van Cortevelt, haer medebroeder in Vroetschappe, mr. Symon Fransz. van der Merwen, haer medebroeder in schependomme, Jan Marcusz. van Ypre, nu ter tijt meester van ’t voors. gasthuys van Sinct Catrijnen, ende Jan van Hout, secretarys, gesamentlicken ende ’t merendeel van hemluyden die ten desen best zal of zullen mogen vacheren, omme ’t voors. tuchthuys ter plaetse daertoe alsvoren goetgevonden ende besloten mitten eersten te doen beginnen ende vorderen, ‘tzij naervolgende den plattengront ende ’t bewerp ‘twelc daervan ter voors. vergaderinge van de Grote Vroetschappe es vertoont of andersins zulx ende in der vougen de voorn. bouvaderen ‘tzelve goet zullen vinden te veranderen, mit voorgaende beradinge ende goetduncken van personen ‘tsij boumeesteren of andere hem der zaecken verstaende, derwelcker advis zijluyden hierop tot harer bescheydenheyt zullen begeren te versoucken ende voornemelicken van de vaders ende regenten van den tuchthuyse binnen der stadt Amstelredamme als degeene die gelijcken zaecke nu eenige jaren lang bij der handt gehadt hebbende, waerschijnlicken deur ouffeninge de ervarentheyt hebben becomen van ‘tgene ten opsicht van zodanigen huys nodich of onnodich es, nu voor dan ende dan voor nu, lovende, prijsende ende van waerden houdende ‘tgunt bij de voorn. bouvaderen beneffens ende in ‘tgunt voors. is zal werden benaersticht, gedaen ende uytgericht. Ende zullen de voors. bouvaderen in ‘tgunt voors. es tot behulp hebben ende nemen den thresorier-extraordinarys deser stede ende gecommitteerde tot der opsichte van des stats getimmerten, die nu es ende in tijden ende wijlen zal mogen wesen, dewelcke de betalingen van de voors. getimmerten ter ordonnatie ende op ‘t bevel van de voors. bouvaderen zal doen ende daervan in een bijsonder capittel verantwoorden in zijne reeckeninge die hij van alle des stadts getimmerten jaerlix gehouden es te doen, alwaer hem alle de partijen opte ordonnantie van den voors. bouvaderen ende behoorlicke quytantiën zonder zwaricheyt zullen werden geleden. In ’t vorder es besloten ende verclaert dat de voors. bouvaderen voor ’t eerste ende om daermede te beginnen uyt den ordinarys innecomen deser stede zullen mogen ordonneren ter somme van drieduysent guldens van 40 groten ’t stuc, ende dat zijluyden in ’t vorder mit denanderen ramen ende die van de Gerechte voorn. in gescrifte overleveren zullen zeeckere extraordinaryse middelen dewelcke t’ haren goetduncken dienen zullen om de oncosten teneynde voors. van noode allengskens ende mittertijt te werden gevonden ende daeruyt te vervallen, om de voors. raminge bij de voorn. van de Gerechte gesien, daerop zodanigen besluyt te werden genomen als tot vorderinge ende voltreckinge van zo hoochnodigen werd (‘twelc mit eendrachtige stemmen ende besluyt van die van de Grote Vroetschappe voors. voor zulx es erkent, gestemt ende bewillicht) bevonden zal werden te behoren. Van gelijcken dat zij mitten anderen ooc ramen ende alsvoren overleveren zullen zodanige regelen ende wetten als tot welstant van den voors. huyse ende goet beleyt van alles zo op ’t ontfangen ende innenemen als op ’t onderhouden ‘tzij van den arbeyt ende de hantwercken aldaer te doen, ooc van spijs, dranc, havenisse, leeringe mitsgaders van de [fol. 7] notige vermaningen, tuchtingen, peenen en straffen mit den ancleven ende gevolgen vandien eenichsins vereysschen zullen, omme dezelve bij de voorn. van de Gerechte gesien, bevesticht, verandert, vermeerdert, vermindert ende eyntelicken gestelt, opgerecht ende doer derzelver authoriteyt in ’t werc gebracht ende gebruyct te werden. Sullen vorder de voorn. bouvaderen gesamentlicken ende elc van hem in alle de voorvallende ende hem bejegenende zwaricheyden haeren toevlucht hebben ende nemen aen die van de Gerechte deser stede ende zulx tot ende aen haer vergaderinge tot allen tijden (gelijc hem voor nu als dan vergont wert) hebben eenen vrijen toegang omme op ’t spoedichste antwoort ende besluyt te becomen ende erlangen. Ende alsoe de voorn. van de Gerechte zeer wel overleggen ende bevroeden connen dat de diensten, moeyten, den arbeyt ende ’t verleth bij den voorn. bouvaderen beneffens ende in ‘tgunt voors. es te doen staende groot ende overdragende zullen zijn, soe es heurluyder verstant ende meeninge in desen dat zijluyden ten zaecken voors. eenige naerstige ende getrouwe personen zullen mogen annemen, gebruycken ende t’ harer bescheydenheyt redelicken ende billijcken doen beloonen zulx zij ten meesten vordernisse van ’t werc ende minsten quetse van de stadt bevinden zullen te behoren ende dat omme hemluyden niet geduyrich te belasten, mer ordentlicken te verlichten ende verposen dat naer verloop van een jaer eenen van hoer vieren zal werden vrijgelaten ende vermindert, naer twie jaren de 2e, naer 3 jaren de 3e ende naer 4 jaren den laetsten ende dat telckens andere in hun plaetsen zullen werden gestelt invougen datter altijts drie in dienste zullen zijn kennisse van de voorgaende zaecken hebbende. Van alle ‘twelc geordonneert es gemaect ende den voorn. bouvaderen ooc anderen desnoot zijnde gelevert te werden de jegenwoordige acte. Aldus gedaen opten 20en martii ende eyntelickten gearresteert opten 14 mey 1598.

[fol. 8] Opten 22en martii 1598 sijn op schepenencamer op ’t Raedhuys tsamengecomen Pieter Pieter Jorysz. van Cortevelt, mr. Symon Fransz. van der Merwen, Jan Marcusz. van Ypre ende Jan van Hout, secretarys, ende es ten zelven tijden bij de voors. Van Hout geopent ende voorgestelt hoe dat zijluyden mit hem vieren bij die van de Gerechte genomt ende gestelt waren om te wesen de eerste bouvaderen van ’t voors. tuchthuys volgende der acte dewelcke bij hem daervan was beworpen ende in gescrifte gestelt, die hij goetgevonden hadde hemluyden alvoren dezelve de voorn. van de Gerechte voor te stellen, te vertoonen ende mit hemluyden daerop wat te spreecken ende beraden of hem goetduncken zoude yet daer bij of af gedaen te werden of yet anders daerinne te bedingen, alsoe zijns bedunckens dese zaecke die bij eenen yegelicken zo goet, nodich ende heylsaem geacht, ooc in der waerheyt was, deur hemluyden niet en behoorde terugge gehouden of verachtert te werden ende zij ten opsicht vandien niet en zouden werden beschuldicht. Ende naer de voors. beworpen acte bij hemluyden gesien ende herlesen was, zijn daerinne eenige veranderingen gedaen ende es zulx goetgevonden dezelve acte in dier vougen de voorn. van de Gerechte te werden voorgestelt, mit een verclaringe dat hoewel zijluyden ende elc van hem vaste ende genouchsame redenen van ontschulde ende weygeringe hadden voor te wenden, te weten de voorn. Van Cortevelt mit zijn overjaricheyt als die gecomen zijnde over zijn 70 jaren, naer rechten vrijlatinge van alle diensten was toecomende, de voorn. den mr. Merwen dat hij wesende jegenwoordelicken in dienst als voor schepen volgende de keuren deser stede mit geen ander diensten en mach werden bezwaert, de voorn. Van Ypre dat hij zijnde gestelt tot den lastigen dienst van gasthuysmeester mit geen 2 roeden, zo men zeyt, en behoorden te werden geslagen, ende de voors. Van Hout dat elceenen ende zonderlinge aen de heeren van de Gerechte genouchsaem bekent was de bedieninge van het secretarysschap deser stede zijn gehele persoon wel vereyscht ende daerbuyten tot geen diensten en behoort, ooc volgende de keuren ende zijn aenneminge niet en mochte werden verkosen. Dat zij nochtans den voorgaende last zeer gaerne annemen ende hem daerinne ter goeder trouwen bevlijtigen zulllen omme zulx mitterdaet te betogen haeren goeden lust ende yver die zij zo eerlicken, nodigen, profitigen ende godtsaligen zaecke zijn toedragende, mit een vast vertrouwen dat Godt Almachtich haerluyder vlijt ende arbeyt mit genadige oogen aensien ende zijnen zegen daerover mildelicken strecken ende uytstorten zal.

Ende om de zaecke niet op te houden es goetgevonden ende besloten op morgen(?) gesamentlicken te reysen naer Amsterdam omme nopende den gront van ’t voors. gebou ende ‘tgunt vorder desen angaende es te hooren ’t goetduncken ende advis van de vaderen van het tuchthuys aldaer.

Es ooc voorgeslagen mijnheeren van de Gerechte te versoucken omme deur heurluyder authoriteyt den voors. bagijnhove Meyedage toecomende te doen ontledigen van zijn bewoners ende zonderlinge omme de meesteren van St. Katrijnengasthuys, Agniese Claesdr. ende andere daertoe eenich recht hebbende, te geven een behoorlic vergenougen. Mer zoveel angaet de bewoonders van de huyskens gecomen van Jan van Veen aen ’t Kerchoff, mitsgaders van ’t achterste huys van de Vier Heemskinderen, dat bij zoverre zij langer huyr hebbende zwaricheyt maecken mey anstaende te vertrecken, dat men daermede zal mogen verbeyden tot Alreheyligen eerstcomende ende dat men middelertijt de anstaende zomer genouch te bouwen zal vinden, mer dat men Adriaen Jansz., graefmaecker, ooc zal doen vertrecken omme ‘tselve huysken aen ’t gevangenhuys te mogen gebruycken ende zulx van daer den ordinarys ingang te maecken ende de poer van de brugge wech te nemen.

Van gelijcken es voorgeslagen dat men voor ‘t 1e den ommering zal verseeckeren mit rechtstaende delen ende van de oude getimmerten niet en zal ofbreecken voor ende aleer men daer ter plaetse zal moeten timmeren, omme middelertijt de huysen te gebruycken daertoe men dezelve van bederf zal hebben. Dat men een lichte quackel zal maecken om daermede te gaen op ’t gevangenhuys tot beter verseeckeringe ende bewaringe van degeene die men in den arbeyt zal houden van graven, delven, operen, zagen, ooc metselen ende timmeren [fol. 9] ende om die op ’t gevangenhuys te doen eeten ende slapen. Dat men voor ‘t 1e alsoe men een groote meenichte van tarasse [tras] zal van bederff hebben, eenige zoe te werc stellen van tarasse te cloppen.

Belangende den ordinarysen arbeyt, dat men daer ter plaetse ooc zal stellen een furnisse omme yemant te leeren smeden ende slootmaecken.

Es ooc in bedencken gecomen of men niet eenige zouden mogen stellen aen het maecken van vilten, ‘twelc ooc een grooten arbeyt es, hoewel men voor ‘t 1e ‘t ooch zal moeten hebben op ’t bouwen.

Onder de middelen te vinden te gedencken dat men alle herbergiers, taverniers ende tappers omme zodanige neeringen te mogen continueren zal doen halen acten van de bouvaders van 3 of 4 maenden te 3 of 4 maenden, langer of corter tijt tot ter bescheydenheyt van de Gerechte ende dezelve te doen betalen eenige erkentenisse, te weten Rijnsche wijntappers elc 20 stuvers, Franse wijntappers 15 stuvers, biertappers 10 stuvers van de mengelen.

Dat men ooc ’t voors. huys zoude mogen vergonnen de vrijdom van een lepel teras te scheppen uyt elcke zac teras ter marct comende.

Opten 23 martii ’98 sijn wij ‘smergens ten zes uyren mitter vroonschuyte gereyst uyt Leyden naer Amsterdam om ’t advis van de vaders te becomen: ten 1en op de gront van ons voorgenomen gebou, te weten of huns bedunckens daerinne eenige veranderinge zal dienen gedaen ende dewelcke. Sonderlinge of zij goetvinden dat alle de tuchtelingen bij denanderen zouden wonen ende in eenen graet gehouden werden dan of daerinne dienen gehouden 2 of 3 graden. Of de tuchtelingen bij denanderen behooren te eeten, doch mit onderscheyden van tafel ende voetsel, dan of beter zal zijn elc in ’t bijsonder te doen eeten. Of niet goet zal zijn dezelve eenpaerlicken te cleeden en scheeren ende veranderingen van namen. [in de marge heeft Van Hout een schetsje van een kamertje getekend]

Omtrent ten twaelf uyren tot Amsterdam gecomen zijnde, hebben wij gesproocken Ysbrant Harmansz., dewelcke t’ onsen versoucke vergaderinge van zijn medebroederen hebbende doen leggen, zijn wij omtrent ten een uyren gegaen in het tuchthuys daer ons de drie vaders mit namen de voors. Ysbrant Harmansz., Ysbrant Ben ende [niet ingevuld] verwachteden ende denzelven ’t bewerp van den plattegront vertoont ende de gelegentheyt van alles verclaert hebbende, gaven ons ter antwoorde dat belangede de secrete gange rontsomme zoe goeden voornemen was als men zoude connen bedencken; dat ooc de drie classen of verdeelingen bij hem geacht werden voor een geheel goede ende nodige zaecke, mer dat dezelve 3 classen of verdeelingen altijts verscheyden zouden moeten blijven zonder immermeer bij denanderen te comen; ooc denanderen niet te mogen zien wanneer andersins doende de vrucht ende goede hoope die men uyt [fol. 10] zodanigen scheydinge hoopt ende ‘t eynde waerom zulx gedaen wert zouden verliesen, vonden daeromme goet ende nodich dat elc zal moeten blijven ter plaetse daer hij eerst wert gestelt, zonder van dezelve plaetse hoe hij hem ooc zoude mogen dragen te veranderen ende dat zulx in elcke plaetse verzwaringe van werc most werden gevonden, ooc vorder peenen ende straffen gebruyct om bij middel vandien de trage, loye of onwillige ter tucht te brengen, ende dat men zulx dezelve behoort te doen eeten apart ende in ’t bijsonder ‘tzij daer zij wercken of slapen. De gemeene privaten vonden zij ooc geheel ongeraden, mer dat elcke bewaerplaets zijn secreet in ’t bijsonder most hebben, dewelcke notelicken van denanderen mosten werden gescheyden omme twie ende twie of vier en vier ‘tsamen te arbeyden, altijts hoe minder hoe beter, want de meeste zwaricheyt te verduchten es als zij bij denanderen comen, ‘twelc zelden gebeurt zonder eenich secreetbesprec omme yet aen te rechten ende dit voor zo veel de oude of bedaechden angaet, want van de jonge en es dezelve zwaricheyt niet al comen die bij denanderen. Wij slougen ooc voor dat naedemael zodanigen zwaricheyt was gelegen in haer bijeencompsten of men de paren t’samen arbeydende niet de maten en zoude mogen veranderen in den eenen dan den anderen bij vervougende; hierop gaven zij ten antwoorde dat zij zulx ooc al hadden versocht, mer grote verachteringe daermede gedaen aen den arbeyt deurdien de 2 t’samenwerckende aen eenen arbeyt aen denanderen wennen ende veranderende niet zo veel en connen doen als mitte geene op wiens handt zij gewent zijn.

Het eenpaerlicken cleden vonden zij voor goet alsooc het scheeren, mer belangende het veranderen van de namen verclaerden ‘tselve ooc wel goet te vinden ende mit eenige gepractiseert te hebben, mer mit weynich vruchts zo of bijnaest onmogelic schijnt voor heurluyden te zwijgen ende zodanigen secreet quansuys in hun crop te houden of te verbergen. Reden ons immers de buytenmuyr wel vast ende verseeckert te maecken voor het uytbreecken, ‘twelc belangende het binnenwerc van zulcken zwaricheyt niet en es, want zulx doende zouden zij alleen bij denanderen comen, hoewel zij goetvinden dat die ooc zwaer genouch werden gemaect ende van binnen mit plancken gevoert omme mitten anderen niet te connen spreecken of yets quaets besluyten. Wel es waer dat men die zo niet en can van denanderen scheyden of zij en connen malcanderen wel toeroupen, mer zo ‘tselve niet secreet en can te werc gaen, zo mach men zulx ooc van buyten hooren, ‘twelc dan van zodanigen zwaricheyt niet en es. Men moet se zo cort houden mit het opsluyten dat het comen opte pleynen hem een weldaet ende manier van spelen gaen zij. Ende naer zij ons de gelegentheyt van ’t voers. tuchthuys geheelicken hadden vertoont, hebben wij van hemluyden een vruntlic afscheyt genomen mit bedanckinge van haer goeden raet ende advis ende anbiedinge dat wij zulx gaerne van gelijcke ende meerdere zaecken wilden verschulden ende mit hem houden goede correspondentie, ‘twelc zijluyden zulx ooc in vruntschap hebben angenomen. Ende zijnde zulx omtrent den vijf uyren, hebben wij ons begeven naer den poorten omme naer huys te keren.

[fol. 11] Den 25 mey 1598. Es naer middage ten 3 uyren vergaderinge geleyt op ’t Raedhuys ende zijn gecompareert Cortevelt, Merwen, Jan van Hout, A[ndries] Jacobsz., Jorys Adryaensz. ende Jacop Adryaensz. Om Jan Marcusz. gesonden zijnde, verexcuseert hem mits ’t gevolch van Zijn Excellentie t’ sijnen huyse op huyden gecomen ende Noertsant, bode, weder omme hem gesonden zijnde mit een anseggen dat zo hij niet en quam, dat de presenten altsamen weder zouden scheyden ende Mijnen Heeren verwittigen dat het bij hem stont. Naderhant gecompareert ende hem voorgestelt zijnde om mit hem te treden in conferentie op ’t anvangen ende beginnen van de commissie en heeft horen(?) daertoe niet begeren te verstaen, voorwendende twee oorsaecken. D’ 1e dat hij wesende gasthuysmeester met geen 2 smale diensten teffens en vermach bezwaert te werden, ende de 2e dat hij in allen gevalle niet van meeninge en was de voors. dienst aen te nemen tenzij dat alvooren ondersouc gedaen zij opte achterclap hem ter ooren gecomen ende verstroyt bij Willem de Wilde als dat Geryt Lenertsz. hem naergeseyt zouden hebben dat hij de willige tuchthuysmeester was. Invougen dat zonder yet te doen de comparitie gescheyden is.

Den 9 juny 1589 [in potlood door een onderzoeker verbeterd: moet 98 zijn] Es naer middage ten 2 uyren vergaderinge geleyt op ’t stadthuys ende compareerden Cortevelt, Merwen, Van Hout, Ypre, A. Jacobsz., Jorys Andriesz., Jacop Dirxz. Ende onderling delibererende opten voet hoe men ’t werc bequamelixt zal mogen angrijpen ende mit de meeste verseeckertheyt vorderen, es goetgevonden ter plaetse te gaen om aldaer te resolveren ende alles gesien ende overwegen es besloten voor ‘t 1e af te royen de noortzijde van het tuchthuys tusschen beyde zijn poincten of houcken, te weten de noortoost- ende de noortwesthoucken om daernaer een double afschutting te maecken van rechtopstaende deelen tusschen ’t huys van de 4 Heemskinderen tot aen ’t huys van Pouwels Willemsz., cleermaecker, daernaer te timmeren het huysken in de Houtstraet uytgaende voor Agniese Claesdr. volgende de resolutie van burgermeesteren genomen den [niet ingevuld] nopende denwelcken goetgevonden es (zonderlinge zo de muyren niet goet en zijn ende dat men aen de strate volgende de keur zal moeten royen) daer te stellen ende licht op te slaen 3 huyskens mit poytgens aen de straet mit viercantgens boven, ’t beneenste [opengelaten] voeten, ’t bovenste [opengelaten] voeten in de lengde afgespannen, elc mit een Vlaems geveltgen, om die naderhant ten oorbaer van de stadt vercoft te werden. Daernaer een gelijcke double afschuttinge te maecken tusschen de achtergevel van de 4 Heemskinderen ende de noortwesthouc van ’t Vangenhuys mit een waterhec sluytende, mitsgaders een gelijcke double afschuttinge tusschen de zuytwesthouc van ’t Vangenhuys ende de noortoosthouc van ’t huys van Gallus gecomen. De poorte van de uytgang daerin besluytende ende mede verhinderende. Daernaer de brugge daerachter comende in te slaen ende mit palen toe te maecken om den deurvaert van de zuyden te verhinderen ende dat evenwel ’t water zijn loop behout. Vorder een uytgang te maecken in de zuyder galerije van ’t Vangenhuys mit een nedervallende quaeckeltgen om daermede het tuchthuys te begaen dat men de vers. zuydergang boven zal decken onder de lichten van de gaten, dat men om den ingang van ’t Vangenhuys ende van ’t tuchthuys gebruycken zal de voorpoort van ’t Gevangenhuys, ende zullen alle de doeren, te weten de noortdoer ende zuytdoer van de gang mitsgaders de oost- ende westdoer van de zuydergalerij gemaect werden mit ijsere traliekens om van binnen te mogen zien wie daer aen is, dat men uyt het tuchthuys comende zal moeten clincken op het valbruggetgen ende de noort- ende zuytdeuren van de gange altijts van binnen op zullen werden gedaen.

Voorts dat men ’t huysken dat Agniesken heeft bewoont zal vermaecken tot een camertgen omme daerin voorts te vergaderen ende zulx de betstede daer staende zal wechnemen ende maecken daer een gange ofgeschoten mit deelen ende mit deelen oversoldert, daer de bouvaderen voortsaen zullen vergaderen, welck camertgen tot dien eynde zal werden voorsien mit een tafel, bancken ende een casse of kiste om de papieren ende stucken daerinne op te sluyten ende te bewaren, ende dat teynden an de voors. gange [fol. 12] in ’t suyden een doer mit een casijn zal werden gestelt omme daermede te mogen begaen ’t erf van zaliger Gallus.

Andries Jacopsz. es last gelaten ten fijne voors. mitten eersten te copen tenminsten 1000 of 1½ duysent deelen, mit vorder slichouten tot ’t voors. werc van noode.

Den 27 juny 1598: Cortevelt, Merwen, Ypre, Van Hout. Gesien hebbende 2 projecten of gronden van de 3 huysges in den Houtstraet te stellen, d’ een geteyckent mit A ende d’ ander B, es geresolveert te volgen den gront A mits dat de schoorsteenen in den keuckens zullen werden gewrocht in ’t zuyden tegens de muyr van het tuchthuys ende dat men deze zal maecken in vier camertgens, ’t eerste hooch 10 voeten ende het 2e 9 voeten daerop afspannende. Ende aen de huysgens te beginnen eerst te maecken de gote over het tuchthuys. Dat de binnenmuyr gemaect zal werden van clinckert ende cement.

Den 29 juny 1598: Cortevelt, Merwen, Ypre, Andries Jacopsz., Van Hout. Vertoont zijnde veranderinge van de plattegront van ’t gehele gebou bij Ypre tot 2 of 3 toe getrocken, es verstaen dat die zullen werden gestelt opte cleyne voet omme daernaer daerop te werden geresolveert ende gearresteert.

Es geresolveert calc ende zant te doen copen ende voeren op ’t erf van Gallus ende te leggen in den lengde ter plaetse daer niet en zal werden gebout, ‘twelc Andries zal doen bestellen.

Es geresolveert de goot te beginnen te maecken aen de noortzijde om de huyskens in de Houtstraet te mogen beginnen ende volbouwen.

Jorys es angeseyt de afschuttingen te maecken tusschen ’t Gevangenhuys ende den noortoesthouc van Galli huys, noch tusschen ’t Gevangenhuys ende de 4 Heemskinderen, mer daerin voor ‘t 1e te laeten een doer de schuttingen ten wederzijden mit plancken over denanderen geleyft.

Den 1en july 1598: Cortevelt, Merwen, Ypre, Van Hout. Geresolveert omme voor ‘t 1e een dach 3 of 4 te vergaderen naer middach ten 1 uyren ende daernaer ‘smergens ten 7 uyren om op alles te ordonneren(?) een uyr lang.

Es geleyt in deliberatie ’t verkiesen van een knecht ende zijn voorgeslagen Mees Claesz., Claes Zuyc, Pieter Gerritsz., scheepmaecker.

Joris Andriesz. te vermanen omme hier ten minsten te hebben 3 of 4 ordinaris wercgesellen [in de marge staat: timmerknechten]

Cortevelt heeft angenomen calc ende stien te doen comen.

Ypre heeft angenomen te bestellen een schip duyststeen [duyfsteen=tufsteen? In de marge: tarras].

2 july 1598: Cortevelt, Merwen, Ypre, Van Hout. Jorys belast de straten af te schutten ende dat hij ooc gestadich in dienst laet 3 of 4 wercgesellen, ‘twelc hij angenomen heeft te bestellen. Mit de wercluyden gevisiteert de zwaei(?) an de Volresgraft [fol. 13] ende bevonden dat die mit geladen schepen mach werden gebruyct, mer dat die niet en mogen vloten onder de brugge aen ’t Gevangenhuys die men gaet naer de Houtstraet ende zulx bevonden zijnde dat men dezelve aldaer blijvende alle behouften zoude moeten opcruyen noortwaerts van dezelve brugge ende zulx verliesen zoude de commoditeyt ende ’t geryf van de opslach binnen ’t slot te hebben. Es geresolveert dat van noode zal zijn dezelve op te breecken, ‘twelc alsoe niet en can geschieden zonder consent, es geresolveert daertoe consent te versoucken. Ende om verseeckert te zijn of in den Papegraft doergaende ooc diepte genouch es, es den wercluyden belast een welgeladen schip daerin te brengen ende de ondiepten daermede te ondertasten ende aen te teyckenen, ende op alles te werden voorsien mit diepinge, dewelcke men mits eenen dam leggende in den Volresgraft tusschen ’t Princenlogement ende Sion bequaemelic can doen ende onder ’t behagen van de burgermeesteren aen te vangen op maendach naestcomende, ten welcken eynde Merwen angenomen heeft de aennemers van ’t Heemraetshuys te verwittigen dat zij hem voor 4 of 5 dagen voorsien van stien, calc ende andere hoere nootwendige behoeften.

3en july: Cortevelt, Merwen, Ypre, Van Hout. Gesproocken mit Claes Zuyc, die verclaert heeft tevreden te zijn het knechtampt aen te nemen onder zodanige last, dienst, conditie ende belooninge als men mit hem naderhant zal connen verdragen.

Es gerapporteert dat burgermeesteren in ’t afbreecken van de brugge aen ’t Gevangenhuys hebben geconsenteert ende zulx geresolveert mitten eersten in ’t werc te doen stellen jegens maendach toecomende ende onder ’t behagen van burgermeesteren goetgevonden miteenen af te breecken de voorpoort aen ’t Gevangenhuys mit de brugge aldaer ende den innegang te maecken aen ’t kerchof deur de poorte die aldaer tot dien eynden es gestelt ende aen ’t Vangenhuys te trecken ’t gebruyc van het huysgen ‘twelc bij de graefmaecker wert bewoont. En ‘tselve te doen bewoonen bij eenen snijder of lapper omme aldaer alle de tuchtelingen voor ‘t 1e wat te doen leeren mitte naelde die miteenen voorpoortier zouden wesen, welcke poortier zittende zal inlaten ende de doer weder toegevallen zijnde zal clincken omme de 2e doer bij den cipier te werden geopent, ende de examineercamer te doen afschieten mit deelen omme daerdoer een vrijen gang te hebben, al onder ’t behagen van burgermeesteren.

Es ooc voorgeslagen dat men de riddercamer die men voor ‘t 1e zal moeten gebruycken omme de tuchtelingen daerin bij nacht te logeren ende te rusten notelic zal moeten verseeckeren. Dewelcke bij provisie bij ons es besien ende zijn 2 middelen van verseeckeringe voorgeslagen, d’1e omme de sparren van de spannage tot boven toe te voeren of mit scheepsplancken of mit goede stijve deelen; de 2e omme een gavel te maecken op ’t midden ende aen 3 zijden een ommegang te behouden, besloten hierop te horen ’t advis van de wercluyden, ooc van de burgermeesteren.

Cortevelt heeft aengenomen cussens, penningen met leggelt ende diergelijcke behouften te bestellen.

[fol. 14] Den 4en july: [volgt een rekening van 23-1-8 wegens diverse goederen als een schelle, schrijfwaren, transportkosten, een comptoircleet, kastjes e.d.; de ordonnantie gemaakt 9-7-98]

Cortevelt, Merwen, Van Hout; Ypre absent. [volgt een minuut van een uitgegane brief]: Den eersamen voorsienigen onsen goeden vrunden de vaders ende opsienders van de tuchthuyse tot Amsterdam. Eersame, goede vrunden, naer onse groetenisse. Wij zeynden U Edelen onse timmerman, metselaer ende knecht; versouckende dat zo wij nu ’t gebou van onsen tuychthuyse bij der handt zullen nemen ende zulx gebruycken moeten heurluyder advis, zonderlinge van de meester timmerman ende metselaer; Uwer Edelen gelieve hemluyden te vertogen de gelegentheyt van de tuchthuyse aldaer, mitsgaders te verclaren de ordre ende geregeltheyt van de huyse, teneynde zij ons in alles te beter zullen mogen dienen; ende zal U Edelen gelieven ons mitten zelven over te schicken eenen van uwe swaerste boeyen. Wij zullen U Edelen dezelve eerstdaechs wederzeynden. Ende U Edelen in gelijcke ende andere zaecken des versocht zijnde alle mogelicke bevorderinge doen. Ende hiermede, eersame etc., blijft den Almogenden bevolen. In Leyden desen 4 july 1598. Uwer Edelen vrunden, de bouvaders  van de tuchthuyse tot Leyden.

Den 9 juny 1598. Cortevelt, Merwen, Ypre, Van Hout. Gehoort het rapport van Andries Jacopsz., Jorys Andriesz., Jacop Dircxz. ende Suyc, geweest zijnde t’ Amsterdam omme het tuchthuys te besien, die verclaren de opinie van de tuchtvaders aldaer te wesen ’t gebou aen te leggen, zo groot als het mach vallen mit goede verdere poyen ende de onderste gaten altemalen te overwelven, es geresolveert dat Jacop ende Jorys elc een ruyt bewerp van een gront zullen trecken van ’t gehele gebou.

Es geresolveert den ingang van ’t Gevangenhuys te laten daer die is doer ’t huysgen van de graefmaecker ende d’ examineercamer ende zulx angaende den ingang ’t Gevangenhuys te laeten ongeraect.

Es geresolveert de brugge aen ’s Gravensteen te maecken ter wijde van 12 roedevoeten binnen de muyren.

Dirc Walichsz. es gelevert de joffer van Amsterdam gebracht ende hem belast voor ‘t 1e zes boeyen te maecken van 3derley sorte ende besloten te doen beswaren mit ketens van 50 pont, 40 pont, 2 van 30 pont, 2 van 20 pont.

Ordonnantie opten thresorier [volgt een rekening van 745-3-8 wegens verschotten, arbeidsloon en vooral aankoop van hout, vooral veel Noortse delen]

[fol. 15] Specificatie van de Noortse last gecoft van Ploen Robbrechtsz. omme 487-10-0 volgende de ordonnantie van de voorgaende zijde: dertich grote Noortse balcken; elff lichte Noortse balcken; twintich stellepen(?); dertien ketgens(?); tweentzestich percoenen; een pertie branthout daermede het gestut was, ‘twelc bij Andries Jacopsz. ten profijt van de stadt es vercoft.

De leenen in den hof van ’t huys gecomen van Henricus Gallus zijn bij Joris Andriesz. getaxeert op 24 gulden.

Den 11e july 1598 Ordonnantie opten threzorier: Aen Jorys Andriesz. 5 gulden 4 stuyvers over costen opten 6 uytgeleyt bij Jorys, Jacop ende Zuyc opte reys t’ Amsterdam, te weten vracht gins ende weer elc 0-12-0=1-16-0; verteert aen imbijten of bier 0-16-0; tsavonts elc een maeltijt 0-12-0 = 1-16-0; smorgens een imbijten 0-16-0.

Den 14en july 1598, es angenomen de eerste duysteen gecoft bij Cornelis de Lange t’ Uytrecht ter menichte van hondert grove tonnen Andernaecsche duyststien, ‘twelc zijn 150 sleecke tonnen, gemeten bij Cornelis Jansz. Kolaff, gezworen meter tot Uytrecht, volgende attestatie van den 1en july 1597 stylo veteri, hier gevoert bij Jelis Cornelisz. Visch ende Cornelis Henricsz. Boer; de ton es innegecoft tot 32 stuyvers de groftonne, de wijncoop t’ onsen laste 2-10-0. Nopende de vracht reeckeninge van de tonne te weten de grote tonne 5 stuyvers, tsamen 25 gulden. [in de marge is opgeteld de helft van 320=160 + 2-10 + 25=187-10. Ordonnantie 12-8-98.

Ordonnantie opten thresorier: 14. Aen Claes Zuyc van 17 gulden 17 stuvers 8 penningen over costen gedaen den 23 marty, reysende naer Amsterdam om het tuchthuys te besien, te weten voor provisie medegenomen f 4-5-0; voor 5 cannen Rijnse of Spaense wijn f 5-0-0; voor vracht f 4-0-0; voor bier f 1-0-0; voor visch ende broot f 0-16-0; voor 3 kannen wijns ende een pot bier t’ Amsterdam f 2-16-8; hier de voors. f 17-17-8.

Geaccordeert mit Mees Jansz. als vader van Syon dat hij zal hebben de leeningen staende op ’t erf gecomen van ’t huys van Gallus omme 2 rosenobelen in specie, hier f 17-0-0. Dit Andries Jacobsz. geordonneert te ontfangen.

Es besloten van nu voorts te vergaderen des mergens ten 7 uyren.

16 [juli 1598]. Geschreven aen de tuchtvaderen tot Amsterdam ende wedergesonden de boey ende begeert een bult(?) omme te doen naermaecken.

17 [juli 1598] Belast te doen maecken zes ijseren schuppen ende 2 breecijsers mit last van daerop ende op alle andere behouften te doen stellen het teycken van het tuchthuys als de boei [in de marge staat een tekeningetje van een staaf met twee ronde boeien] Es ooc besloten een signet te doen maecken van ijser innehebbende de slotelen [de Leidse wapensleutels] mit een boei daerover in de dwerse ende boven L, onder T.

Es gehandelt mit Claes Zuyc dat men hem voer ordinaris incomen(?) zal betalen beneffens den anderen stadtsarbeytsluyden ‘sdaechs 15 stuyvers, beginnende mit maendach toecomende ende zal schicken smergensvrouch op ’t werc te wesen, te zien of zij tijdelicken comen ende naerstich arbeyden; van alles anteyckeninge ende rapport doende.

[fol. 16] Vorder opsicht op alles te nemen ende al te rade te houden dat mogelic es. Van ‘t voorgaende zullen hem doen betalen bij Andries Jacobsz.

18 [juli 1598] Ontfangen weerscrijvens van de tuchtvaders t’ Amsterdam mit een bed van hierlants douc, lang ’t bed 3 ellen, breet 2 ellen, de peluwe lang 2 ellen, breet 1 ellen, deze vollen mit stroo.

Ordonnantie 23 [juli 1598] aen Jorys Andriesz. van 10 gulden 1 stuver 8 penningen voor arbeytsloon verdient in de weec voor den 11 july, Dirc Cornelisz., Geryt Jansz. elc 13 stuyvers, Tonis Pietersz. tot 10 stuyvers, Cornelis To[masz.?] tot 6 stuyvers, [samen] f 10-1-8; aen Willem Danielsz. ende Jacop Pietersz., houtsagers, 13 gulden 16 stuyvers voor 6 dagen zaechloon, ‘sdaechs 2 gulden 6 stuyvers, in den weec voor den 11 july verdient f 13-16-0; aen Gillis Cornelisz., schipper, 25 gulden voor vracht van Uytrecht op Leyden van 100 tonnen duyfsteen f 25-0-0; aen Willem Gijssen, rietdecker, 2 gulden 5 stuyvers voor 4 dagen werckens f 2-5-0; aen Jorys Andriesz. van 12 gulden 12 stuyvers voor arbeytsloon verdient in der weec voor den 18en july voor Gerrit Jansz., Dirc Cornelisz. ‘sdaechs 13 stuyvers, Tonis Pietersz. daechs 10 stuyvers, Cornelis To[masz.?] ‘sdaechs 6 stuyvers, [totaal] f 12-12-0.

24 july 1598, geordonneert te betalen omme Zuyc voer ’t mandeken mitte boey te brengen f 0-1-8; vracht tot Leyden te brengen f 0-1-0; voor 2 groenne mandekens f 0-3-0; voor 1 coperen passertgen f 0-3-0; voor 1 santloper f 0-6-0; voor 1 besem f 0-1-0; de impost van ½ vat biers omme de werckers f 0-9-0; voor een canneuyt(?) f 0-8-0; opten 24 july voor den impost van ½ vat biers f 0-9-0; voor ’t mandeken mit de boey te brengen t’ Amsterdam f 0-3-0; [totaal] f 2-4-8.

27 july ontfangen wagenschotten f 58-0-0.

28 july Adriaen Stevensz. heeft een deel barninghout gehadt tot zeggen van Jorys Andriesz. omme f 1-10-0.

Spijckers van de stadt angenomen bij Loys Cornelisz.: double ende moeten wegen 6 ponden ’t hondert f 0-15-4 [in de marge: gewogen 100 double op 7 ponden]; middel ende moeten wegen 3 ponden ’t hondert f 0-7-10 [in de marge: de middele gewogen op 3 ponden ¼ vierendeel]; lasijsers ende moeten wegen 1½ ponden f 0-5-1; schotspijckers ende moeten wegen 3 vierendelen f 0-2-9. ’t Ijser es angenomen bij Pieter Goossensz., smit, ’t pont 2 stuyvers.

29 july [1598] Ordonnantie. Geordonneert te betalen aen Loys Cornelisz., smit, 49 gulden 18 stuyvers 14 penningen voor 3650 double ende 5800 middelnagelen ’t hondert tot f 0-15-4, f 49-18-14.

[fol. 17] 30-7-1598. Jan Walraven Staert(?) heeft huyr aen het huysken op ’t kerchof tot mey 99 toe omme 10 lb. Vlaems.

Marie van Broucbergen, wedue van Jacop Pijnssen van Steenhuysen, heeft huyr tot mey.

Haer es angeseyt indien zij vertrecken binnen 14 dagen, zullen van huyr niet geven, mer blijven zij tot Alreheyligen, zullen mits vertreckende genieten ¼ jaers.

31-7-98. Pieter Goosensz. heeft gelevert zes ketenen tot de boeyen, wegende 1: 50, 1: 36½, 1: 26, 1: 26½, 1: 22, 1: 23½. [met optelling: 174½ pond]

7-8. Ordonnantie verleent om te betalen aen Claes Zuyc de volgende partijen voor root aerden f 0-0-12; 28 july, 4 ende 6 augusti impost van bier f 1-7-0; voor 1 balanche ende 2 coperen schalen f 3-5-0; aen gewicht tot 10¾ ’t pont 1 stuyver 6 penningen f 0-14-0; voor 6 loden te ijcken, ’t stuc 6 penningen f 0-3-12; voor een cleerborstel omme mede te vegen f 0-7-0; ende voor den dienst bij Zuyc gedaen voor zijn dagen begonsten te lopen f 2-10-0; [totaal] f 8-7-8.

12-8. Ordonnantie verleent om Pieter van Woerden van 58 wageschotten betaelt mit 57 tot 2-1-0, f 116-13-0; 300 delen ’t hondert 44-0-0, f 132-0-0 [totaal] f 248-17-0.

12-8-1598. Verleent ordonnantie om [opengelaten] voor Cornelis de Lange van 100 grof tonnen tras a 1-12-0: f 160-0-0; gelach f 2-10-0; vracht de ton 5 stuyvers f 25-0-0; voor den 2 zeven f 3-0-0; [totaal] f 190-10-0.

Voor eenige dagen gecoft van Henric Jacopsz., besemmaecker, 25 stucken Hassels hout om 400-0-0, te betalen St. Michiel [29 september] eerstcomende.

17-8. Verleent ordonnantie om Jan Walraven Steert ende joncvrouwe Marie van Boucbergen, wedue joncheer Jacop Pijnssen van Steenhuysen, van 12-0-0, elc 6-0-0, hem bij burgermeesteren toegevoucht boven de quytscheldinge van de huyren die zij schuldich zijn van meye voorleden af tot nu toe terzaecke dat zij tot vorderinge van ’t gebou van het tuchthuys vrijwillich vertrocken zijn uyt haer innegehuyrde huysen, gelegen aen de westzijde van St. Pieterskerchof, daeraen zij noch huyr hadden tot mey 99 toe, welcke huysen bij burgermeesteren teneynde voors. zijn gecoft, hier f 12-0-0.

23-8. Verleent ordonnantie om Claes Zuyc van 2 gulden 14 stuyvers voor den impost van de bieren gehaelt 8, 10, 13, 15, 19, 21 augusti, telcken ½ vat tot 9 stuyvers f 2-14-0

24-8. Verleent ordonnantie om Dirc Walichsz. van 17-18-0, te weten voor 2 paer verteende hangelissen f 0-8-0; voor 2 sloetgens aen het tresoortgen f 0-18-0; voor ‘t slot aen de kist of een aen te xxx te vermaecken, mit een nyeu slotel f 0-13-0; voor 2 nieuwe slotelen van de doer ende ‘t casgen f 0-7-0; voor 1 nieuwe pijpslotel toter kist f 0-7-0; voor de stempel omme ’t mercijser f 0-4-0 [fol. 18] voor 6 nieuwe boeyen mit 6 hosen, 6 moyestucken, 6 bouten, 6 myeren, 6 schaliren tsamen f 12-0-0; ende voor 2 nieuwe hangende sloten tot de boeyen , ’t een 1-15-0, ’t ander 1-6-0; f 3-1-0; [totaal] f 17-18-0.

Verleent ordonnantie om Pieter Woutersz., smit, van 11-10-0 te weten voor een grote spade f 2-0-0; voor 5 verstaelde schuppen, ’t stuc 1-4-0, f 6-0-0; voor 2 grote breecijsers ’t stuc 0-16-0, f 1-12-0; voor 2 verstaelde ijsers om spijckers mede uyt te slaen f 1-8-0; voor ’t verstaelen van een nijptang f 0-10-0; [totaal] f 11-10-0.

Ten voors. dage gesproocken mit Pieter Jansz. van Outshoorn, bode mitter roede, vanwegen Ermtgen Lambrechtsdr., zijn moye, als eygenersse van ‘t camerken oostwaerts van de huysgens in de Houtstraet ende zo uyt de inspectie bevonden werde dat de scheytgevel tusschen beyden gemeen was, als daerinne ten wederzijden geanckert zijnde, ende dat haer waerbrief geen eygendom van dezelve scheytgevel en hielt, daertegens de voors. Pieter Jansz. niet anders en wist te zeggen dan dat de gemeenschap niet verder en const verstaen werden dan voor zoveel ende zoo wij daerinne gevesticht ende getimmert waren, mer niet verder, ende wel es onderling veraccordeert ende verdragen dat wij zoverre wij dats van node hebben de scheytgevel zullen mogen vernieuwen tot onsen costen ende dat die gemeen wesen ende blijven zal ende dat de voors. Ermtgen zulx zal winnen de plaetse boven, te weten ‘tgeen dezelve ooc wel aen hebbende es.

28-8. Verleent ordonnantie om Loys Cornelisz. van 200 lasijsers gelevert den 26 wegende bij attestatie van de waechmeester 31 ponden.

10-9. Verleent ordonnantie om Pieter Goossensz., smit, van 24 gulden 2 stuyvers [volgt een lange lijst van ijzerwerk, waaronder boeyketens, met gewichten etc.]

10-9. Verleent ordonnantie om Zuyc van 3 gulden 3 stuyvers voor den impost van de bieren gehaelt 25, 27, 29 augusti, 1, 3, 5, 9 september, elcke ½ vat tot 9 stuyvers, f 3-3-0.

25-9. Verleent ordonnantie om Lourys Cornelisz., spijckermaecker, van 8 gulden 11 stuyvers voor geleverde spijckeren [volgt een hele reeks data met gewichten en prijzen]

Verleent ordonnantie om Zuyc van 2 gulden 5 stuyvers [voor de impost op bier]

[fol. 19] 29-9-98. Voor zeeckere dagen gecoft van Willem Cornelisz., schipper, 100 ribben, lang 10 voeten, ’t hondert tot 39 gulden 10 stuyvers, daervan hem op huyden ordonnantie van betalinge es gelevert.

Verleent ordonnantie van betalinge om Henric Jacobsz., besemmaecker, van 400-0-0 over de 25 stucken Hassels hout, voor folio 17verso.

6-10-98. Verleent ordonnantie van betalinge om Franchois Toris van 52 gulden 10 stuyvers uyt zaecke van een wit laecken mit rode striepen, bij hem gewrocht, lang 35 ellen Leytsche mate, tot 5 schellingen d’ elle, bij hem gewrocht om te dienen tot cledinge van de tuchtelingen, mer zal gebruyct werden tot deeckens.

10-10-98. Cortevelt, Merwen, Van Hout. Besloten op sondach toecomende de graft uyt te doen malen ende ‘tselve in ’t openbaer te besteden op woensdach naestcomende naer middach ten 2 of 3 uyren ende daertoe te ontbieden alle de wagenaers ende Evertgen ende dat voor een jaer geduyrende bij de reys, mit conditie dat men hem bijstellen zal twie timmermansknechts omme offer yet braec bij der hant te zijn omme te repareren.

Es ooc voorgeslagen omme voor de losinge van de privaten onder de secrete gang doergaende te maecken een bac van 4 of 5 voeten diep, daer ’t water van de daecken zal in werden bewaert omme dairuyt de losinge te doen van achteren aen de westzijde mit 3 secrete optrecken om een van de goten te doen spoelen, schuyren ende schoonmaecken die men wilt boven gewelft, uytgeseyt tot 3 plaetsen mit ramen.

13-10-98. Verleent ordonnantie om Zuyc f 4-7-12 te weten costen van zijn huys schoon te maecken [volgt een lijst van allerlei schoonmaakartikelen met prijzen]

De roy getrocken van onse zuytmuyr te water beginnende van ’t camerken tot Zuycken van een kerf in den gevel gehouden, de westcae comt juyst 2 voeten van de scheytmuyr van Zuycs huys tot aen de plancken daer de westmuyr zal comen, gelijc daeraen es afgeteyckent ende zal ons muyr comen 5½ voeten daerbuyten lijnerecht, zulcx dat Heussen voor aen ‘t straet zal winnen 3½ duym ende in zijn keuckentgen omtrent 7 duymen.

14-10-98. Opte naervolgende voorwaerden wil men hier verscheyden wassende bomen in ’t openbaer vercopen aen den meestbiedende of hoochstmeynende. De copers zullen de boomen vellen ende rooden t’ haren believen tusschen dese tijt ende Kersmisse eerstcomende, ten langsten wel eer indien ’t hem gelieft ende binnen 14 dagen naer ’t vellen ende roden respectivelick al ‘tselve wechnemen ende de plaetse daervan ontledigen op verbeurte van ‘tgene daer langer zal mogen blijven. Zullen de penningen bij hem te beloven betalen Paesschen eerstcomende. Men wil de vercopinge doen bij guldens van 40 groten ’t stuc, stuyvers ende penningen naer beloop vandien.

[fol. 20] Men zal de hoochste insetter op elcke pertie beschencken mit zes stuyvers.

Ende daervooren op staende voet gehouden zijn borge te stellen, die mitsdesen gehouden wert als principael zulx vertegen te hebben de beneficiën Ordinis et excussionis, ende haerluyder goederen verbonden te zijn tot bedwang van allen rechten ende rechteren. Indien de coper versuymde de borchtochte te stellen zal men de coop mogen toeslaen die voor in ’t bot staet op ’t bot bij hem geboden, ten welcken eynde alle geboden van waerden werden gehouden, behouden in dien gevalle de vercopers haer recht opten zelve gebrueckigen. De vercopers behouden aen hem de uytlegginge van alle zwaricheyden ende duysternissen die in desen zouden mogen werden bevonden ende zulx ooc indien 2 of meer teffens mijnden omme den coop toe te slaen aen dengeenen die hem duncken zal eerst gemijnt te hebben of anders die hem gelieven zal of opnieus te doen ophangen ende ofslaen.

Opte noorderplaets: d’ 1e appelboom heeft gecoft Zier Maertsz. om 3 gulden 5 stuyvers, borge … [niet ingevuld] Nota: dat elc zal aftrecken 6 stuyvers over elcke pertie voor ’t laechst insetten. De 2e appelboom heeft gecoft Zier Maertsz. om 30 stuyvers, borge … [doorgestreept:] De twee peerbomen mit het kersseboomtgen heeft gecoft …, borge … [geen namen ingevuld, derhalve mogelijk niet doorgegaan]. Opte zuyderplaets: de twee queeboomen zijn besloten niet te vercopen mer aen ’t huys te houden om houten hamers daervan te maecken voor den wercluyden. Twee peerbomen die naer den oosten staen heeft gecoft Zier Maertsz. om drie guldens, borge … De 2e wester peerboomen heeft gecoft Vincent Florys om elff guldens, borge … [de 3e en 4e peerboom zijn doorgehaald]. De 3 grootste appelboomen heeft gecoft Jan Dircxz. om 4 gulden 10 stuyvers, borge … [de 2e appelboom heeft gecoft … om …, borge …; nogmaals 2e appelboom, evenzo doorgehaald]. Alle de vorder cleyne boomtgens uytgeseyt de 2 queen mit het perenboomtgen bij de bornput ‘twelc buyten de vercopinge wert gehouden daeronder begrepen de wijngaerden heeft gecoft Jan Joostenz. om 2 gulden 5 stuyvers; borge … Aldus gedaen opten 14en octobris 1598. Des ten oirconden deesen ondergeteyckent. [er is ook een los briefje, getiteld: Dit is die maenscheel (=inmaning-cedulle) van de boemen ende wijngaerden die vercoft zijn in ’t tuchthuys, met dezelfde gegevens, waaruit blijkt dat Vincent eerst maar de helft van zijn schuld betaalde, en aan het eind de notitie: hierop ontfangen mit die santlooper daer in gereeckent 35 stuyvers].

Men laet elceenen mitsdesen weten dat ’t water van de Volresgraft ende van de graften daerinne responderende om ‘tzelve te verversschen sal werden uytgemalen ende dat men zal beginnen te malen op morgen den 18en deser lopende maent octobris ‘smergens mitten dage. Ende dit al teneynde elceenen die ’t angaet hem hiernaer zal mogen gedragen. Aldus gedaen ende opgeslagen desen 17en octobris 1598. Elc zegget den anderen voort.

[fol. 21] Opte volgende voorwaerden wil men hier in ’t openbaer besteden het droochmalen van de Volresgraft voor een geheel jaer tot zulcken dagen ende tijden als men den aennemer ‘tselve zal laeten weten. Den aannemer zal des vermaent zijnde deur zijn paerden mitte molen staende in ’t Princhenlogement droochmalen de Volresgraft mitsgaders de graften daerinne responderende, ten welcken eynde men buyten des annemers costen de 3 schotdeuren laten nedervallen, ooc de goten stellen zal. Zal zijn malen telcken beginnen ‘smergens mitten dage ende teneynde hem geen belet en come in malen mits yet breeckende, zal men hem bijstellen een of twee timmergesellen omme hem strac te mogen helpen. Sal alle ’t water tusschen de schotdeuren zo schoon uytmalen als hem doenlicken zal zijn. ‘twelc gedaen wesende zal men omme behoorlicke schuyringe ende ververssinge te crijgen eens water van achteren laeten inneloopen om den bagger naer de molen te schieten ende ‘tselve gedaen zijnde zal men de schotdeuren nochtans laeten vallen ende zal ’t water andermael werden uytgemalen ende alsvoren ververst. ‘twelc gedaen zijnde zal men den aennemer zijn bedongen penningen voldoen, ende zal men denzelven gelijcken betaelen zo meenige reys als hij ten bevele van de besteders in forme alsvoren zal hebben gemalen, het lopende jaer geduyrende, te weten totten 14 octobris 1599 toe. Ende indien de annemer naer behoorlicke vermaninge in gebreecke waer, zal men ’t werc t’ zijnen pericule ende laste mogen besteden tot voordeel van de besteders zoo ’t minder besteet werde ende tot achterdeel van den aennemer werde ‘t meerder besteet. De annemer zal op staende voet borge stellen voor 't voldoen van de voorwaerden, diewelcke staen zal als principael ende mitsdesen verstaen wert te buyten gegaen te hebben de benefitiën Ordinis et excussionis ende hem van haer goeden verbeurt te hebben tot bedwang van allen rechteren ende indien den annemer versuymde etc. De besteders behouden aen hem etc. Die laechste inset zal beschoncken werden mit 30 stuyvers. Es laechst ingeset bij Jacop Cornelisz. Breyer omme tien gulden, daervooren hem ’t malen es toegeslagen, ende Dirc Moy(?) es zijn borch gebleven. Actum 14 octobris 1598. Dees comt voor ’t laechst insetten 30 stuyvers.

29-11-98. Verleent ordonnantie om Cl[aes] Zuyc van voor zijn ende zijn wijfs diensten voortsaen ende op huyden innegaende te betalen weeclix 6 gulden.

Verleent ordonnantie van 4 gulden 12 stuyvers 8 penningen voor bier [op diverse data]; noch voor 6 groene manden 18 stuyvers ende voor de graefmaker van doden op te nemen ende begraven 20 stuyvers, tsamen f 4-12-8.

Verleent ordonnantie om Geryt Dircxz., chipier, van 113 gulden 4 stuyvers voor montcosten van Jan Pietersz. van den 18 mey totten 27 november 17, 18 ‘sdaechs(?), voor montcosten van Natanael van den 20 july totten 23 november, elc tot 6 stuyvers, f 39-0-0. [volgt nog een lijst van geleverd textiel, toffelen, schoenen, maakloon voor slaeplaeckens, hemden, craechgens enz.]

Verleent ordonnantie om Willem de Milde van 431 gulden 4 stuyvers voor 154.000 double hartsteen, gelevert tot Martini toe, ’t duysent tot f 2-16-0.

Verleent ordonnantie om Pieter Paets ende Jan Jochumsz. van 306 gulden 17 stuyvers 5 penningen voor 108 hoeden calx totten 11en november toe gelevert, ’t hoet tot 2-16-8, bij Paets 70 hoet 6 ton, bij Jan Jochumsz. 37 hoet 7 ton, tsamen 306-17-5.

5 february 1599. Verleent ordonnantie om Wijnant Jansz. t’ Alphen van 54 gulden 6 stuyvers 14 penningen van 4625 pannen, ’t duysent tot 11 gulden 15 stuyvers, ende 1000 vorsten tot een blanc ’t stuc, hier f 54-6-14.

Verleent ordonnantie om Loys Cornelisz., smit, van 25 gulden 10 stuyvers 8 penningen over spijckeren als 4000 vierponden, ’t duysent 1-0-0, 6000 drieponden ’t duysent 0-18-1, voor 100 tweeponden, voor 500 double tot 3-16-4, voor 3000 lasijsers tot 2-11-0 ’t duysent, voor 200 ribnagels tot 1-4-0, voor 100 slootnagels 0-6-1 ende voor 25 schotspijckers 0-0-10, tsamen f 28-10-8.

[fol. 22] Verleent ordonnantie om Geryt Bouwensz., kistemaecker, van 5 gulden over ende in betalinge van 4 ramen bij hem gemaect in ’t oostwertse nieuwe huys in de Houtstraet.

Verleent ordonnantie om Zuyc van 3-8-8 [voor vooral bier en impost en voor een pont kaerssen daer de metselaers bij hebben gewrocht in ’t vloeren.]

Verleent ordonnantie om Cornelis Jansz., houtcoper, van 168-6-0 [volgt een ellenlange reeks van diverse soorten hout met prijzen]

Verleent ordonnantie om Pieter Goossensz., smit, van 105-11-7 [volgt een nog langere reeks van geleverd ijzerwerk met prijzen]

[fol. 23] 27 february 99. Verleent ordonnantie om Willem de Milde van 266-0-0 over 95.000 grote hartsteen bij hem gelevert tusschen 4en decembris 98 ende 20en february 99, ’t duysent mitte vracht tot 2-16-0.

15 mey 1599. Ordonnantie gemaect omme Jacob Cornelisz. Beyer van 15 gulden 12 stuyvers 8 penningen als voor ’t gebrec aen de molen dat hij de volle helft langer heeft moeten malen 5 gulden; voor 2 pont resels 11 stuyvers; ende voor olye 1 stuyver 8 penningen; noch voor ’t malen gedaen den 7, 8, 9, 10 mey volgende de bestedinge 10 gulden; mit last omme hiervan reeckeninge apart te houden om mit ander gelijcke penningen verschoten ende te verschieten teynden sjaers ommeslach gemaect te werden tot laste van de gehuysden hierdoer geryft.

16 meye 1599. Verleent ordonnantie om Dirck Walichsz., slotemaecker, van 73 gulden 13 stuyvers voor ijser- ende slootwerck [volgt hele lijst met prijzen]

Verleent ordonnantie om mr. Salomon van Dulmerhorst van 73 gulden 11 stuyvers over 287 voeten glasen, de voet tot 5 stuyvers, facit 71 gulden 15 stuyvers ende aen slootnagelen daer deselve glasen mede ingeset ende de wintijsers mede gespijckert zijn 37 stuyvers, facit tsamen 73-11.

Verleent ordonnantie om Jacop Dircxz. den Dubbelden, metselaer, van een somme van 55 gulden 17 stuyvers over de volgende estrycken ende potten: 8851 glaesde estrycken het duysent tot 6 gulden facit 53-2-0; 450 roo estryck, ’t hondert tot 10 stuyvers, facit 2-5-0; 2 potten met twee steenen met gaten tsamen 0-10-0.

Verleent ordonnantie om Bruyn Cornelisz. van Couwenhoorn van 168 gulden 12 stuyvers 4 penningen over ’t naervolgende loot ende arbeytsloon. Eerst tot alle de looden gooten 1791 ponden, ’t hondert tot zes gulden vijff stuyvers, facit 111-18-12. Noch over 13 pont soudeersel, ’t pont tot 4 stuyvers 8 penningen facit 2-18-8; Noch over 386 pont back- ofte pijploot, ’t pont tot 2 stuyvers 8 penningen, comt tsamen 48-5-0; Ende van arbeytsloon van ’t leggen derselver gooten tsamen 5-10-0.

Verleent ordonnantie om Zuyck van 6 gulden 19 stuyvers 8 penningen [vooral voor impost van bier]

14 juny. Verleent ordonnantie om Jan Gerytsz. Buytewech van 450 gulden over 100.000 clinckert bij hem gelevert ’t duysent tot 4 gulden 10 stuyvers gevallen Pynster voorleden.

12 july. Verleent ordonnantie om Willem Poulsz. van Thoornvliet op Andries Jacobsz., thresorier extraordinarys, van een somme van 92 gulden 8 stuyvers over 33 hoeden calcx, ’t hoet tot 2 gulden 16 stuyvers.

[fol. 24] 17 augusti. Verleent ordonnantie op Andries Jacobsz., thesaurier extraordinarys, om mr. Salomon Davidtsz. van Dulmenhorst van 96 gulden 5 stuyvers over de volgende glasen ende andere dingen [volgt een eindeloze opsomming van gemaakte glazen, met nauwkeurige aanduiding van in welk vertrek ze gemaakt werden, met grootte en prijs. In totaal groot 372 vierkante voet enz. à 5 stuyvers = f 92-5-0 + nog wat nagekomen werk]

[Idem aan Bruyn Cornelisz. van Couwenhorn f 180-9-8 over gespecificeerd loodgieterswerk]

[Idem aan Claes Andriesz. Zuyck voor de impost op bier]

Verleent ordonnantie op Andries Jacobsz. voornoemt om mr. Cornelis Henricxz. van der Goude van 488 gulden 5 stuyvers in betalinge van 155.000 IJselsche clinckert, ’t duysent tot 3 gulden 3 stuyvers.

[Idem aan Dirck Walichsz., slotemaecker, f 33 voor gespecificeerd ijzerwerk]

[fol. 25] [Idem aan Pieter Goossensz., stedesmith, f 118 gulden 2 stuyvers 8 penningen voor ijzerwerk; volgt een hele bladzijde met specificatie van vooral geleverde spijkers, zowel in de huizen aan de Houtstraat als in het huis van Geryt van Heussen, waar ook zéér ingrijpende bouwactiviteiten waren]

22 september 1599. [Idem aan Claes Zuyc van 9 gulden voor turf]

[Idem aan Willem de Milde van f 202-16-0 over 78.000 grote hartsteen tot 2-12-0 ’t duysent]

27 november. [Idem aan Willem Pouwelsz. van Torenvliet van 96-19-0 over 34 hoet ende 5 ton calx, ’t hoet tot 2-16-0]

23 decembris. [Idem aan Willem de Milde van 70-4-0 over 27.000 grote hartsteen tot 52 gulden [=stuivers?] ’t duysent, de vracht daerin begrepen]

[Idem aan Aernt Cornelisz., scrienwercker, over 17 gulden over scrienwerck ende arbeytsloon]

[Idem aan Dirc Walichsz., slootmaicker, van achtien gulden zestien stuvers voor slootwerk]

[Idem 10-5-8 aan impost op bier, voor ’t dragen van spijckeren ende voor een santloper]

[Idem 12-4-0 om Pieter van Eyndoven voir hem ende ten behouve van de andere clercken ter secretarye ten desen gebruyct ter zaecke ende in betalinge van het scrijven ende registreren van 61 ordonnantiën het tuchthuys angaende mit ’t begin van dien, begonst ende geeynt den 23 decembris mit ’t pertie van 10-5-8 omme Zuyc]

20 january 1600. [Idem aan Cornelis Jansz., houtcoper, f 291-9-12 voor geleverd hout]

[Idem aan dezelfde voor f 163-3-0 voor geleverd hout aan de huisjes van Van Heussen]

Transcriptie van SA II inv.nr 336 fol. 247-286, VERBAEL VAN DE REYS T’ AMSTERDAM ANGAENDE DE CAGESCHUYTVOERDERS, HET TUCHTHUYS ENDE DE BROOTSETTING, gedaen den 19, 20, 21 octobris 1597.

[hier volgt alleen hetgeen op het Tuchthuis betrekking heeft, beginnende folio 262, maar in een eigen foliëring van dit verbaal fol. 16, geschreven door een klerk, maar wel gecollationeerd door Jan van Hout] Ten laetsten, alsoe ic ooc angenomen hadde om mij, daer zijnde, wat te informeren opte gelegentheyt van het tuchthuys ende de vordernisse, ordre ende ’t onderhout vandien, hebbe ic zulx aen burgermeesteren ooc versocht, die mij daerinne ende in ‘tgunt ic vorder mocht begeren, alle vruntlicke behulp ende vordernisse toegeseyt ende mitterdaet gepresteert hebben, als zeyndende strac om eenige van de vaderen tot opsicht van het voors. tuchthuys gestelt om hem aen te seggen ende te belasten mij van alles openinge te doen, dan zoe dezelve zoe mits de marctdach als de slachtijt nyet en waren te becomen, deden hem bevel van mij ten twe uyren naer de middach teneynde vers. in het tuchthuys te verwachten.

Volgende denwelcken zijn de voorn. Baersdorp ende ic nair middage ten twe uyren gegaen naer het voorschreven tuchthuys, ‘twelc begrepen es ter plaetse daer ’t Clarissenconvent geweest ende aldaer staende es in den …[oningevuld], alwaer comende vonden aldaer IJsbrant Harmansz. ende … [oningevuld], buytenvaders van ’t voors. tuchthuys ende [fol. 268] mit dezelve daerop in tsamenspraec tredende ende gevraecht zijnde op wat ordre ‘tselve was gefondeert, mitsgaders op de nutticheyt ende voortgang vandien, ooc op de gebreecken die hem daerinne zijn bejegent ende ‘tgunt vorder ‘tselve angaende in consideratie mocht comen, gaven ons ter antwoorde dat zij alsnoch geen ordre op ’t beleyt vandien van burgermeesteren wegen en hadden ontfangen, mer alleen generale last om ‘tselve mitterdaet in ’t werc te stellen ende uyt de ouffeninge de ordre te ramen ende mittertijt te maecken, deurdien op ’t begin tusschen burgermeesteren ende regierders verscheyden gevoelen waren geweest, mer datter wel waren gemaict ende geraemt verscheyden voorslagen van dewelcke wij visie ende copie versocht hebbende, hebben ons deselve gewillichlicken medegedeelt, die ic om de memorie te bewaren goetgevonden hebbe te insereren in mijn jegenwoordige verbael, ende waren tot vieren in getale, hiernaer onderscheyden mit A, B, C, D ende van de volgenden innehouden:

Insertiën. A was geschreven bij de hand van Henric Lourijsz. Spiegel. Copie. BEDENKING op de grontvesten van ’t Tuchtuys.

Eerstelicken heeft men achte te nemen op de plaetse waertoe het Clarissenclooster nyet onbequaem es.

Ten tweden op de incompsten, daertoe U E. zullen believen eenich cloostergoed off ander gaende middelen te bestellen.

Ten derden op de scicking, te weten: 1en. Om ’t huys bequaemelic te vertimmeren tot gerijff van alderley ambachtleringe; 2. De bewaringe der tuchtelingen, zom los gaende, zom aen een bloc, zom in kerckers; 3. De tuchting derzelver, het oog hebbende als ’t voornaemste wit ende toeleg van dit huys om dezelve te maicken ofte te behouden: 1. Niet infamis 2. Niet schaamteloos 3. Gesond 4. Kleyn behoevigh 5. Arbeyt gewoon 6. Wingerich 7. Haar cost winbaar 8. Godvruchtigh.

[fol. 264] Om waertoe te comen heeft men te overwegen de volgende ofte beter bedachte middelen: Op ‘t 1e: dat men in zulcx bij willekeur ofte octroy (is ’t nood) voorsie. 3 (6). Dat men se bij nacht hyer in brenge. 2 (2a). Dat men binnenscamere vonnisse. 4. Dat de inbrengers ooc alle bewinthebbers des huys van nyemant te melden eed zullen doen. 5. Dat geen andere menschen hemluyden nimmermeer en zie. 6 (3e). Dat men versorge bequame huysinge, goet gerack, goet voetsel, goey lijfouffeninge. 7 (4e). Dat men hem geene nootdruft ende nyet meer van goet broot ende beste rogge gebacken wel gesoden cleyn bier, potspijs van erten, bonen ende gort met spec, vleys ende kees, alles bij mate ende gewichte, tot slechs noottrufticheyt. 8 (5e). Dat men nyemant meer als water ende luttel broots geve, dan die arbeyden ende daertoe willige zich vougen. 9. Dat men de onwillige om een goet ambocht te ouffenen off te leeren dwinghe mit plompe zwaren arbeyt van raspen, stampen, cennip cloppen, een radt te draeyen ofte in een molen te gaen. 10 (6e). Dat men de willighe mit [in ‘t?] jegendeel te williger maecte mits hem toeleggende een achtepaert ofte zestepaert ofte vierdepaert van hen winst, datzelffde verhogende off verlagende nae dat zij vlijtigh zijn. 11 (7e). Dat men hieroff bouck houde ende de dagen teeckene van alsulcke toesegginge, verhoginge ofte verlaginge. [fol. 265] 12. UUtgaende dat men hem dat betaele zulcx verdient loon om door zulcx middel te hebben van te erneren. 13. Dat men elcx naer zijn stercte, handicheyt ende vernuft een goedt ambacht leere, ooc dezommige meer. 14 (8e). Door goe voorgang van een binnenvoocht ende meesters westhalven dat men voor als nae geschicte mannen heeft te speuren door goede vermaninge ooc dwang, van hen gebet te spreecken eer se ontbijten, ’s-noens ofte ’s-avonts eeten ende als zij gegeten hebben, slapen gaen oft opstaen. 15. Dat men se op sommighe leeghdagen ooc eenige vermaeckelicke ouffeninge geve, dienende tot gesontheyt des lijffs eene raddicheyt der leden als schermen, in de wedde loopen, springen, steenwerpen, met een roer schieten, op welck altemet een prijs gestelt zoude mogen werden. 16. Acht te nemen off oock nodich zij datter twe off meer dienaers bij ’t huys wonen tot hulpe ende ontsich.

Ten vierden heeft men acht te nemen op de personen van: 1. Buytenvooghden 2. Binnenvooghden ende 3. Meesters.

Ten vijffden op de ambachten die men hier sal gequaemst ende nutbaerlicxt aenrechten es bij voorslach: 1. Schoenmaicken; dairaen hangen tassemaicken, hantschoemaicken, beursemaicken; 2. Passementwercken, ende dairaen clevende: smallen weven, fusteynen, boratten, floretten, linneweven, breyen, tapitserijen, baeliwerc; [fol. 266] 3. Kuypen, stoeldraeyen, lantaernmaicken, wielmaicken, schrienwercken, beeltsnijen, steenhouwen, timmeren, houtsagen, slotemaicken, smeden, glaesmaicken, mandemaicken. [Vanaf schrienwercken tot het eind staat een accolade met de tekst] Dese zouden alle aen des stats dagelicxe behouften connen te dienst comen.

B. Was gescreven bij de hand van doctor Sebastiaen. [1.] Staet te letten.

Alsoe dese zaecke nieu doch zeer nodich is ende overzulcx zeer lichtelic verhindert zoude moegen werden, welcke zoe nochtans nyet en behoirt, dat men alle beletselen zoeveel doenlick is an de zijde en waer swaricheyt over vallen zoude, zoeveel de zaicke lijden mach uyten oogen stelle; soude daerom misschien geradenst wesen over ’t inkomen voor de vroetschap nyet veel woorden te maicken, maer de oncosten die in ’t begin nodich zullen wesen, te verswijgen ende de weynich costen off ooc profijt die nae wel getrocken zal mogen werden, alleene voorgeven, want de zaicke toegestemt ende begonnen wesende zal ooc bij dien die alle costen gaerne mijden, om ’t vorige nyet verlooren te hebben wel voort toegestaen werden ende zal in alle geval ’t lodt bij der stadt geschoten moeten werden.

[2.] Bewaringhe: de zwaerder ofte lichter bewaringhe soude ooc mogen als een maniere van ’t bedrevene mogen opgelecht werden, mer alsoe ’t eygentlicke wit ende meeninghe van dit tuchthuys zal wesen niet soezeer straffe als beteringhe ende tuchtinghe [fol. 267] van alsulcke die hun eygen nut niet verstaende, sich der tuchtinge (als bijsinnige krancken der medicine) zouden pogen te ontrecken, zal men ’t ooge in desen te verlichten ofte te verswaeren op twe stucken aldermeest moeten hebben, te weten welcke meesten wil hebben om wech te loopen, ende welcke best de macht hebben ‘tsij bij verstandt ofte cracht om alsoe dergeene die langer tijt daerinne gebannen zijn ende tot een swaerder werc luy zijnde gestelt meerder te verseeckeren gelijc ooc die moeten werden die men vermercken zal loos te sijn ende die tot heur jaeren ende volle stercte gewassen zijn daerentegen die anders zijn minder te beswaeren.

[3.] Niet infaem: alsoe twederley eerloosheyt is, d’ eene over ’t bedrevene werck, d’ ander over de straffe, zoe en can noch d’ eene noch d’ andere anders bij eenige wette ofte kuere wechgenomen werden dan bij zodanige die de daden waeromme men de bouven in ’t tuchthuys stellen zal, eerlick te zijn verclaren soude, want bij zoeverre eenige keure crachtelick de diefte eerlick te zijn verclaerde als sommige schrijven weleer in Aegypten ten minsten een gewoonte geweest te zijn, zoe en soude dien diefte bedreeff daeromme nyet oneerlick zijn, noch oock wanneer hij daerover werde gestraft, mer dit en can met waerheyt niet geschieden, waere oock den gemeenenbeste niet vorderlicken, sullen daeromme die tot gevoelen van haer oneere souden mogen gebracht werden dezelffde met goetdoen ende een eerlick leven soucken moeten af te wisschen ende hierdoor mits dat zij oock onbekent zullen mogen zijn oft daer gaen wonen daer men van ’t vorige niet sal weten, onder andere burgers mede mogen verkeeren, want om deselffde tot yets te gebruycken, daertoe de wettelicke affdoeninghe van schande van node soude mogen schijnen, zal nyet wel mogen wesen overmits de ondeucht gemeenlick overal wat anhangen wil ende ten tweden dat die zulcx geweest zijn nauwelicx behoiren [fol. 268] over andere gestelt te werden. Ten derden omdat men dese gesellen meestal tot ambachten houden zal, wesende een onbequaem leven om der onledicheyt wille om wijsheyt te leeren ofte te plegen.

4. Eedt niemant te melden. Dese zoude swaerlick gehouden werden ende oock nyet genouchsaem wesen in bekenden burgerskinderen om te verhoeden dat men nyet en soude gissen, jae, genouchsaem weten dat deselffde in tuchthuys waren, ende in onbekenden andersints als de meeste wel zullen wesen waere het onnodich.

5. Kaes bij gewichte. Dit moste om de verscheydenheyt der jaren ende naturen met onderscheyt geschict werden ende verdeylt, soude anders een zeer ongelijcke gelijcheyt vallen, dat ooc onder gelijcke van jaeren dien ¾ genoech waere ende dies honger een lb. [=pond] eysch gelijcke veel zouden crijgen.

6. Lijffouffeninghe. Daertoe zal dienen hun dagelicke arbeyt, want om andere oeffeningen veele tegelijc los ende bijeen te laeten comen ende soude geen cleyne swaricheyden medebrengen, doch souden wel eenige van den jongeren ofte van den alrede meest betemden tot ‘tselffde toegelaten mogen werden.

10. Een part van hun winst. Dese zouden hen vergunt, vermeerdert, vermindert ende ooc geheel weder onttogen mogen werden, bij ten [=den] buytenvaders nadat zij uyt elcx doen bescheydelic souden vinden.

13. Ooc den sommigen meer ambachten [fol. 169] hoewel de ambochten sulcx schijnen dat men wel veele derselffder soude comen leeren, soe geschiet nochtans dat weynige ‘tselffde doen off om zodanige cleyn verstandt ofte vermits deselffde niet alleen geleert, maer dagelicx geoeffent moeten werden om deselffde wel te doen als meest in zeeckere handelinge bestaende; ende zoe wie oock meere willen ouffenen doordien zij die geleert hebben, bedyen meest den tijt luttel als die van ’t een op ’t ander lopende, nimmermeer neeringe coonen maicken, bij welcke nochtans der ambachtsluyden welvaeren bestaet, daeromme soude het misschien geradener zijn elc maer een te laeten leeren, tenware van ambachten die zeer grote gemeenschap hebben, ende bequaem zijnde om gelijck geouffent te werden.

15. Schermen, schieten. Wanneer men spraecke van de opvoedinghe der vrijer ende onverdorvener jongelingen zoude dat nyet qualick vougen, maer onder zodanige als hier comen zullen, nyet zeer wel als gezecht is ende en is niet meer voor de ongesontheyt bij ’t vermissen van dese te vresen dan men ziet dat de cattiven ofte gevangene der galeyen ongesondt zijn oft ooc menich naerstich ambachtsman die zelden tijt van zijn ambacht ledich is oft immers geen lijffouffeninge en doet temeer alsoe ’t al jongeluyden zullen wesen.

Verkiesinge van ambachte. Omme de tuchtinge recht te mogen doen ende de ondeucht voor toecomende te mogen verhinderen, dient wel bedacht wat oorsaicken hem daertoe hebben gebracht: deese zijn geweest onverstandt, de schande van de zaecke nyet begrijpende, welck deur anderer quade anspraecken ende voorgang werde gesterckt, en ten tweden gebrec door luyicheyt ende door niets te weten winnen veroorsaeckt wesende, het [fol. 270] verstaen hoe leelicken saicke steelen zij, want dieven zullen de meeste zijn die hyer zullen comen (hoewel oock wel andere somwijlen mede dienen getuchticht te werden) zal vanselffs door de volwassinge van hun verstanden coomen ende ooc van andere te weten binnen- ende buytenvaders ofte andere hen geleert werden, werdende zij daerentusschen van yets quaets te zien ofte hooren affgehouden, maer gebreckts oorsaicke luycheyt sal door arbeydt gestadich ouffenen van hem mede verdreven werden, want traecheyt is een gebreck sichselven voedende. Ende zoeveel angaet dat zij nyet en deeden om te winnen, vermits zij nyet geleert hadden, zal door ’t leeren van een ambacht voorgecomen werden, doch in ’t verliesen van deese in ’t geheele, want wie op sodanigen ambacht van deselffde die men in ’t huys zal laeten ouffenen gestelt zal werden, zullen de buytenvaders ofte ’t Gerechte moeten lasten in ’t verkiesen, segge ick, zal vooral acht genomen werden wat ambachten onder deselffde die men met luttel gelts beginnen mach, alsoe bij dese nyet en zal wesen dan een luttel overwinste de meeste profijten geven opdat zij uytgelaeten zijnde sich eerlicken souden mogen generen, ende opdat de oncosten van ’t huys eensdeels uyt de winste mede zouden mogen vervallen werden.

Maer dewijl dese zullen van boeven ende daeromme besloten ofte oock gesloten zijnde gepleecht moeten werden en sal men genige mogen nemen, tot welcke sodanige wercketuych van node is, dat zij hemselven, hun medegesellen ofte den meester eenich hinder zouden mogen doen, ende die in beslotener plaetse geoeffent mogen werden, ooc zonder veel in- ende uytlopens. Ende hoewel nauwelicx eenige en zijn met welckers gereetschap men nyet en soude mogen uytrechten, soe moeten nochtans de gevaerlickste als uyt breede bijlen ende messen, zware hamers, elcx gemijdet werden ende voorts tot verseeckertheyt van den [fol. 171] meesters ende binnenvoocht deselffde alsoe gesloten werden dat al waer ’t zij denzelffden zouden mogen overweldighen ofte oock ombrengen, hem nochtans niet mogelicken zoude wesen wech te geraicken. Welcke nu onder allen ambachten sodanich zijn, sal uyte voorgaende wel besloten mogen werden ende men zal de beste voor eerst mogen nemen, daer bijvougende sulcke ende wanneer de gelegentheyt vorderen zal.

De geltbuydel die gelijck alle d’ andere een moordenaer van den beginne is ende liever veele galgen met doode krengen dan steden met goede burgerie verciert, ziet, zal buyten twijffel op verscheyden wijsen de oprechtinge ende onderhoudinge van dit tuchthuys, hem zoe schandelick voorspel, soucken te verhinderen, maer dies te meer zal ’t dengeenen die hiertoe versocht zijn geweest gelieven daerinne te arbeyden alsoe geene moeyte zoe groot en zal mogen zijn die door de winste maer van luttel zielen niet versoetet ende vergolden zoude mogen werden.

C. Was gescreven bij de hand van Doctor Sebastiaen.

Ontwerp van de wijse ende forme des tuchts in den tuchthuyse.

Dewijle degeene voor welcken het tuchthuys gesticht is uyt heuren armoede eenichsints oorsaicke genomen hebben ende nemen om tot een zeer schandelicke wijse van leven te slaen, zullen deselve niet gevouchlicker te rechte gebracht connen werden dan zoe men hen middelen om sich eerlicken te geneeren, leerende daerbij nevens in goede tuchtige leeden opvoede ende gewenne.

Dese tucht dunct mij (onder verbeeteringe) dat in twe stucken gelegen is, te weten dat men hen leere weten wat zij doen ofte laeten moeten, ende dat men se het quade te laten ende ’t goede te doen, alsoe gewenne [fol. 272] dat het hen lichter ende angenaemer werde een sedich ende vroom dan een ongeschict ende godtloos leven te leyden.

De leeringe geschiet op twederley wijse, met woorden ofte met doen ende exemple de leringe door woorden is wederom oft bijsonder. De gemeene soude mogen zijn dat de binnenvader alle sonnendaechs voor den middach in een plaetse daer men alle de tuchtelingen die nuw eenichsints betemt waren bijeen zoude doen comen, eenige capittelen uyt den bijbel off eenich ander stichtelic bouck voorlaese, welcke capittelen hij soude mogen bij eene van den predicanten hem laeten uytteyckenen als namentlic daer eenige vermaeckelijcke ende tot vromicheyt vermanende historiën ofte spruecken verhaelt ende beschreven staen; nae den middach soude ofte de binnenvader ofte yemant van den anderen meesters die de gasten ambachten leeren zullen die daertoe bequaem souden mogen wesen, heur leesen ende schrijven indien zij ’t geleert hebben doen onderhouden ofte indien sij ’t nyet en conen leeren ende dit an het Onse Vader etc., Gelooff, Thien Geboden, dagelicx cort gebet voor denzelven bij d’ een off d’ ander predicant te stellen ende andere spruecken Salomonis, Ecclesiastici oft van Jesus Syrach, opdat zij tegelijc ende met eene moeyte het lesen ende scrijven ende de leeringen, historiën ende gebeeden zelve souden mogen leeren, waertoe nyet quaet soude zijn dat men nae ’t leesen eenen ygelicken affvraechde wat hij van de voorgelesene spruecken hadde onthouden ende dat men degeene die leesen leeren ofte schrijven alle haer lessen ende voorscriften van buyten dede leeren, ende insgelijcken de gebeden die zij alle morgens ende avondts voor ende nae den eeten lesen zullen, die men daertoe cort opdat ooc die wat bot zijn die te lichter souden conen leeren sal mogen laten beschrijven.

De bijsondere leeringe bij woorden zal daer[fol. 273]in bestaen dat de buyten- ende binnenvaders de meesters ende zoe wie yemant anders bij de gasten toegelaten sal werden te comen, een ygelicken naedat hij sich verloopen hebbe, voor zijne verbanninge oft in ’t huys zijnde bestraffe, onderwijse ende vermane, op ’t beste dat hij zal conen ende mogen, alle gelegentheyt die daertoe moge voorvallen waernemende. De leere bij exempel zal daerinne zijn dat men alle degeene die bij hemluyden comen zullen ernstelick oock op pene van heur conditie ende plaetse te verliesen (is ’t noodt) verbiede geen ongeschicte woorden te spreecken oft yet onduechdelicks te bedrijven, in jegenwoirdicheyt van de gesellen, mer alle tijts van yets heur ambachten angaende ofte enige deuchdelijcke reden te spreecken, waeromme in ’t verkiesen van de meesters oock sonderlinge op heuren ommeganck zal moeten gelettet werden. Maer omme hemluyden tot hetgeene sij nu geleert hebben te gewennen, sullen twe middelen bij der handt genomen mogen werden: ’t eene dat sij nyet tegens de gegevene leringen en mogen doen off men zoude het comen te weten, het twede dat nimmermeer soe wanneer zij yet misdaen zullen hebben dezelve misdaet ongestraft en blijve. Het eerste zal men tewege brengen eerstelick indien de tuchtmeester zijn werc daervan maecke dat hij bij heure slaepplaetsen dicwils come vernemen wat zij doen ende spreecken. Ten tweden indien zij bij denanderen comende, nimmermeer alleengelaeten en werden, maer die alle tijts d’ een of d’ andere van den meesteren passe bij hemluyden te zijn, voor welcke sij zich ontsien zullen yets onbehoirlicx te bedrijven.

I. Maer opdat nyet ongestraft en blijve indien yemant sich verliepe ende misdede, sullen wetten, wethouderen ende straffen gestelt werden. De wetten zullen deese ende diergelijcke zijn:

1. Niemant en zal lichtvaerdelic vloecken [fol. 274] ofte sweeren op pene van drie dagen te water ende brode te leggen.

2. Soe wie sijne gebeden ende de summe des Christelicken gelooffs als de Tien Geboden, het Geloove, het gebet Onses Heeren, naedat hij die eenmael wel geleert sal hebben ter vermaninge van yemande van den vaders ofte meesters nyet en zal connen opseggen, zal gelijcke drie dagen te water ende brode gelecht werden, maer zoe wie denselven qualick toespraecke, zal een maent in de gaten daertoe gemaict te water ende brode geworpen werden. Maer indien yemant sich zoeverre verliep dat hij de voors. personen stiete ofte smeete, doch sonder quetsinge (wat datzelve nae de stadtskeuren als an gepriviligieerde ende in statsdienst wesende personen bedreven, aen den lijve gestraft soude werden) sal dese misdaet met strenge gegeesselt te werden ende een halff jaer te water ende brode te leggen moeten boeten. Soe yemant dengeenen die te water en brode gelecht zijnde yet verspaert oft anders gecregen hebbende toestaecke, sal deselve drie dagen daervoor te water ende brode leggen.

4. Soe yemant met zijne medegesellen twist aenrechtede, sal eenen dach, maer indien hij met denzelven vochte, veertien dagen op water en broot gesettet werden. Quaeme yemant den anderen, doch sonder eenich peryckel (anders waere het den burgerlijcken wetten, van welcke nyemant om sijne misdaden gevrijet en wert ende haere straffen onderworpen) te quetsen, dat waer op geesselinge ende twe maenden water en broot te eeten.

5. Soe yemant ontuchtighe woorden spraecke, zal drie dagen met water ende broot tevreden moeten zijn.

6. Soe wie an zijn selffs oft sijner medegesellen cledinge oft an het huys eenige schade dede, zal veertien ofte meer dagen na der saicken gelegentheyt te water ende brode gestellet werden. [fol. 275] Indien yemant zijn werck nyet wilde doen dat hem op ware gelecht, sal voor d’ eerste maele gelijcke veertien dagen niet dan water en broot mogen hebben. Ende soe hij ten eynde derzelver noch nyet en wilde wercken, gegeesselt ende een maent te water en brode in de gaten geworpen werden, ende zoe hij alsdan noch nyet en wilde doen, sal hij ter bescheydentheyt van zijne rechters herder angegrepen moegen werden. Maer indien yemant daerenboven zijn werc moetwillich te schande maecte oft de spijse oft dranck onbehoirlick vernielde, zal gegeesselt ende drie maenden te water ende broot gesettet werden.

7. Soe wie den tuchtmeesteren voirliecht, zal de logen met eenen dach niet anders dan water ende broot te hebben moeten boeten.

8. Soe wie poochde uyt het tuchthuys met liste te geraecken, zal verbeuren gegeesselt met swaerdere boeyens ende block verseeckert ende in de duystere gaten een halff jaer lanck gesloten te werden, maer gebruyckte hij daertoe eenich gewelt, zoe sal boven de voorscreven peenen oock zijn tijt die hij daer gebannen [dit woord is verbeterd in ‘innegeseyt’] was op een nieuw ingaen, welck ooc plaets hebben sal wanneer hij door list buyten den huyse ware gecomen. Ende zullen die andre hyertoe eenige helpe doende, deselffde straffe mede onderworpen zijn, welverstaende dat alle die te water ende brode werden gesettet, daerom van heure wercken niet en sullen gevrijet werden, maer al evenwel gehouden zijn heure gesetten arbeyt aff te moeten doen.

Dat mede de peenen in de wetten gestelt om eenige omstandicheyden ’t stuc verlichtende oft verswarende tot bescheydenheyt van den rechteren verlichtet ofte verswaert sullen werden, nae welcker goetduncken ooc gestraft zullen werden alle mishandelingen daervan de wetten geen mentie en maicken.

[fol. 176] De gemaecte wetten zullen den gesellen alle sonnendaechs na de middach voorgelesen werden, opdat niemant sich moge verontschuldigen met onwetenheyt.

II. De regenten off buytenvaders van den tuchthuyse sullen bij den E. Gerechte deser stede gemachticht mogen werden om alle acht dagen tenminsten met heurer tweën verschijnende alle misdaden na de wetten oft reden met penen boven geesselinge nyet gaende, te doen straffen, ten waer eenich swaerder stuck dadelijcke straffe ware vereysschende, waertoe zij alsdan bij den tuchtmeester ontboden souden mogen werden; voor dese souden d’ anclachten bij de binnenvaders ende meesters zonder des beclaechdes weten gedaen werden, die in hun verclaren gelooff soude werden gegeven. In mindere mishandele oock elck alleen, maer in swaerder straffen wanneer twe alleleens getuychden, waerop alsdan de beclaechde gehoort sijnde, gewesen soude werden nae goetduncken van de regenten.

III. In ’t belieden van de straffe soude men desen voet mogen nemen, dat men als driederley staet ende leven stellende: 1. Het quaetste dergeener die te water ende brode in de gaten werden geset, hetzij met geesselinge oft zonder deselve; 2. het middelste dergeener die te bier ende brode in heure gewoonlicke plaetsen oft ooc aen de tafel van d’ andere werden gehouden; 3. het beste dergeener die men in een gemeene plaetse daer zij oock hem werck doen met broot, bier, potspijse ende andere goede doch oncostelijcke kost zal houden. Soe wanneer nu yemant vannieus in ’t huys comt, sal men denzelven bij de middele maniere veertien dagen mogen houden om zijne sinnen daerentusschen wat te vergaderen, hem lopende dezelve tijt altemet voorstellende dat het maer aen zijn wille gebreecke dat hij nyet beter ende nae de laeste maniere werde gehouden, daerentegen dat hij onwillich blijvende, doch ten eynde der veertien dagen nae ’t inhouden van de 16 (of 6?) wet voorschr. gedwongen zal werden te moeten arbeyden. Ende waer goet dat zodanige nieuwelingen soelange deselve niet gewillich, besadicht [fol. 277] off mit straffe vermurwet ende gebroocken en sijn, alleen oft maer bij dengeenen die met hem ingecomen zijn, voor ’t eerst gesettet werden opdat der zodaniger ongesturicheyt d’ alrede betemmede nyet wederom baldadich ende balhorich maeck.(5?) Ende sal nodich zijn acht te nemen dat denselven die sich onhebbelicken sullen gelaten alle middelen van sichzelve te beschadigen werde benomen, want het te geloven is dat de viandt van alle goede tucht ende ordonnantie door diergelijcke middel wel zal soucken te verhinderen de schade die hij hyer zal moeten lijden. Maer wat belangt degeene die nu een wijl aldaer geweest hebben, jegens deselfde sullen de straffen nair inhoudt der wetten oft nae reden gebruyct mogen werden.

Waeromme zonderlinge te letten zal staen dat men nimmermeer yemandt door hertneckicheyt boven late leggen, maer alletijts met verswarende straffen anhouden totdat men hem geboogen oft gebroocken zal hebben. Want sulcx bij d’ andere vernomen wesende, zullen liever hebben ten eersten goetwillich te doen waertoe zij doch namaels anders gedwongen souden werden. Ende hoewel dit alles nyet sonder veele moeyte ende onlasten zal conen geschieden, zoe en zal het nochtans den regenten (meen ick) niet verdrieten indien ’t hen gelieve te gedencken hoe grooten saicke dat het zij de zielen wel van boven ofte noch yet ergers nochtans van menschen na den beelde Godes geschapen ende door het bloet zijns soons verlost ter behoudenisse weder te helpen brengen die andersints door hare angenomene boosheyt eeuwichlick geschapen waeren verlooren te gaen.

Om welck bedencken ic mede zeer geerne dit voorslach heb willen doen omme bij den H.H. Regenten ‘tgeene zij oirbair solden mogen vinden daeruyt genomen ende voorts de zaicke zoe haere bescheydenheyt geraden vinden zal ten besten ende meesten nutte des huyses angestellet te werden, daertoe ick hemluyden wensche den H. Geest door welcken alle goede [fol. 277] saecken gedreven werden. Ao. 1595 den 21 november, ende was onderteyckent S. Egberts.

D. Copie. Aen den E w h(eren?) den h(eren?) schoudt, burgermeesteren, schepenen der stadt Amstelredamme.

Alsoe nu W.E. wijse heeren, ’t gebou des Tuchthuys op luttel nae voltogen is ende om ‘tselve te belieden tot de meeste proffijt dergeener die bij vonnisse ofte inseggen van den E. Gerechte daerin geset sullen mogen werden eenige ordre te maecken van noode zal sijn, hebben degeene die ’t Uwe E. gelieft heeft in dese zaecke voor dees tijt te gebruycken op ’t gelieven van Uwe EE. ende onder verbeteringhe van dezelven geraemt alsvolcht: dat men de gesellen op driederleye wijse soude mogen houden, d’ eerste ter redelicker nootdruft van linnen ende wollen, bulten ende dexel, ende hen gevende goede nochtans oncostelicke spijse, broot, boter, case, potspijse ende somwijlen luttel vleysch ofte visch, mit slechten dranck als cleyn bier. De twe andere manieren souden tot straffe dienen, twe mindere wanneer men henlieden meer broot ende bier in heure slaepplaetsen ofte oock aen den gemeenen taeffel (tot meerder verdriet) en gave tot meerdere straffe wanneer yemant in de gaten alrede daertoe gemaict gegeesselt zijnde ofte nyet te water ende brood gelecht werde.

Dat men die nieuws in ’t huys zullen comen voor ’t eerste in eenen van d’ affgeslotene plaetsen te bier ende te brode na de twede voorgestelde wijse veertien dagen onderhielde om aldaer een weynich te mogen bedaeren, lopende welcke tijt de tuchtmeester hem soude ten kennen geven dat hij, wanneer hij maer wilde doen zodanigen ambocht als den regenten oft den buytenvaders goetduncken [fol. 279] sal tot meerdere vrijicheyt ende beter onderhout zal mogen geraecken, daerentegen dewijle men nyet en verstaet dat yemant mit quaetdoen de vrije const soude winnen dat hij teynden der twe weecken na de wetten des huysses tot arbeyden ende zijne cost te verdienen gedwongen zal werden opdat zij alsoe om heurselffs beste tot arbeyden ende goetdoen beweecht ende gedwongen zoude werden.

Dat de nairvolgende ofte andere diergelijcke wetten bij den E. Gerechte werden gestelt ende de regenten gemachticht om de straffen daerinne begrepen in ’t werc te stellen. 1. Soe wie vlouckt off sweert, dat hij drie dagen nyet dan water en broot sal crijgen. 2. Soe wie de Tien Geboden, het Gelove, Vader Ons ende de gewoonlicke gebeden naedat hem die eenmael wel zullen sijn geleert, ter vermaninge van yemande nyet en zal connen opseggen, dat hij gestraft werde als vers. is. 3. Soe wie den regenten, binnenvader off meester mit onhebbelicke gelate ongehoorsaem is, sal men acht dagen nyet dan water ende broot geven. Hadde hij qualick daerenboven henluyden toegesproocken, hij sal een maent in de gaten te water ende broot geworpen worden. Mer verliep hij sich zoeverre dat hij deselve in vervelen moede geraecte, stiet ofte slouch, doch zonder quetsinge (want sulcx den E. Gerechte na de keuren van ’t quetsen der personen die in statsdienste zijn spreeckende te straffe zoude staen) dat waer op strengelic gegeesselt te werden ende een halff jaer [erboven geschreven: twe maenden] in de gaten ter water ende brode te moeten leggen.

4. Soe wie met zijn medegesellen twistet, zal eenen dach, die daermede vechtet veertien dagen water ende broot moeten eeten, mer quetse hij hem doch zonder peryckel, dat zal hij met geesselinge ende twe maenden in de gaten te water ende brode geworpen te werden moeten boeten. Waer de wonde periculeux, sulcx dat de gequetstede quaeme te sterven, dat soude nae [fol. 280] burgerlicke wetten gestraft worden, van welcke sich niemant door quaetdoen vrijen mach.

5. Soe wie ontuchtige redenen spreect, sal drie dagen nyet dan water ende broot gegeven worden.

6. Indien yemant het werck hem opgelecht bij de regenten nyet en dade noch en wilde doen, sal veertien dagen nyet dan water ende broot gegeven werden. Dede hij ’t ten eynde derzelver dagen noch nyet, hij sal gegeesselt ende een maent in de gaten gelecht werden alsvooren. Waer hij alsdan noch onwillich, sal met scherper geesselinge ende langer tijt ter bescheydenheyt van de vaders gestraft mogen werden. Waerinne sonderlinge te letten zal staen dat men nimmermeer yemant door hardtneckicheyt boven late leggen, maer alletijts met verswaerde straffen anhouden totdat men hem gebogen ofte gebroocken zal hebben. Want sulcx bij d’ andere vernomen wezen, sullen liever hebben ten eersten goetwillich te doen waertoe zij doch namaels anders gedwongen souden werden. Soe wie zijn werck off de cost vernielde, sal men geesselen ende een maent in de gaten leggen alsvooren, maer zoe wie aen zijne ofte sijner medegesellen cledinge off aen den huyse schade doet, zal met veertien dagen nyet dan water ende broot te crijgen oft anders na der saicken gestraft werden.

7. Die logentael spreect, sal mit een dach te water ende brode te leggen gestraft werden.

Die yemande gestelt ofte gelecht zijnde alsvooren eenige spijs ofte dranck die hij bespaert off andersints becomen soude mogen hebben toestaecke, dat waere op drie [erboven geschreven: acht] dagen mit water ende brode tevreden te moeten zijn.

Soe wie met eenige loosheyt sochte uyt het huys ofte de plaetsen daerin hij geslooten is te comen, sal mit geesselinge ende een halff [erboven geschreven: maent] in de gaten te water en brode geworpen te worden, gestraffet werden, maer waer [fol. 281] hij als voors. is al buyten d’ uyterste deuren des Tuchthuys gecomen ende werde gecregen off hadde hij om uyt te geraicken wanden ofte sloten, buegels ofte kettinge gebroocken oft eenich gewelt jegens den tucht- ofte andere meesters gedaen sonder nochtans deselve te quetsen, want sulcx als voors. is gestraft soude werden, al waer hij schoon nyet wech geraect buyten den huyse, sal boven de voors. straffe mede verbeuren dat sijne jaren van dier tijt weder vannieus zullen beginnen te lopen. Al ‘twelc ooc verstaen wert van dengeenen die daervan geweten oft daertoe geholpen hadden, tenware sulcke wetenschap diende tot prouffijt van ’t huys. Welverstaende dat degeene die te water ende brode werden gelecht al evenwel heur opgeleyde werc gehouden sullen zijn te moeten voldoen.

Alle welcke penen om merckelicke ommestandicheyden ter bescheydenheyt van de regenten wat verlicht ofte verswaert zullen mogen werden. Zal mede tot derzelver redelick goetduncken staen de misdaden die in de wetten nyet vervatet en sijn met penen boven de geeselinge niet comende te mogen straffen, welverstaende indien eenige geesselinge van node zal sijn, dat dieselvige bij mijn heeren den schoudt ende zijne dienaers zal worden gedaen tot meerder ontsich ende vreese van de gesellen. Dat ooc mede ter discretie van de regenten zal staen indien yemandt bevonden wort hem wel ende vroom te dragen ende meer verdienen zal conen als den cost om denzelven wingerich te maicken hem yetwes van zijne verdiende loon zal mogen toegelecht worden.

’t sal mijne E. Heeren oock believen, onder verbeteringe alsvooren, te letten dat die inbanningh ofte inseggen alsoe zij dat mijne E. Heeren altijt an hoor behouden om den tijt van jaeren een weynich te verlangen ofte verminderen, nae haere E. discretie, want het soude mogen geschieden dat het huys daer veel aen gelegen soude mogen zijn om d’ een een jaer langer ende d’ ander een jaer eer te laten gaen. [fol. 282] Bij welcke wijse van tuchtinge te verhoopen is dat de gesellen daertoe gebracht zullen mogen werden dat zij oock heuren tijt verstreecken ende zij nu vrij geworden zijnde van den wech der deuchden daerop zij gebracht zijn nimmermeer en zullen wijcken.

Verhopen mede de regenten bij Uwe EE. over deesen huyse voor dees tijt gestelt dat ditzelve sonder merckelicke oncosten sal connen geschieden wanneer het getal der gesellen eenichsints wat groot ende zij in d’ ambachten die men daer stellen zal geouffent sullen wesen, want wat jongman die wat can ende wercken moet en is nyet machtich zijn cost te winnen, doch vertrouwen mede op U EE. dat gelijc zij hen de costen van den gebouwe nyet en hebben ontsien, hem insgelijcx niet verdrieten sal eenige middelen te versien die om ’t werc te beginnen van noden zullen sijn. ’t Is mede te verhopen dat zijluyden door de vaderlicke sorge van U EE. nu het tegendeel van heuren vorigen leven gesmaect hebbende, liever zullen hebben ende als beter verkiesen eerlick arbeydende, bij andere goede burgers te mogen verkeeren om ende aen ende andere nootdruft hebbende heuren evennaesten ende goede te dienen dan naect, hongerich, ongesont ende in vrese van heur leven in coude ende regen soo ’t den hemel geeft, achter lande te loopen, in stoupen, schuyten, lichteren ende als ’t wel luckt schuyren, hoybargen te slapen ende alsoe doende om luttel gestolen goets sonder eenige verbeteringe luy ende ledich door te mogen brengen als duyvels, martelaers te leven ende te sterven.

’t Welck voor te comen geen geringe saicke ende niet of weynich waerdich om op te letten geachtet mach werden, dewijl het angaet de behoudenisse der zielen die Godt de Heere in ’t werck der scheppinge op ’t hoochste verciert ende in de verlossinge op ’t duyrste gecoft heeft waerop veel meer dan dat het boven vile (so men se noemt) personen ende als niemande toecomende zijn bij den verstandighen gesien behoort te werden, jae, ‘tselfde hadde mogen tot meerder mededogen ende opsicht dengeenen bewegen die mosten [fol. 283] geweten hebben henluyden bevolen te sijn daer niemant anders eenige sorge voor draecht ende dat Godt alle menschen van eenen bloede geschapen heeft.

Alle ‘twelcke wij niet om Uwe EE. te onderrechten maer om onszelven tot het werck daerinne zij ons voor dese tijt gestelt hebben, eenichsints te hertigen ende om derzelver voornemen omme heure voorsaten hierin te willen overtreffen, gelijc het waerdich is daerdoor te prijsen wat langer hebben verhaelt, verhopende dat Heure EE. om redenen voors. ende andere die noch meer mogen zijn gelieven zal, zoe goeden zaecke vooruyt te willen voeren tot een exempel ende voorspel van andere overicheyt tot meerder ontlastinge van Uwe EE. als geene middelen van het quade te verwinnen nagelaten hebbende ende tot grooten prouffijte deser stede, waertoe God de Heere die niet en wil dat yemant ooc van den geringsten verloren gae indien men mit behoirlicke ernst daerinne voortvaert Zijnen hulpe ende zegen buyten twijffel oock geven zal.

[vanaf hier weer Jan van Hout:] Ende mit hem vorder van de gelegentheyt ende vordernisse des voors. tuchthuys spreeckende, zeyden dat de tuchtelingen waren gecomen tusschen de tsestich ende tseventich personen, zommige die daerinne gebrocht zijn doordien zij bevonden waren zonder anhout ende als vagabunden te loopen, sommige die daerinne bij sententie van schepenen voor eenighe jaren waren gecondemneert, eenige nae die alvoren waren openbaerlicken geschandaliseert als gegeesselt ende gebrantmerct, zommige die ten versoucke van hare vrunden ende magen daer in gebracht waren mits haer dissoluyt ende ongebonden leven. Ic zach een vonnisse houdende condemnatie van twaelff jaeren mit de clausule dat vier de laetste jaren zouden mogen werden vercort opte verclaringe ende getuych van de binnenvaders van hem naerstich, eerlicken ende tuchtelicken [fol. 284] aldaer te hebben gedragen, ende zulcx nair gedaen betooch van de goede hope van beteringe. Opte vrage bij mij voorgeworpen, namelic off het nyet beter en waer ‘tselve tuchthuys aen twe off drie classen te verdeelen mit behoirlic onderscheyt tusschen geschandaliseerde boeven ende der goeder luyder kinderen die daer op ’t begeren van de vrunden werden gebracht, gaven ter antwoorde dat zij de scheydinghe aen classen ooc zouden goetvinden, mer nopende ’t onderscheyt van de gescandaliseerde dat zij de potboeven ende gelijcke quaetdoenders veel tractabelder vonden dan goeder luyder kinderen ende dat het grotelic zijn bedencken hadde, want aldaer nyemant en werde gebrocht dan voor ’t laetste remedie, ende dat die daer van zodanige innequamen, meest haer ouders geslagen of mishandelt, haer sloten opgeslagen, haer penningen fortselicken daeruyt genomen ende gelijcke grove feylen bedreven hadden, over dewelcke de Justitie zoe sij in handen vandien geraect hadden, strenge straffe zouden hebben moeten doen. Indien die bij desen middele niet en werden verschoont, dat den arbeyt die zij deden alsnoch stont de zwaerste mit raspen van bresilhout ende mit wercken van fusteynen off bombasijnen. Angaende het raspen, ‘twelc zoe wij zagen gedaen werde bij twe personen mit een sage off raspe bestaende van twaelff zagen besijden denanderen, ooc eene die wij zagen van tien, haer dachwerc de meeste tsamen tsestich ponden ’s daichs, de minste veertich ponden; dat ’t huys hadde van ’t pont een halff blanc voor den arbeyt. Dese arbeyders werden verscheydelic gebruyct nair zij naerstich off loy waren, desommighe stonden vier paren bij denanderen in een huys, ander stonden paer en paer in haer huyskens. Al de huyskens hebben haer in- ende uytgang op een gemeene plaetse, groot bij raminge vijff roeden in ’t viercant, ende werden alle de huyskens van buyten gesloten mit grendelsloten, invougen dat se de binnenvader van dezelve gemeene plaetse mach affsluyten. Zij mogen haren arbeyt afdoen voor drie uyren nair middach ende es hem de overende tijt vrij te leesen, schrijven etc. off over te brengen mit toegelaten ouffeninge [fol. 285] des lichaems. Die qualic wilden, werden boeyen aen de beenen gesloten mit achterslepende ketenen, t’samen wegende dertich, veertich ende meerder ponden, daer wasser een van bij de tachtich ponden swaer. Ic vont ooc een persoon aldaer die de boeyen ende een keten om beyde de beenen hadde. Daer wasser ooc die gansch nyet geboeyt noch geketent en waeren, invougen dat de boeyen en ketenen zoewel zijn tot hun straffe als het onthouden van spijs. Gebruycken ooc geesselen zonder ‘twelc zoe de vaders zeggen ’t huys niet te houden is. Zij comen ooc des avonts bij denanderen in een school, zoe om de gemeene gebeden te doen als om te leeren lesen en schrijven. Haer spijs es behalven potspijs goet roggenbroot mit goede boter ende goede caes, elc hun behoirlicke portie; sondaichs ende donderdaichs hebben zij elc van wat vleys, ooc twemael ter weec wat vis; hun dranc es bier van 30 stuyvers uyt eender handt gesoden. Zij slapen twe ende twe op een bedde van canefas mit stro gevult. Daer zijn camerkens tot zes toe, die elc mer een bedde hebben, ander daer drie off vier bedden innestaen; elcke camerken heeft zijn secreet. Daer en es noch geen zieccamer, mer werden de ziecken eenich gemac aen gedaen tot haer ordinarys plaetsen.

De meesteren verclaerden dat zij goetachten dat in het tuchthuys nyemant en soude behoiren te comen om den tuchtelingen de schaemt niet te doen verliesen, mer dat het qualicken te doen es. Zouden ooc goetvinden deselve tuchtelingen uyt eenderhandt te doen cleden.

Ten laetsten hebbe ic van hem een afscheyt genomen mit een begeren zoe ic yet angaende de ordre van tuchthuysbeworp off bij gescrift stelde, dat ic hem zulcx soude willen communiceren. Zij wilden van haer zijde gaerne van gelijcken doen ende diesaengaende mitten anderen houden goede onderlinge correspondentie teneynde zoe heerlicken begonnen werc , ‘twelc zoe grotelic was streckende tot vorderinge van ’t gemeenebeste, mit de meeste nut ende vruchten mocht werden beleyt ende in ’t werc gestelt.

[fol. 286] Brootsettinge [Van Hout meldt dat hij hiernaar geïnformeerd heeft en zijn rapport elders opgeschreven]. Alle ‘twelc bij mij invougen voors. benaersticht zijnde, bin opten 21en ‘smiddaechs ten elff uyren mitter schuyte weder naer Leyden gekeert ende ic mitsdesen de burgermeesteren ende regierders der stadt Leyden voor mijn wedervaren in desen rapportere ende zulcx mit mijn handt ende onderteyckeninge desen 22en octobris 1597 bevestige [w.g.] J. van Hout.

[fol. 317] Tuchthuys t’ Amsterdam

Op donredage den 29en january 1598 zijn meester Symon Fransz. van der Merwen, eerste schepen, ende Jan van Hout, secretarys, als gecommitteerden van ’t collegie van schepenen der voorschreven stede, des avonts tusschen zeven ende acht uyren mitter vroonschuyte binnendoer getrocken nair Amsterdam, alsoe de meeren mit het ijs noch waeren beleyt, omme volgende de brieven van credentie hem tot dien eynde bij burgermeesteren op ’t versouc van ’t collegie van schepenen voorscreven medegegeven, mit den vaderen off regenten van het tuchthuys aldaer te treden in communicatie ende onderhandelinge off Haer E. gelieven zoude eenige gevangen borgeren, die men om de eere, reputatie ende het respect van hun ouderen, vrunden ende gemaechstaelden voor zoeveel mogelic was te conserveren, nyet gaerne tot openbare schandalen (hare overtredinghen ende bedreven moetwillen zulcx verdient hebbende) en zoude brengen aldaer in den tuchthuyse te ontfangen ende voor haren arbeyt te tracteren, mit toesach ende anbiedinghe dat dewijle binnen deser stede bij die van den Breden Raidt goetgevonden ende eendrachtelicken besloten was ooc een tuchthuys te bouwen. Dat men ‘tselve in wesen ende gebruyc gebrocht zijnde, wederomme tevreden zoude sijn voor gelijcke tijt van die van Amsterdam gelijck getal van personen alhyer te ontfangen, inne te nemen ende te tracteren om haren arbeyt, ende miteenen omme ’t voorschreven tuchthuys nyet alleen te inspecteren ende hem opte gelegentheyt, geregeltheyt ende ’t gebruyc vandien te informeren, mer ooc mitten voors. vaderen ende regenten daerop ende opte forme van ’t gebou mitten ancleven vandien ende ‘tgeene diesaengaende off dienstich off ondienstich zoude zijn, naerder ende perticulierlicken te confereren ende communiceren. Ende tot Amsterdam angecomen zijnde op vrijdage den 30en january tsmergens omtrent acht uyren, hebben hem de voornomde Van der Merwen ende Van Hout deur behulp van Pieter Stevenszoon, statsmaeckelaer aldaer, stracx geaddresseert aen Ysbrant Harmanszoon ende Ysbrandt Ben, vaderen van het tuchthuys. Ende dezelve heure voors. brieven van credentie gelevert, voorgaende last geopent ende dien conformelicken versouck ende [fol. 318] anbiedinge gedaen hebbende, hebben hem verclaert op ’t versouc ende anbiedinghe gedaen hebbende, hebben hem verclaert op ’t versouc voor zoeveel ’t eerste poinct angaende was nyet te connen doen zonder voorgaende communicatie ende last van hare burgermeesteren, mit een ansegginge dat zij verduchten dat den tijt daertoe ongelegen zoude sijn, mits de veranderinge van burgermeesteren alsdoen voorhanden zijnde, mer zoeveel als angaet het twede poinct, hebben middelertijt den voornomden gecommitteerden ten genougen openinge gedaen van de geheele gelegentheyt van ’t voors. tuchthuys mit verclaringe op elc poinct dat hem diesangaende doer denzelven es affgevordert, ooc vruntlicke aenbiedinghe van willich te zijn t’ allen tijden des versocht zijnde. Daerop mit den gecommitteerden deser stede te treden in nairder conferentie ende dezelve mit hun goeden raedt ende advis in alles ten dienste en vorderlicken te zijn, ‘twelc bij de voornomde gecommitteerden van der stede wegen overdanckelicken angenomen zijnde mit versouc van diesangaende onderlinge correspondentie te houden ende dat zij hem van de goede genegentheyt van die van Leyden tot voirdernisse van heurluyder tuchthuys mochten verzeeckert houden. Zijn gesamentlicken gegaen nair het Raidhuys aldaer om aen burgermeesteren te hebben acces daertoe geen gelegentheyt en was deurdien burgermeesteren onledich waren in ’t doen van der stadt reeckeninge. Ende alsoe zij mit denanderen op ’t Raidthuys bleven teeren, zoe bespraecken de voorn. gecommitteerden ende de voors. vaderen malcanderen om op ’t scheyden van de maeltijt te wachten; ende zulcx opten Dam voor het Raidthuys de verschijnen nairmiddage ten halff twe uyren. Ende zijn daermede gescheyden, hoewel de voornomde gecommitteerden de voornomde vaderen ernstelicken versochten bij hem ter maeltijt te blijven. Naer middage ten voorgestelden uyre ende plaetse weder bij denanderen gecomen zijnde omme alsvooren acces te hebben, zijn burgermeesteren schielicken van het Raidhuys gescheyden terwijlen de vaderen voors. den voornomden gecommitteerden eens leyden in het geschilderde camertgen zo men ‘tselve aldaer nompt. Sijn daerom de voorn. vaders op ’t versouc van de voorn. gecommitteerden [fol. 319] mit ende beneffens denzelven gegaen naer ’t woonhuys van de heere burgermeester Hooft, dewelcke (zoe hij verclaerde) geen middel hebbende om zijn medebroeders zoe inder yet te connen vergaderen, deurdien zij gescheyden waren zonder meninge van dien dach weder bij denanderen te comen, invougen dat hem ygelicken begeven hadde daer hij zijn perticuliere zaecken halven te doen mocht hebben. Den voornomden vaderen ende gecommitteerden tijt ende uyr voorstelden op ’s anderendaichs, wesende zaturdage den laetsten des mergens ten halff acht uyren. Ende nair de voornomde gecommitteerden ende vaderen bij de voornomde burgermeester Hooft mit een imbijten t’ sijnen huyse waren vereert, hebben zij aen denzelven burgermeester Hooft oorloff genomen ende zijn mit den voornomden vaderen weder gegaen nair het tuchthuys omme vorder te zien, nyet alleen het tractement der tuchtelingen van spijs ende dranc des avonts, mer ooc de ordre van haerluyder school ende leeringe, ‘twelc hem vertonende zijn aldaer gebleven tot omtrent den zevenen in den avont. Ende mit den voorn. vaderen gesamentlicken van daer scheydende ende gebracht zijnde tot voor “De Drie Moerjanen” opten Ouden Dijc (daer de voorn. gecommitteerden gelogeert waren), hebben de vaderen om vorder ende op alles mit hem te mogen communiceren bij hem te gast gebeden gehouden ende onder vruntschappe getracteert. Opten voors. laetsten january des mergens omtrent ten acht uyren op ’t Raidthuys verschenen ende ter vergaderinge van burgermeesteren toegelaten zijnde, hebben nair voorgaende sommiere openinge van onsen last den voorn. vaderen ’s daechs tevoren voorgehouden van burgermeesteren in effecte verstaen dat hoewel zij wel geneycht waren om die van Leyden in alle gebuyrsame vruntschap te bejegenen, zij nochtans in ’t versouc zoo ’t leyt nyet en zouden connen bewilligen om der consequentiën wille als wesende genouch gelijc versouc anderen steden geweygert, gelijc de voornomde vaderen voorgaende ooc hadden verclaert ende geene tuchtelingen van buyten ontfangen dan mits ter redelicheyt hun montcosten betalende, te min zoe sij van de vaderen bericht werden dat zij den tuchtelingen [fol. 320] altans weynich te arbeyden hadden te geven, alsoe aldaer geen beresyl [Braziliehout] meer te becomen en was, ooc nyet verwacht en werde dan mit de eerste schepen; datter ooc in den tuchthuyse weynich plaetse was om meer andere te ontfangen, mer dat die daertoe notelicken zoude moeten werden bereyt gemaict, daer bijvougende dat het weynich reden zoude sijn eenen anderen te geryven mit ontryvinge van hemzelven. Dat zij ooc waren in ’t eynde van haren dienst, dewelcke op eenen dach nair geëxpireert, was ende zulcx in desen nyet gaerne eenige resolutie namen, daeraen hare nacomelingen in dienste eenich wangenougen zouden mogen nemen. Op ‘twelck de voorschreven gecommitteerden weder zeyden dat zij tevreden waren als boven verhaelt es in tijden en wijlen gelijc getal ende gelijcken tijt weder in te nemen ende ‘tselve apparentelicken nootshalven zouden moeten doen omme den nieuwen ancomelingen een voorschrift te geven mit dengeenen die nu den arbeyt ende de tuchtinge bekent, gewent ende eenichsints angenomen was. Eyntelicken verclaerden de voorn. heeren burgermeesteren van Amsterdam dat zij niet ongeraden vonden dat de voors. gecommitteerden mit den vaderen van den tuchthuyse daerop zouden mogen treden in onderhandelinge, gelijc bij eenige andere alreets was gedaen. Ende hyermede een vruntlic affscheyt nemende mit over ende weder anbiedinge van te willen continueren in ’t onderhout van de onderlinge oude vruntschap ende gebuyrsaemheyt, hebben den vaderen voornoemt affgevraecht hoe zij de betalinge van de montcosten ter redelicheyt zouden begroten teneynde onsen principalen daervan oock getrou rapport zouden mogen doen, hebben ons rondelicken verclaert dat zij van niemant noch minder en hadden gehadt dan hondert guldens in ’t jaer ende dat hoewel zij in desen nyet volcomelicken en waeren gelast, zoe gaven zij soeveel wel van hem ende maicten hem genouch starc om degene die men hem van stadtswegen zoude mogen toeseynden tot drie off vieren toe elc voor hondert guldens tsjaers in te nemen ende te tracteren volgende de ordonnantie van den huyse, mits dat het personen zouden zijn mit geenige [fol. 321] dollicheyt off bijsinnicheyt besmet. Ende daermede een eynde van ’t besoinge maickende, hebben den voorn. vaderen in de vers. herberge weder genodicht omme statswijn, daermede de heeren burgermeesteren der stadt van Amsterdamme voorscreven den voornomden gecommitteerden hadden vereert ende beschoncken mitten anderen te helpen drincken, ‘twelc doende en oorloff nemende, zijn de voorn. gedeputeerden van Amsterdam gescheyden tusschen twaelff ende een uyren, haer reyse nemende deur het Ye naer Haerlem, deurdien den noortoosten wint het gebroocken ijs aen denanderen weder vestichde ende het weer hem tot meerder vorst scheen te willen begeven. Ende mit ’t sluyten van der poorten deur Haerlem gepasseert zijnde, quamen omtrent ten elff uyren in der nacht voor deser stede, daer wij verbeydende tot des morgens, zijn omtrent ten zes uyren binnen deser stede wedergekeert. ‘twelc doende de voornomde Van der Merwen ende Van Hout mit een bosdrager hebben uyt ende onledich geweest drie dagen ende twe nachten die zij gereyst hebben, elc van hem tot drie gulden ‘sdaichs, ooc reysende nachten ende voor de bosdrager 30 stuyvers ‘sdaichs ende uytgeleyt aen vrachten 8 guldens 6 stuyvers. Ende alle ‘tgunt voors. es mijnen heeren van den Gerechte voor hun wedervaren in dezen rapporterende ende relaterende mit haerluyder onderteyckeningen, versoucken ter zaicke voors. ordonnantie van betalinge opten Tresorier Ordinarys, ende was onderteyckent: S.F. van Merwen  J. van Hout.

 

Jan van Houts Volkstelling 1581

Martin Hooymans

 

InleidingVolkstelling 1581

In 1581 organiseerde Jan van Hout de eerste complete en uitgebreide stedelijke volkstelling, die de geschiedenis der Lage Landen ooit gekend heeft. Andere eerdere volkstellingen, zoals die van 1574, zijn -hoewel van grote waarde- toch aanzienlijk summierder dan de onderhavige. Zelfs de prachtige Antwerpse Volkstelling van 1586 doet er aan uitgebreidheid iets aan onder en mist bovendien een paar wijken.

Aan alles kan je merken, dat Jan van Hout het beter wilde aanpakken dan in juni 1574, toen het door het beleg allemaal wat gehaaster moest. Nu hij op volle kracht het hele bestuurlijk apparaat aan het verbeteren was, liet hij geen mogelijkheid open om het “sloppy” te doen. Er werden “tel-teams” per bon opgesteld, die uitgebreide instructies kregen omtrent wat er precies van hen verwacht werd. En dat was niet weinig, zoals we wel verwacht hadden van Jan van Hout.

Niet alleen de hoofdbewoner van het huisgezin en het aantal inwonenden moest genoteerd worden, maar ook alle namen van die inwoners, dus ook van de echtgenote, de kinderen, de knechten en dienstboden. Verder waar de desbreffende personen vandaan kwamen, hoe lang ze in Leiden woonden, en bij de kinderen of ze "ouer" waren, of ze schutter, veertig, burgemeester, schepen waren, het kon allemaal niet op.

Dat vonden een aantal tellers kennelijk wat te veel werk, dus die zie je er met hun pet naar gooien, zoals zal blijken uit het complete verhaal, dat we nu op onze site gepubliceerd hebben. Daar is ook de transcriptie te vinden van de instructies en resultaten van het onderzoek naar de gegevens, die uit de Volkstelling te boven komen.

De dataset is uiteraard op Historisch Leiden In Kaart te vinden is. Kijk maar eens naar de adressen volgens looproute van het bon Wanthuis en het bijbehorende kaartje. Of neem een ander bon naar keuze.

 

Vogelarij op de Vroonwateren, 1593

P.J.M. de Baar

Vogelarij 01 

Jan van Hout en de Vogelarij op de Vroonwateren, 1593

Tijdens zijn onderzoekingen en opmetingen van de vroonwateren en wel speciaal die in en rond het Haarlemmermeer in de periode van met name 1593-1597, viel de aandacht van het stadsbestuur ineens op het verschijnsel vogelarij. Dat had wel met dezelfde gebieden te maken, maar is toch van een ietwat andere orde: niet het vissen in water, maar het gebruik van het water (en omliggend land) om vogels te vangen. Dat gaat met name om zwemvogels (mogelijk met uitzondering van eenden, die beter in eendenkooien gevangen konden worden, zie het ‘Eendenkooinummer’ van Rijnland, Tijdschrift voor Sociale Genealogie en Streekgeschiedenis van Leiden en Omstreken nr. 11 (november 1966; p. 297-334) met artikelen over de rechtsgeschiedenis en aantekeningen uit 1807 van F.C.J. Ketelaar en over de Warmondse en andere eendenkooien door A.G. van der Steur), en niet om zangvogeltjes en dergelijke, die beter in een vinkenbaan te verschalken waren (zie: Ignaz Matthey, Vincken moeten vincken lokken. Vijf eeuwen vangst van zangvogels en kwartels in Holland, 2002). Vaak was dat ook nog een soort van heerlijk recht, dat dus toekwam aan de ambachtsheer, en Leiden was nergens rond de vroonwateren ambachtsheer (behalve van De Vennip, maar dat was maar heel klein). Naar de opinie van het stadsbestuur en dus ook Van Hout kon niet iedereen zomaar vogels gaan vangen boven of in terreinen waar de stad Leiden het visrecht en dergelijke bezat, of zelfs de volledige eigendom van water en ondergrond (over dat verschil is na de droogmaking van de Haarlemmermeer tot bij de Hoge Raad geprocedeerd). Kortom, er moest eerst maar eens een grondig onderzoek verricht en uitgebreide rapportage gedaan worden, wat natuurlijk een kolfje naar de hand van Van Hout was. Vandaar het volgende rapport (voor de andere omstandigheden wordt verwezen naar Jan van Hout en zijn Vroonwaterenrapport, 1593). Vooral de vraag: wie had bij een conflicterende situatie tussen vogelaar en zegenaar voorrang, met andere woorden: wie moest zijn netten wegruimen om de ander ruim baan te geven, het zogenaamde wijken, lijkt wel van eminent belang geweest te zijn. Werkelijk iedereen die ondervraagd werd, kreeg ook vragen op dat gebied.

Over het vangen van vogels bestaat al de nodige literatuur, zoals het in 2022 verschenen Gevleugelde geschiedenis van Nederland, onder redactie van J.L. van Zanden c.s., al speelt het vangen van watervogels daarin amper een rol. Daarom is dit rapport uit 1593 des te waardevoller.

Transcriptie van Vroonregister B 2o. Lo., Archieven van de Stadsheerlijkheden en Vroonwateren (archief 0505) inv.nr. 991B, fol. 80v.-95.

Vogelrijen

Commissie opten vroonmeester Banchem om hem t’ informeren nopende de vogelrijen.

Die van de Gerechte deser stadt Leyden hebben Jasper van Banchem, vroonmeester deser stede, gecommitteert ende committeren mitsdesen omme hem van deser stede wegen te informeren opte vogelrijen die, ‘tsij bij de Camere van de Reeckeningen of bij eenige andere collegiën oft perticuliere personen werden verhuyrt binnen de bepalingen van stadts visscherijen ende [fol. 81] vroonwateren, te weten aen wat persoonen die verhuyrt werden, wat plaetsen, om hoeveel jaerlicx, hoe lange zij ‘tselve gebruyckt hebben ende of omtrent zoedanige verhuyrde plaetsen geen bequame legers meer en zijn om van stadtswegen oock tot vogelrije te werden verhuyrt, mit last om zijn bevinden te stellen bij geschrift ende aen die van de Gerechte te rapporteren, teneynde ‘tselve gesien op ’t onderhoudt van ’t veerthiende articule der vroonkeuren mach werden gedaen ende gedisponeert als de behoudenisse van stadts gerechticheyt dat uyteysschen zal, van ‘twelck geoordonneert es gemaeckt ende den voornoemden vroonmeester gelevert te werden de jegenwoordige acte, dewelcke ten bevele van de Gerechte es geteyckent desen 16en septembris 1500drientnegentich bij mij, ende was geteyckent J. van Hout.

Verbael Jaspars van Banchem, vroonmeester, nopende de vogelrijen bij andere personen gebruict op tstadtswateren.

Nota: Zij gecommuniceert mit Banchem

Achtervolgende de letteren van commissie verleent bij die van de Gerechte dezer stadt Leyden op mij, Jaspar van Banchem, vroonmeester derzelver stede, hier ingelijft [in de marge: staet fo. 80verso] bin ic, Jaspar van Banchem, vroonmeester voornoemt, tot mijn behulp medegenomen hebbende Jan van Hout, secretarys deser stadt Leyden, opten 19en septembris 1593 mit een roeyschuyte gevaren uyt der voors. stede naer de Aa omme eenige vogelaers daer woonende volgende mijn voorgaende last te hooren, alwaer wij voor ons ontboden hebben:

eenen Pieter Cornelisz. Specgen, vroonvisscher, woonende op Meerhuysen, out (zo hij verclaerde) omtrent 47 jaren, dewelcke op ‘tgunt voors. es gehoort zijnde, heeft ons verclaert dat hij die spreect mitsgaders Jan Pieter Dammasz., woonende op Huyckesloot, jonge Willem Pieter Burgersz. ende Aelbert Jacobsz., beyde woonende in de Buyrt, van joncheer Johan van Mathenesse tot Lisse vogelwater op stats vroonwateren innegehuyrt hebben als de Langerac, in ’t Span, de Zwarte Wal, achter ’t Cruys ende achter de Geest, te weten van den houc van de Duyl off totte Lijc toe, ende van daer overspringende [fol. 82] den Hout, ‘twelc een barre wal is, gelegen achter Hillegom, die zij als  buyten haer huyr zijnde, laeten leggen. Voorts tot in Hillegommer Poel toe. Ende dat hij die spreect ende zijn ouders zolange het hoecht ’t voors. vogelwater innegehuyrt hebben van mejoncker van Lisse ende van zijn ouders, die ‘tzelve in Den Hage ooc moeten huyren. Ende dat zij terzaecke van ’t voors. vogelen te huyr geven van elcke schuyt omtrent een daler ende bovendien elc 2 of 3 vogelen. Zeyde vorder dat de vogelaers van de voornoemde Matenesse innehuyrende eens in Den Hage zijn ontboden geweest om van hem te verstaen wat of hoeveel zij te huyr gaven. Ende gevraecht zijnde opten tijt van ’t vogelen ende in wat vougen ‘tzelve te werc gaet, zeyde ons dat de vogeltijt begint omtrent Alreheyligen ende geduyrde tot Lichtmisse toe ende zo lang daernaer alsser yet te vangen es. Dat men vogelt mit een net, zijnde 6, 6½ of 7 vamen [1 vaam=1,698 m] lang, ‘twelc gemaect wert van omtrent een pont gaerns, ende es mer eene doer die wel bij een voet onder ’t water leyt opdat de vogels daerover zwemmende ’t net niet en zouden voelen, ende wert getrocken mit een lijn bij de tachtich vaem lang; dat zij haer doer die op ’t water neervalt te windewaert aenslaen om mit haer schuyten te beter langs de coorde aen ende of te mogen comen, vangen zulcx gemeenlicken wilde vogel, oostersche vogel, taling, smient, meeuwen, craey die men nomt boomvogels of boomhoenderen, duycker, scherff, wilt, rijver, koot, topper-smient, karre-koet, valcker, bercheend ende witteliefgens. Seyt vorder dat een vogelaer mit een schuyt wel twee touwen beheren mach ende dat als hij mit zijn medehuyrders die haer voors. vogelwater gemeen ende onverdeelt gebruycken, malcanderen spreecken zo deelen zij de vang t’samen, mer niet spreeckende, dat elc zijn vang behout, ende dat het een oude ordonnantie es dat als de zegenaers comen, daer zij mit haer vogeltou leggen, dat de vogelaers opbreecken ende de zegen wijcken moeten, hoewel de zegenaer de vogelaers ooc wel geryft ende des versocht zijnde zijn toom wel elders leyt. Ende gevraecht zijnde of hij geen meer vogelaers en kende, van wien zij huyrden ende waer, zeyde: jae, ende nomde ons als ooc vogelaers zijnde Lenaert Jan Henricxz, woonende op Noockenwech(?), Jan Henricxz., Henric Dircxz, beyde woonende opte A, Thonis Louwerysz., woonende op Huyckesloot, ende Willem Cornelisz. Specgen, zijn broeder, mede woonende opte Meerhuysen, behalven meer andere vogelaers die in de Cage [fol. 83] woonen ende hij mit namen niet en kende. Dat ooc Jan Pieter Dammasz., jonge Willem ende Aelbert vermits van hem die spreect eenich vogelwater ooc gebruycten van de Heer van Warmont, namelic dat Willem Cornelis Specgen, zijn broeder, innegehuyrt heeft van de Heer van Warmont ende zulx gebruyct ’t vogelwater van de Middelbraec tot Dijxhorn toe, om vijftien stuvers ‘tsjaers. Ten laetsten dat de vogelaers die hun wateren van de Heer van Warmont innehuyren dezelve haer neering doen zo in de Voormeer als in de Aftermeer, ende de Cagers opte Norremeer ende daeromtrent; dat ooc de Brasemmeer wert bevogelt zonder dat hij weet bij wiens of op wiens huyr. ‘twelc ons dusverre angeseyt ende verclaert es bij Pieter Cornelisz. Specgen.

Hebben voorts voor ons ontboden: Henric Dircxz., woonende opte A, zijnde een vroonvisscher ende out als hij zeyde 45 jaren, dewelcke ons t’ onsen versoucke heeft geseyt ende verclaert dat hij mitsgaders Jan Henricsz. opte A, zijn zoon, ende Aelbert Jacobsz., woonende in de Buyrt, van de Heer van Warmont gesamentlicken innegehuyrt hebben ende zulx gebruycken de vogelrije opte vroonwateren tusschen de Oude Weteringe ende Brackoort [=Braecoort], ende dat zij jaerlix t’samen niet meer te huyr en geven dan 12 stuyvers ende geen vogelen; dat hij ooc wel weet dat Willem Cornelisz. Specgen vanwegen de voors. Heer van Warmont gebruyct ’t vogelwater van Midsbraec tot Dijxhorn. Ende dat jonge Willem insgelijx innegehuyrt heeft opte Kever ende in de Aftermeer, ‘twelc is de Kagermeer. Seyde vorder hij die spreect dat hij boven vijf of zes jaren ’t vogelwater niet gebruyct en heeft als ‘tzelve overgenomen hebbende van Mourijn Rochusz., mer heeft wel verstaen ende overlang horen zeggen dat de Heer van Warmont vanouts hier de voors. vogelwateren heeft verhuyrt ende dat de vogeltouwen alle zegenaers als zij daer bij comen wijcken ende opbreecken moeten, ‘twelc zij zonder wederzeggen doen. Ende nopende den tijt van ’t vogelen, de manier vandien ende wat zij gemeenlicken vangen, heeft hij die spreect even ‘tselve verclaert als Pieter Cornelisz. Specgen hierboven. ‘twelc ons dusverre angedient es bij de voornoemde Henric Dircxz.

Ende van daer voorts zeylende naer der Cage, es ons onderwegen ontmoet Willem Cornelisz. Specgen, die wij versochten dat mit ons zoude willen varen naer der Cage, daerinne hij bewillichde. Alwaer gecomen zijnde, heeft de voornoemde Willem Cornelisz. Specgen, vroonvisscher, [fol. 84] woonende op Meerhuysen, out zo hij verclaerde 54 jaren, ons op ons afvragen bekent ende geseyt dat hij ooc vogelwater gebruyct opte vroonwateren ende dat huyrt van de Heer van Warmont om 15 stuyvers jaerlix, beginnende van de croft of tot Dijxhorn toe, eyndende aen de wijc van Noorde Neeltgen, ende dat hij ‘tzelve zulx gebruyct heeft zedert de troubles, mer dat Pieter Willemsz. quae Piertgen, zijn wijfs vader, in ’t gebruyc vandien es geweest altijts van den Huyse van Warmont over de 50 of 60 jaren. Ende dat zijns wetens gelijc hij altijt verstaen heeft de vogelaers wijcken ende opbreecken moeten voor de zegen, ‘twelc dezelve ooc willichlicken doen ende zonder eenich tegenseggen. Verclaerde vorder dat Groen ende Kuyt mede vogelaers zijn, ende dat de vogelrije van de Braessemmeer verhuyrt wert d’een helft bij de Heer van Warmont, d’ander helft bij IJsbrant Starc, die ‘tzelve verhuyren Warmont aen Tonis den Rouper alias Suyckerde Tonis, woonende in Roelofaertsz.’sveen, ende Starc aen Jan Henricxz.; alle ‘twelc ons zulx verclaert zijnde bij de voornoemde Willem Cornelisz. Specgen.

Hebben vorder voor ons ontboden, ondervraecht ende gehoort Tonis Lourysz., vroonvisscher, woonende op Huyckesloot, out omtrent 70 jaren, die ons geseyt ende verclaert heeft dat hij mit Jan Pietersz. op Huyckesloot in ’t gemeen gebruyct ’t vogelwater beginnende aen den Bosch cleyn oost ende eyndende tot Groot oost, ‘twelc zij innehuyren van de Heer van Warmont, t’samen om drie ponden Hollants tsjaers ende hij die spreect zolange gebruyct heeft als hem hoegen mach; dat hij van gelijcken van de voors. Heere van Warmont in huyr heeft ’t vogelwater rontsomme Abenesse, daervoren hij niet meer dan zes stuvers sjaers en geeft aen de voors. Heer van Warmont, ende dat hij die spreect behalven de voors. vogelwateren ooc in huyr heeft ende gebruyct des stats vogelwater genaemt den Hout ende de Cleyne Vennip. Ende gevraecht zijnde op ’t opbreecken van de vogelaers voor de zegen ende dezelve te moeten wijcken, zeyde dat onlangs hij die spreect leggende mit zijn vogeltou up Hanenpoel, gelegen aen de Aa achter Arys Louwen, de zegenaer hem belaste op te breecken, ‘twelc hij dede. Ten laetsten verclaerde mede desgevraecht zijnde dat Groen ende Kuyt ooc vogelaers zijn ende dat Tonis den Rouper alias Suyckerde Tonis, woonende in Roelofaertsz.’sveen, ende Jan Henricz. elc gebruycken de helft van de vogelrije opte Braessemmeer, dese innegehuyrt hebbende van Starc, die van de Heer van Warmont. [fol. 85] ‘twelc ons dusverre verclaert zijnde van den voornoemde Tonis Lourysz., zijn weder naer Leyden gekeert, alsoe wij geen meer vogelaers aen der handt en hadden.

Opten 26en septembris anno 1593 voors. ben ic, Jaspar van Banchem, vroonmeester voornoemt, tot mijn behulp weder genomen hebbende d’ voornoemde Jan van Hout, secretarys, mitter vroonschuyte weder gevaren uyt Leyden, de Does uyt naer Roelofaertsz.’sveen, om aldaer ooc ende tot andere plaetsen eenige personen te hooren op ’t poinct van ’t gebruyc van de vogelwateren, binnen de bepalingen van tstadts vroonwateren, alwaer ic voor mij ontboden ende conform mijn last gehoort hebbe: Tonis Dircxz., gebijnaemt de Rouper alias Suyckerde Tonis, woonende aldaer op Roelofaertsz.’sveen, zijnde een vroonvisscher ende out, zo hij verclaerde, 55 jaren, die ons zeyde dat hij over de 31 jaren geleden van de Heer van Warmont innegehuyrt ende zulx gebruyct heeft zeeckere vogelwater opte Brasemmeer, beginnende aen de Oude Weteringe, de westzijde om tot de Quaeckelweteringe toe, te weten ter plaetse daer dees stadts visscherie eynt, ende de visscherije van de Heer van Warmont begint, namelic ’t scheyt van Alckemade ende Heer Jacobswoude. Ende dat hij die spreect niet meer voor ’t voors. vogelwater jaerlix te huyr en geeft dan 6 stuyvers ten opsicht ’t vogelwater daer niet goet en es mits de groote ende gestadige vaert van de schepen. Seyde vorder dat Jan Henrixz. van IJsbrant Starc innegehuyrt heeft ’t vogelwater aen de oostzijde van de Brasemmeer, ‘twelc mede aen de Oude Weteringe begint ende tot de Quaeckelweteringe toe streckende is, ende dat Chiel Roocken, zijnen buyrman, bij toelatinge ende opten naem van de voors. Jan Henrixz., mede vogelwater gebruyct aen de voors. oostzijde. Ende gevraecht zijnde wie malcanderen most wijcken, zeyde dat hij daerop niet zonderlings en wist te zeggen, mer dat zijn gevoelen was als de vogelaer leyt, dat alsdan de zegenaer zijn toom terzijden behoort te leggen, daer bijvougende voor redene dat ’t gaende want het staende moet wijcken, hoewel hem die spreect de contrarie was bejegent van een zegenaer die hem dreychde zijn eenden den hals of te wringen indien hij voor hem niet en wilde opbreecken, ‘twelc hij die spreect zulx nochtans dede, hoewel ongaerne, daer bij [fol. 86] vougende dat de vogelaers alle dagen haer tou moeten opbreecken zonder eenige staecken te mogen laeten staen, zoe die anders den zegenaers grote schade zouden connen doen, mits ‘twelc ooc de zegenaers indien de vogelaers yet lieten staen, ‘tzelve opnemen ende aen stucken breecken mogen. Seyde vorder dat geleden ongevaerlicken 23 of 24 jaren eenige moeyte of geschil es ontstaen onder de gebuyren aldaer, ter oorzaecke van een gedeelte van ’t vogelwater ende dat hij die spreect dier tijden gegaen es opten Huyse van Warmont aen mevrouwe, die hij ‘tzelve claechde ende hem daerop ter antwoorde gaff: “Weet ghij dat wij daer recht toe hebben, zo gaet gij daermede doer, ic zal u al uytdragen watter u van comen can!”, zonder dat hij alsnu eygentlic zoude weten te verclaren wat of waeromme dezelve questie was, mer meent dat Huybert Neel Backers, wezende een out man ende woonende opte Aa, daervan naerder zoude weten te spreecken. De voornoemde Tonis Dircxz. toochde ons een vogeltou, ‘twelc wij bevonden hebben achter breet te zijn omtrent twee vaem ende lang te wesen tusschen de vijfstehalf ende vijf vamen [4½ resp. 5x1.698 m], de masschen van de langde van de langsten vinger, ende gevraecht zijnde of zij de touwen niet langer en zouden mogen maecken of de masschen wijder, zeyde dat langer maeckende, die qualicken zouden connen overgetrocken werden ende de vogelen die licht opte wiecken zijn ontvliegen zouden, ende dat de masschen verwijdende een taling daerdoer zoude cruypen. Seyde vorder dat men ’t gevogelt vercoopt bij de waer daervoor men levert of een eyntvogel of twee smienten of vier talingen. Ten laetsten verclaerde dat de zaecken van de visscherie in groot verloop ende veranderinge quaemen zo een zegenaer vanouts zijn zeeckere tonnen(?) hadden, ooc de fuyckers hare zeeckere plaetsen die zij niet en mochten veranderen, ‘twelc nu heel contrarie gebeurt. ‘twelc ons dusverre angedient es bij de voornoemde Tonis Dirxz.

Hebben vorder noch op Roelofaertsz.’sveen gehoort eenen Cornelis Pietersz., mede vroonvisscher, woonende op Roelofaertsz.’sveen, out zo hij zeyde omtrent 40 jaren, die ons verclaerde dat hij gedooch van de voornoemde Tonis Dirxz. ooc somwijlen [fol. 87] gebruyct een gedeelte van ’t vogelwater aen de westzijde van de Brasemmeer, beginnende van de voors. Oude Weteringe ende eyndende op ’t scheyt van Alckemade ende Jacobswoude, te weten daer het Westermeertgen eynt ende ’t Paddegat begint, welc vogelwater de voornoemde Tonis huyrt van den Huyse van Warmont, ende dat hij niet veel en weet te zeggen of de zegenaer de vogelaer moet wijcken of anders.

Waernaer wij zeylende deur de Oude Weteringe naer de Aa om te horen Jan Henrixz. en vonden denzelven niet tehuys, derhalven wij gegaen zijn ten huyse van Huybert Cornelisz., woonende opte voors. Aa die men nomt Huybert Neel Backers, wesende een out man van omtrent 70 jaren zo hij zeyde, die ons verclaerde dat hij hem vanouts aen ende zolang hij starc genouch es geweest, immers over de 30 of 40 jaren, ’t vogeltou opte wateren heeft gebruyct tot ’t begin van den voorleden beroerten toe, zo hij ‘tzelve zedert niet en heeft gedaen, ende was zijn water after ’t Cruys naer Hillegom toe, beginnende aen de Beec bij de wal om naer de Kage toe, voort tot Truyencamp of de Duyloort toe, ‘twelc hij eerstmaels huyrde van een man uyten Hage zonder dat hij zijn naem kent ende daernaer van de joncheer van Lisse, gevende te huyr mit hem vieren elc 25 stuyvers boven ‘twelc hij ’t joncheer eenige vogelen toe gaven, mer in Den Hage niet. Ende gevraecht zijnde op ’t wijcken ende wat recht of gewoont diesangaende mocht zijn, zeyde dat hem noyt eenige zegenaers daer hij lach om te vogelen en waren bejegent zulx dat hij daervan niet zeeckers en wist te verclaren, mer dat hij wel heeft horen zeggen dat zegenaers van eenige poelen daeromtrent begeert hebben dat hem de vogelaers wijcken ende voor hem opbreecken mosten, zonder dat ons Huybrecht Cornelisz. voornoemt yet verder heeft angedient.

Van daer voorts zeylende naer Huyckesloot hebben aldaer gehoort: Lourys Tonisz., vroonvisscher, woonende aldaer op Huyckesloot, out zo hij zeyde omtrent 30 jaren, die ons verclaerde dat hij vogelwater gebruyct mit Tonis Lourysz., zijn vader, ende mit Aelbrecht, zijn broeder, beginnende aen den Bosch cleyn oost ende eyndende tot Groot oost, daervan de Heer van Warmont wert innegehuyrt van gelijcken ’t vogelwater om Abenesse, ende dat zij [fol. 88] bovendien innehuyren ende gebruycken des stadts vogelwater genaemt den Hout ende de Cleyne Vennip. Ten laetsten gevraecht zijnde op ’t opbreecken ende wie den anderen wijcken moet, dat hij daerop niet bijsonders en weet te zeggen.

Van Huyckesloot zijn wij voorts geseylt naer Abenesse, meenende aldaer te hooren Jan Pieter Dammasz. Coelewijn, ende zo wij denzelven niet thuys en vonden, zijn wij voorts geseylt tot in de Cage, daer wij voor ons ontboden ende gehoort hebben: Willem Jacobsz. Kuyt, vroonvisscher, woonende in de Cage, out omtrent 54 jaren, die ons verclaerde de vogelwateren gebruyct te hebben van dat hij mer 23 of 24 jaren out was, ende dat hij eerst gehuyrt hadde van den ouden joncheer van Lisse ’t vogelwater beginnende van de Leerduyl aff, streckende om ’t Cruys om de Zwarte Wal, voort de Langerac, Roversbrouc, ’t Hellegat, ’t Geestwater, beyde de poelen tot de Graft ofte Hoppoel toe, ende laet hem beduncken dat zij mit hem vieren die ’t voors. vogelwater gebruycten jaerlix boven eenige vogelen te huyr gaven een pont Vlaems, mer dat hij zedert de troubles ’t voors. vogelwater (‘twelc nu ter tijt gebruycken jonge Willem, Aelbert Jacobsz., broer van hem die spreect, Jan Pieter Dammasz. Coelewijn ende Specken Pietgen) noyt gebruyct en heeft. Dat hij jegenwoordelicken opten naem van Willem Dirc Willemsz. gebruyct vogelwater op ’t Norremeertgen die ‘tzelve in huyr heeft van de Heer van Warmont voor een daler jaerlix, waerinne hij die spreect hem de helft te bate comt ende dat de voornoemde Willem Dirc Willemsz.’s zo lange als hem hoegen mach de vogelrije van ’t voors. Norremeertgen altijts in huyr heeft gebruyct van den Huyse van Warmont. Vorder gevraecht zijnde op het wijcken, zeyde dat hij altijts oude luyden heeft horen zeggen dat de vogelaers voor de zegen moeten wijcken, ‘twelc hij ooc acht recht ende billicken te zijn, hoewel dat zij malcanderen daerinne zonder schade connen gerijven. Verclaerde vorder dat Toontgen Beffen ’t vogelwater van ’t Hemmeertgen ende Engel Dammas Korssen ’t vogelwater op Dieperpoel beyde inhuyren ende gebruycken van den Huyse van Warmont. ‘twelc ons dusverre angeseyt zijnde bij de voornoemde Willem Jacobsz. Kuyt, hebben vorder daer gehoort: Engel Dammasz., vroonvisscher, woonende in de Cage, out omtrent 45 jaren, die ons verclaerde dat hij voor een weec of anderhalf deur den schout van Warmont van Mijnheer van Warmont te huyr heeft doen versoucken ’t vogelwater van Dieperpoel, ‘twelc zedert de troubles [fol. 89] niet gebruyct en es geweest, mer weet wel dat het voor de troubles zolange hem geheucht in huyr gehadt ende gebruyct heeft eenen Lenaert Cornelisz. Kuyff of Pranger, niet meer geldende dan vijf of zes stuvers jaerlix, ‘twelc ongelijc meer zoude gelden zo de gestadige vaert niet en dede, waerdeur ’t vogelen grootlix wert verhindert. Seyde vorder hij die spreect dat zolange hem gehoocht zijn ouders gebruyct hebben ’t vogelwater achter de geest, ‘tzelve innehuyrende van ‘t joncker van Lisse, die ’t ooc zo hij wel weet zelfs moeten huyren in Den Hage. Nopende ’t wijcken zeyt dat hij daervan niet veel en weet te zeggen, achtende dat het recht en reden es dat de vogelaers wijcken voor de zegenaers, gelijc hij voor zoveel hem angaet wel tevreden es te doen, mer versoucken de vogelaers op ’t water leggende aen de zegenaers wel dat zij elders een toomtgen leggen om middelertijt te mogen opbreecken daerinne zij malcanderen altijts geryven, daer bijvougende dat het een gebruyc es niet te vogelen als de zegenaer comt visschen, gelijc men ooc niet vogelen en can daer de zegenaer comt, zoo ’t vogelen in stillicheyt te werc moet gaen ende gerucht van menschen, hoe weynich het zij, de vogels verjaecht. ‘twelc ons dusverre angeseyt zijnde bij de voornoemde Engel Dammasz.

Hebben voorts ter plaetse noch gehoort Tonis Tonisz., vroonvisscher, woonende in den Cage, out zo hij zeyde 34 jaren, die ons verclaerde dat hij zedert 10 of 12 jaren herwaerts ’t vogelwater opte Hemmeer heeft gebruyct opten name van Cornelis Corsz. tot Warmont, nu zijne wedue, die hij verstaet dat ‘tzelve innehuyrt van de Heer van Warmont, zonder dat hij weet hoeveel als ‘tselve huyrende mit deszelfs Heeren vischwater in de Lee, mer geeft hij die spreect daervan te huyr aen des voornoemde Cornelis Korsz.’s wedue twee gulden jaerlix ten opsicht ‘tzelve een goet water es ende niet veel deurvaerts daer en valt. Nopende ’t wijcken, dat hij noyt questie mit de zegenaer gehadt en heeft, ende dat de vogelaers gemeenlicken opten middach optreeden, uytgeseyt in de cortste dagen zo zij dan wel eenen heelen dach zitten. Sonder dat ons de voornoemde Tonis Tonisz. yet vorder zeyde.

Ende zo middelertijt een dach verlopen was ende den avont begonst te naecken, zijn wij opten voors. 26 septembris weder naer Leyden geseylt.

Opten 27en octobris 1593 bin ic, Van Banchem, vroonmeester voornoemt, weder tot mijn behulp genomen hebbende de voornoemde Van Hout, secretarys, voor de 3e reys getrocken op ’t vroon naer de Aa omme ons alsnoch nopende de vogelwateren in ’t verder te informeren, alwaer wij voor ons ontboden hebben [fol. 90] Jan Henrixz., woonende opte voors. Aa, een vroonvisscher, out zo hij ons verclaerde omtrent tzestich jaren, die gevraecht wesende volgende onse voorgaende last, heeft verclaert dat hij vogelwater heeft gebruyct van der tijt aen dat hij zestien jaren out was, dat ooc vogelaers zijn geweest Henric Dammasz., zijn vader, Dammas Jansz., zijn bestevader, ende Jan Dammaszoon, zijn overbestevader, ende hebben zowel hij al zijn voors. voorouders van de rentmeester van Noort-Hollant om overlange jaren innegehuyrt ende gebruyct ’t vogelwater van de Graeflicheyt, beginnende van den Ruygenhouc of oostwaerts op totte Nieuwe Meer toe, daerinne ooc begrepen ’t vogelwater van de Stommeer, ende weder van de Nieuwe Meer tot Rijckeroort toe, zonder verder. Vorder ooc de oostzijde van de Vennip ende ten laetsten Bennebrouc van de ton of tot de pael toe, mer ’t water van Rijckeroort of tot de ton toe en es bij hem niet gebruyct gelijc ‘tzelve ooc mits zijn hel diepte geen goet vogelwater en is. Ende dat zij ’t voors. vogelwater tseffens plagen te huyren mit zeeckere vier morgen lants, gelegen onder zijn huys genaemt Sgravenlandt, ‘twelc loopende ende streckende es tot opte Aa toe, welc landt mit ’t voors. vogelwater binnen eenige jaren herwerts gecoft es bij IJsbrant Starc, deurwaerder, ende Cornelis van Dam. Seyt vorder hij die spreect dat hij alle ’t voors. vogelwater gebruyct om twintich stuvers jaerlix mit een vogel eens, daer bijvougende dat de oorzaecke dat het zo weynich te huyr gelt, alleenlicken es deurdien dat ’t gogeltou daer ter plaetse qualicken te gebruycken zij, overmits ’t water te diep ende te zwaer is. Seyde vorder dat hij van ’t voors. vogelwater een huyrcedulle heeft die onder zijn zoon es. Verclaerde noch hij die spreect dat hij ooc in huyr heeft ’t vogelwater van de oostzijde van de Brasemmeer, streckende van de Oude Weteringe tot de Vrolantsweteringe toe, ‘twelc hij innegehuyrt heeft van de heeren van de Reeckeningen in Den Hage volgende de huyrcedulle die hij ons daervan heeft vertoont, houdende dat hem opten 24en mey ’92 voor een tijt van 5 jaren, innegaende mitten zelven jare, verhuyrt was om te mogen houden, besitten ende gebruycken de vogelarije mitten langen lijne opte Brasemmeer om tien stuvers jaerlix, daer bijvougende al lacchende dat hij om de huyr te maecken in de Reeckencamer was ontboden geweest, ende dat hoewel hij niet van meening en was te huyren de huyr nochtans hadde angestaen deurdien de Reeckenmeesteren telcken haer eysch verminderden ende ‘tselve anstont niet om zelfs te gebruycken als hem ongelegen zijnde, mer meenende datter een calis aen te werc zouden mogen comen, die hij ’t dacht over te doen, ende dat indien hij geweten hadde dat hem de huyrcedulle die hij ons vertoochde een daelder zoude hebben gecost, gelijc hij daervoren verclaerde betaelt te hebben, dat hij de huyr verlaten ende dezelve niet angegaen zoude hebben. Verclaerde vorder dat ’t vogelwater van de voors. oostzijde van de Brasemmeer vanouts placht gebruyct te werden bij Noorde Neeltgen ende Henric IJsbrantsz. gesamentlicken, ende naer dezelve bij Jeroen, des voors. Henric IJbrantsz.’s zoon. Seyde noch dat hij mit Aelbert Jacobsz. ende Henric Dirxz. van de Heer van Warmont innegehuyrt heeft ende gebruyct ’t vogelwater van de sloot van de Grote Braec of tot aen den houc van de Weteringe toe, om twaelf stuvers jaerlix. Ten laetsten verclaerde noch hij die spreect dat ’t vogelwater van de westzijde van de Brasemmeer toecomt ende vanouts zolange hem heucht toegecomen heeft de Heer van Warmont, ende dat ‘tselve zo hij meent ende verstaen heeft niet meer en gelt dan zes stuvers jaerlix. In ’t vorder gevraecht zijnde op ’t wijcken ende of [fol. 91] ’t vogeltou de zegen moet wijcken of de zegen ’t vogeltou, zeyde dat hij daervan weynich weet te zeggen, mer laet hem beduncken dat het reden es dat vogeltou minst huyr gevende de zegen met de meeste huyr bezwaert zijnde behoort te wijcken. ‘twelc ons dusverre geseyt ende verclaert es bij Jan Henricxz. voornoemt.

Waernaer wij andermael voor ons ontboden hebben de voornoemde Huybert Neel Backers omme van hem te verstaen wat questiën voor de 23 of 24 jaren nopende de vogelwateren mochten zijn geweest, die ons verclaerde niet zonderlings daervan te weten, mer dat naer de troublen wel eenige geschillen waren geweest tusschen de vogelaers die van haer goet gevlucht geweest zijnde, daer weder op quamen mit degeene die geduyrende de troublen zonder huyr gevogelt hadden of innegehuyrt mochten hebben van degeene daertoe niet gerechticht zijnde, zonder dat hij van andere questiën weet.

Verclaerde vorder dat Cornelis Pietersz., zijn ooms zoon, gebruyckende ’t vogelwater op Coppoel bij de Rijpweteringe, dicwijlen voor de zegenaers opgebroocken es. Dat hij ooc dicwijlen heeft geweten dat de zegenaers comende op haer water om te visschen ende vindende eenich uytgestelt vogeltou in haren wech, daer de vogelaer of vertrocken was, ‘twelc wel gebeurt, meenende sanderendaechs tot hun neringe weder te keeren, dat zij ’t vogeltou opbreecken ende op ’t walletgen nederleggen, doende daernaer haer neeringe van visschen t’ haren believen. ‘twelc ons dusverre geseyt zijnde bij den voornoemde Huybert Neel Backers.

Hebben ten laetsten ooc ontboden ende gehoort Willem Pieter Burgersz., woonende opte Aa, zijnde een vroonvisscher, out omtrent 60 jaren, die ons t’ onsen afvragen heeft verclaert dat hij van kintsbeen aen ende zolang hem geheucht de vogelwateren heeft gebruyct, gelijc ooc heeft gedaen Pieter Willemsz. Burger, zijn vader, ende dat hij die spreect ende zijn voors. vader vanouts altijts gebruyct ende van de Heeren van Warmont innegehuyrt hebben ’t vogelwater tusschen de Oude ende Nieuwe Weteringe, mer dat hij mit Frans Dirxz. tsamen nu ter tijt in huyr hebben van de voors. Heer van Warmont vogelwater opte Kever om 30 stuvers tsjaers zonder eenige vogelen; dat hij ooc alleen van de voors. Heer van Warmont in huyr heeft ’t vogelwater beginnende van Smaeckenhorn of Smaeckendewael voort den Aec tot het noorteynde van de Caech toe om 12 stuvers tsjaers, ende dat ‘tselve vogelwater bij hem zulx gebruyct es zedert de voorleden troublen, mer es voor de troublen gebruyct geweest bij Cornelis Willemsz., zijn die spreect’s oom, hoewel de Aec daer niet altijts bij gestaen en heeft. Verclaerde noch dat hij mit Jan Pietersz. op Huyckesloot, Pieter Cornelisz. Specgen ende Aelbert Jacobsz. gesamentlicken van ’t joncker tot Lisse innegehuyrt hebben ende zulx gebruycken ’t vogelwater van ’t Cruys, de Langerac, achter de Geest, Lisserpoel, Hillegommerpoel, ’t Span, den Duyl t’samen om zes gulden tsjaers ende elc twee vogelen, ende dat ’t voors. water voor hem gebruyct es geweest bij de voornoemde [fol. 92] Cornelis Willemsz., zijn oom. Ende gevraecht zijnde nopende ’t wijcken, zeyde dat de vogelaers moeten opbreecken als de zegenaers comen ende dat hij noyt daeromme eenige moeyten of questie heeft gehadt, mer dat zij malcanderen zeer wel connen geryven. Dat ooc wel gebeurt es dat de zegenaers de houten van de vogelaers die zij hem vinden in de weech te staen, optrecken ende laeten drijven. ‘twelc ons dusverre geseyt zijnde bij de voornoemde Willem Pieter Burgersz.

Hebben vorder ten voors. dage aen de voornoemde Jan Henrixz. versocht dat hij ons zoude willen togen de forme ende manier van ’t gogeltou ende hoe ‘tzelve gestrecken ende gebruyct werden, daerinne hij bewilligende, heeft ons verclaert datter twederley manieren van vogeltou opte wateren alhier in ’t gebruyc zijn, ’t een genomt een dieptou, ‘twelc ooc geseyt wert ’t vogelen mit eynden, daer men meest entvogelen mede vangt ende gebruyct wert tot naer St. Andries [=30 november] toe, zo men daernaer weynich vogelen vangt; ende ’t ander genaemt de knip of vogelen mit stel, daer men meest scherf ende wilten mede vangt, dat men begint te gebruycken naer St. Andries, te weten als de vang van ’t gevogelt ophout. Dat beyde de vogeltouwen werden getrocken mit een lange lijn, tenminsten tachtich vamen lang, ende zit de vogelaer opten wal onder een hutteken om van de vogel niet gesien te werden, hebbende zijn schuyte verre van hem leggende, zo ooc de schuyt (als hij zeyt) ’t gevogelte schu maect ende doet opvliegen. Belangende ’t vogelen mit eynden wert het tou gespannen ende vastgemaect mit acht staecken, stocken of palen, d’een opten wal daer hij sit, geraemt in de figuer opte marge daer K staet, de 2e ter plaetse L, daer de zwiep aengehecht es, de 3e ende 4e ter plaetse C ende D, te weten de voorvoet ende achtervoet, de 5e ter plaetse I wesende ’t achterste, de 6e ende 7e ter plaetse E F, te weten de lurven daer de staven in overgaen, ende de 8e ter plaetse G, wesende de hiec als ’t slot van ’t vogeltou. Het vogeltou zulx gespannen zijnde, zo heeft de vogelaer twe wouwen, ‘twelc kouven(?) zijn van hout gemaect. In de eene van dewelcke de waerden zijn die zij voor hem houden staende, ende(?) in de andere zijn de eenden, te weten zodanige woerden ende eenden die vast aen denanderen gepaert of gegaet zijn. De eenden maecken zij vast omtrent de voorsim ter plaetse van C E A, zo nochtans dat zij mit ’t overvallen van het tou niet en mogen werden geslagen, ende worden genomt omtrent de C de voeteent, omtrent de E ’t stafeent ende omtrent de A de simeent, behalven dewelcke comen noch meer ander eenden ter lufter zijden uytwaerts, daervan de herwerste wert genomt het tvooreent, de gintse tachtereent. Staende mit eenich gevogelt over haer hooft vliegen, schieten zij een van de woerden op, d’welcke hem gegaeyde eenden siende wechvliegen, maect gequeec, naer welc geluyt ’t wilde gevogelt nedervalt ende comende op haer getou, daervan ’t net tusschen A, B, C, D omtrent 14 roedevoeten lang ende in ’t geheel bij de tien voeten breet es, ‘twelc gespannen of uytgestrect staet ende gesloten zijnde mit een hiec dat een stoxken es vast in den gront staende, mit een keep daer de voorsim in sluyt, zo trecken zij de lange lijn stijf tot hemwaert ende zulx de voorsim losspringende uyter hiec, moet het tou overslaen doer ’t weer trecken van de zwiep, die alsboven aen een staeck aen de lange lijn geknocht ende vastgebonden es, ende vout hem ’t vers. net dan doubelt ter plaetse in den figuer opter marge geteyckent mit E F L, deurdien de staven daer de lange lijn in keepen ter plaetse van A M over gespannen staet, overvallen zonderlinge [fol. 93] alsoe de voors. staven onder ter plaetse E F oochgens hebben die in een kerf of voetgen comen ende mit een pennetgen gesloten werden, daerop de vers. staven draeyen, zulx dat de bovensim alsdan comt te leggen ende te sluyten opte benedensim, hebbende ’t gevogelt besloten tusschen ’t net onder ende boven, hem verhinderende dat ’t wechduycken dit ’t wechvliegen ende ‘twelc dusverre geseyt zij van ’t dieptou of vogelen mit eenden.

Belangende de knip of ’t vogelen mit stel, es ’t vogeltou in forme gelijc de figuer hier opter marge gestelt dat uytwijst. [spannen van ’t getou] ‘twelc gespannen staet ende heeft gemaect es aen 8 stocken of palen, d’1e aen de wal ter plaetse A, de 2e ende 3e aen de zwiep ter plaetse P ende Q, de 4e ende 5e mit de 2 voeten of lurven daer de 4 staven onder ‘t net leggende in gaen ter plaetse G K, de 6e op ’t achterste eynde ter plaetse O ende de 7e ende 8e aen(?) de 2 hecken ter plaetse R S, mit dusdanich vogeltou wert meest gelijc geseyt es scherf ende wilt gevangen, daertoe men gebruyct niet eenden mer scherff ende wilten, ‘twelc zoo ’t een zeer wilt goet es, moet men degeene die op ’t tou omtrent de voorstaven F G H vastgeboden werden blint ende dooff maecken, opdat zij niet ziende noch horende niet schou gemaect en zouden werden, ‘twelc zij ‘t minste gerucht horende doen te weten slaen haer wiecken als om wech te vliegen, ‘twelc ’t andere gevogelt opte vlucht brengt, mer dat zij stil mogen blijven zitten. Men maect se dooff mits dezelve omtrent een vierendeel van een quartier uyrs lang overluyt tuytende in de ooren, ‘twelc zeer cleyne gaetgen zijn die men onder de veeren aen ’t hooft zouct. Men stopt de oorckens ooc wel, ‘tsij mit een veerken, een nopken of watwes ende maect se ooc zo dooff. Dees blinde ende dove vogelen moet men 2 of 3 mael sdaechs voeren op manier van croppen. De wilt, scherff ende gelijc gevogelt, over het tou comende, valt naer de andere dye daer vastgebonden zitten. Ende op ’t vogeltou comende ‘twelc uytgespannen leyt tusschen de letteren F H M N ende bij F ende H in hiecken gesloten staet, trecken zij de lange lijn comende van A genomen voor de plaetse daer de vogelaer aen de wal zit tot B daer de lijn hem in twien splitst of scheyt ende lopende d’een zijde naer C, d’ander zijde naer D, daer zij ten wederzijden gezwiept zijn, loopt dezelve lijn cruysseling in E over denanderen naer F ende H ende van daer naer I ende L, aldaer die over de voor- ende afterstaven in kepen gespannen staende heenen streckende, begint weer toe te loopen naer ’t achterste van ’t vogelnet M N ende loopt voorts spits toe in O, te weten ’t uyterste eynde daer ’t aen een staec vast in den grond staende gebonden es. Deur het antrecken springen de voorstaven uyt de hiecken ende comen zulx de vier staven rechtop te staen, ’t net brengende aen wederzijde besluytende als de simmen van beyden zijden tusschen F I M ende H L N dicht aen denanderen, invougen dat ’t gevogelt tusschen ’t net ‘twelc hem tsamenvout gesloten werden. Als zij invougen voors. geslogen hebben, ‘tzij zij vangen of niet, moet de vogelaer mitter schuyt afvaeren, ’t getou ontreden ende weder opsetten ende spannen. Zeyde ons de voors. Jan Henrixz. verder dat de eyntvogelen geslagen zijnde dompen eerst nederwaert ende voelende daer ’t net, willen boven wech, mer dat de scherf, wilt ende gelijc gevogelt hem onder hout ende neemende ’t hooft onder zijn eenen vlerc, dompelt zulx langs ’t getou heenen dat het veel tijden aen de eynden ontcomt, invougen dat de vogelaer vijf of zes slaende, dicwijlen geen 2 en behout.

De voornoemde Jan Henrixz. zeyde ons dat de vogelaers willende heur neeringe doen, zoucken bij koude tijden lauwicheyt, bij moy weder ’t lagerlant, mer bij quaet weder ’t hogerlant, schouwende alle geselschap als liefst alleen zijnde ende zijn reden mit een brectich woort besluytende, vouchde daerbij dat [fol. 94] als zij dan cout ende stijf tuyscomen dicht aen cruypen moeten om hem te verwarmen. ‘twelc dusverre geseyt zij van de form ende manier van ’t gebruyc der vogeltouwen opte wateren. Ende zo wij ons beduncken lieten in desen genouchsaem geinformeert te wesen ende onsen last ten vollen volbracht te hebben, zijn wij neder naer Leyden gekeert, daer wij ten halven dage quamen omtrent ten 4 uyren naer middage. Alle ‘twelc wij ondergeschreven Mijnheeren van de Gerechte dezer stadt Leyden voor ons wedervaren in desen rapporterende, hebben desen mit onse onderteyckeningen bevesticht.

Sommier verclaringe van de vogelwateren.

Wij hebben bevonden dat ’t vogelwater in Alckemade alomme beseten wert bij de Heer van Warmont. Dat ’t vogelwater aen de westzijde van Brasemmeer in de ambachten van Esselickerwoude ende Jacobswoude beseten es bij de Graeflicheyt. Dat ’t vogelwater van de Oude Weteringe tot den Ruygenhouc comende aen de ambachten van Leymuyden, Groot- ende Cleyn-Burchgraverveen beseten wert bij de stadt. Dat ’t vogelwater van de Ruygenhouc tot de Nieuwe Meer mitsgaders ooc van de Stommeer comende in ’t ambacht van Aelsmaer beseten wert bij de Graeflicheyt. Dat ’t vogelwater van de Nieuwe Meer tot Rijckeroort, wesende een gedeelte van Rijckerambacht, beseten wert bij de Graeflicheyt. Dat ’t vogelwater van Rijckeroort tot de ton toe beseten wert bij de stadt. Dat ’t vogelwater van de ton of tot de pael toe in de ambachten van Heemstede ende Bennebrouc beseten wert bij de Graeflicheyt. Dat ’t vogelwater in Hillegom, te weten tot ’t scheyt van de Vennip toe, beseten wert bij joncher Johan van Matenesse. Dat ’t vogelwater in de heerlicheyt van de Vennip competeert de stadt. Dat ’t vogelwater in Lisse beseten wert bij de voors. Van Matenesse. Dat ’t vogelwater van de heeren Van Wassenaers water bij dezelve wert beseten, ende dat ’t vogelwater in den ambachte van Warmondt toecomt de Heer van Warmont. So dat ons bedunckens of alle de vogelwateren zijn mittertijt innegewonnen tot prejuditie van de stadt; of de vogelwateren zijn een gevolch van de ambachtsheerlicheyden (dat nochtans aen Esselickerwoude, Leymuyden, Groot- ende Burchgraverveen ende Rijc perticuliere ambachtsheeren hebben, niet en blijct)? ’t Best es dat de stadt de gerechticheyt die zij nu heeft behouden ende toesie datter niet verder en werde innegecrompen tot naerdeel vandien.

Rapport van ’t besoinge nopende de vogelrijen [de navolgende tekst is op een los vel in de 19e eeuw getranscribeerd door een stadhuisambtenaar en gecorrigeerd en vervolgd door een andere stadhuisambtenaar, wier handschriften niet snel te identificeren zijn; het belang ervan is niet groot] Op de volgende bladzijde staat nog in de marge: ‘t [namelijk het rapport] es den vroonmeester gerestitueert om bij de stucken bewaert te werden.

Die van de Gerechte dezer stadt Leyden, in haer vergaderinge op ’t raedhuys derzelver stede gehoort hebbende het rapport ende wedervaren van Jasper van Banchem, vroonmeester, ende van Jan van Hout, secretaris, nopende de vogelarijen opte vroonwateren, daerop zij hen hebben geïnformeert volgende de acte van commissie van date den 16en septembris voorleden ende gesien het [fol. 95] verbael ‘twelc bij de voornoemde Van Banchem ende Van Hout daervan gehouden, bij geschrifte gestelt ende overgelevert es, hebben verclaert ende geresolveert dat de voors. vroonmeester alle degeene die hij volgende zijn voors. verbael bevint in possessie te zijn van ’t gebruyc van vogelwater opte vroonwateren, zal laeten ongemoeyt, mer dat hij naerstelicken zal toesien dat bij dezelve ende niemant anders des stadts gerechticheyt in ’t vorder niet en werde vercort nochte naergecomen ende dat zulx de vogelrijen op de vroonwateren mit verclaringe van de bepalingen altijts zullen werden verhuyrt, hoe weynich die ooc zouden mogen gelden, tenminsten opgeveylt, daervan ooc (of zij al niet en mochten gelden) behoorlicke anteyckeninge doende omme des stats gerechticheyt ende possessie te continueren. Committerende in ’t vorder de voors. vroonmeester ende Van Hout omme onder ’t behagen van die van de Gerechte de vroonkeuren den 3en february 1590 gemaect te doersien ende naer ’t behoren zo ten opsichte van de vogelwateren alsvoren den tijt van te visschen, de wijde van de masschen, ’t mercken van alle vischgetou, naer behoren te dresseren, ‘twelc doende zij daerop naerstelicken zullen letten dat de vogelaers op seeckere boete werden verboden geen staecken onder water te laeten staen, daerdoer ’t gaende want mocht werden beschadicht, ende haer besoinge die van de Gerechte te presenteren ende over te leveren omme dienvolgende bevesticht ende gekeurt te werden zulx als behoren ende de behoudenisse van de gerechticheyt deser stede ende de vorderinge van ’t welvaren der borgeren ende innehouderen vandien dat vereysschen zullen. Aldus gedaen opten 6en novembris 1593.

 

De Allerrijcsten van 1584

Martin Hooymans / Historisch Leiden In Kaart

 Allerrijcsten

Jan van Hout en de Allerrijcsten van 1584

In 1584 werd een lijst van de “Allerrijcsten” opgesteld om een belasting te kunnen heffen. In “De ‘alderijcste’ te Leiden in 1584” van J.J. Woltjer in “Leidse Facetten” (p. 23-34) staat beschreven wat deze lijst inhield, waar die voor was en wie er in de “top 10” stonden.

De “rijcen” werden in 4 groepen verdeeld: A) Allerrijcsten (18 stuks), B) Rijcsten (43), C) Rijcen (61) en D) Middelbaer Rijcen (24). De meeste van de in de lijst voorkomende personen zijn geïdentifeerd en te vinden in de database van Historisch Leiden In Kaart (Allerrijcsten).

De database levert een aantal interessante uitbreidingen ten opzichte van wat er tot nu toe bekend c.q. gepubliceerd is over deze lijst. Op de eerste plaats is er uiteraard de mogelijkheid om alle rijken bij elkaar op een kaart te presenteren, waardoor duidelijk te zien is wat de populairste straten waren voor deze groep (druk op de knop "Naar kaart").

Een ander aspect is, dat van de meeste personen in deze lijst ook bekend is voor hoeveel zij waren aangeslagen in het zogenaamde "Kervenregister" van 1581. Uitzonderingen zijn vanzelfsprekend de mensen, die na 1581 in de stad zijn komen wonen, zoals de derde vermelding van de Allerrijcsten (A03) Jonkvrouwe van Blaesveld, die pas voor het eerst in de omslag van 1583 voorkomt.

Saillant detail is, dat de oorspronkelijke lijst van Jan van Hout 146 personen telt, terwijl Woltjer vermeldt dat het er 144 zijn. Dit vindt zijn oorsprong in het feit, dat hij zich baseert op Posthumus die er in zijn onvolprezen werk twee over het hoofd ziet. Een oplettende studiezaalbezoeker had dit kennelijk al opgemerkt gezien de twee potloodpijltjes, die de plekken in groep D aangeven, waar de namen van Daniel den Nagel van Nieupoort en Henric Pietersz backer ontbreken. Deze laatste groep telt dus niet 22, doch 24 personen.

 AllerrijcstenPosthumus 800