INLEIDING Haalt neer nu ied’re vunze hut / die zonde kweekt en nood is de titel van een verhaal dat in het Leids Jaarboekje van 2020 verscheen. Het relaas beschrijft de erbarmelijke woon- en leefomstandigheden van de armste Leidenaars die van generatie op generatie de talloze slopjes bevolkten, beter bekend als ‘poorten’ of ‘gangen’. Aan het artikel is een tabel toegevoegd waarin de namen van 324 poorten staan vermeld. Al eerder heeft W.J. Kret in het Leids Jaarboekje van 1957 aandacht aan onderwerp besteed. Zijn publicatie beperkt zich echter tot de opsomming van 127 poorten; bovendien verzuimde hij om zijn bronnen te noemen. Vrijwel zeker heeft hij zijn kennis voor een belangrijk deel ontleend aan een opgave van de 19e-eeuwse stadsarchitect Salomon van der Paauw. Diens ongedateerde manuscript is waarschijnlijk rond 1850 geschreven, maar toen waren al veel poorten en gangen verdwenen. Ons onderzoek leverde zoveel materiaal op dat het onmogelijk was om alles in het Jaarboekje op te nemen. Omdat internet wel de vereiste ruimte biedt, besloten we om de informatie te digitaliseren en in een database op deze website onder te brengen. Dat gaf tevens gelegenheid om van iedere poort of gang (of ‘hof’ zoals sommige poorten in de late 19e eeuw werden genoemd) een lemma te maken. De 324 lemma’s bevatten de naam (en eventuele bijnamen), het adres en een beknopte historische beschrijving van de poorten, soms vergezeld door een afbeelding. Voor zover mogelijk en van toepassing wordt verwezen naar de betreffende vermeldingen in de Bon- en Waarboeken en andere bronnen; in de meeste gevallen zijn ze gelinkt aan de oorspronkelijke, door het ELO gescande teksten. Op die manier is het mogelijk om met één muisklik de originele bronnen te raadplegen. 367 POORTEN EN GANGEN Na 2020 is het onderzoek voortgezet. Daardoor werden nog 51 poorten ontdekt en een groot aantal bestaande lemma’s gecorrigeerd en op inhoud herzien. Van de reeds bekende poorten zijn andere namen (‘aliassen’) gevonden met als resultaat dat we uiteindelijk 568 poortnamen konden noteren. Daarentegen werden acht poorten van de lijst verwijderd omdat zij – anders dan hun naam doet vermoeden - identiek bleken te zijn met andere poorten. Alles bijeengenomen was dit voldoende reden om deze website in 2022 aan te passen. Om praktische redenen is besloten om de bestaande nummering in stand te houden, met dien verstande dat er vanaf 324 is doorgenummerd tot 375. Omdat alle poortnamen in de overzichtstabel alfabetisch worden vermeld, zal dat bij het zoeken in de database geen probleem opleveren. Het maken en updaten van de database is mogelijk gemaakt door het HVOL-bestuurslid Martin Hooymans en de vrijwilligers Hans Disseveld, Petra van der Heijden en Peter Nederpel die hun deskundigheid al eerder hebben bewezen in het omvangrijke, nog lopende project Historisch Leiden in Kaart. Het Erfgoedhuis Leiden e.o (ELO) verdient lof voor haar streven om de bronnen waar wij uit hebben geput te digitaliseren; zonder deze waardevolle dienstverlening zou de uitvoering van ons project praktisch onmogelijk zijn geweest. De auteurs, Herman van Hooidonk en Kees Walle OVER DE LEIDSE POORTEN EN GANGEN Hoewel het ontstaan van poortbebouwing in Leiden al dateert uit de 15e eeuw, kwam ze rond 1600 pas goed op gang. Een belangrijke reden was dat na de val van Antwerpen in 1585 duizenden Vlamingen en Walen uitweken naar het noorden en Leiden als woonplaats kozen. Vanzelfsprekend moesten al die nieuwkomers en hun gezinnen worden gehuisvest. Dat was geen sinecure, want behalve met een groot woningtekort kampte de stad ook met ruimtegebrek. Daarom ontstond al rond 1600 buiten de (oude) Zijlpoort een nieuw wijkje; nadien zouden nog drie stadsvergrotingen volgen. Het ging hierbij om grote projecten. Afgezien van de gecompliceerde planvorming moest het stadsbestuur eerst de grond verwerven en nieuwe grachten laten graven. Pas nadat de kavels bouwrijp waren gemaakt, kon er worden gebouwd. Minstens zo belangrijk was dat het straten- en grachtenplan goed aansloot op de bestaande stad. Ten slotte was het noodzakelijk dat de oude stadsmuur werd vervangen door de aanleg van nieuwe vestingwerken. Met deze projecten waren enorme kosten gemoeid en daarom werd pas in laatste instantie tot stadsvergroting besloten. Maar vanwege de door honger en pest veroorzaakte bevolkingsafname was dat kort na het Ontzet van 1574 nog niet nodig. Bovendien boden de genaaste kloosterterreinen voldoende ruimte voor woningbouw. Nadat deze en overige ‘lediche erven’ waren bebouwd, liet men het oog vallen op tuinen en achtererven binnen bestaande bouwblokken. Bebouwing was echter alleen mogelijk wanneer er sprake was van een in- en uitgang vanaf en naar de openbare weg. In de regel bestond die doorgang uit een wel of niet overbouwde poort of gang, die naast een woning aan de straat, steeg of gracht was gelegen en toegang verschafte naar de achtergelegen bebouwing. Soms was de poort er al in de vorm van een ‘privé-achterom’. Maar wanneer zo’n gelegenheid zich niet voordeed, kon het gebeuren dat een deel van de ‘principale’ woning werd opgeofferd voor de aanleg van een inpandige poort. In de regel waren de toegangen nauw en soms niet breder dan 70 centimeter. De poortbebouwing bestond doorgaans uit kleine, armoedige eenkamerwoninkjes waarin hele gezinnen waren gehuisvest. Het zou tot de Tweede Wereldoorlog duren voordat de meeste krotjes waren verdwenen, hoewel tal van voormalige, nu afgesloten toegangen nog steeds bestaan. Slechts een handvol poorten – zoals de Zwarte Handpoort tussen de Middelste- en Uiterstegracht – hebben de sloophamer overleefd en zijn na restauratie aan een nieuw leven begonnen. OVER HET ONDERZOEK Aanvankelijk was het de bedoeling om – uitgaande van Van der Paauws opgave – te volstaan met een onderzoek naar de periode 1850-1922. Dat leverde het resultaat op van 240 getraceerde poorten. Gaandeweg werd echter duidelijk dat er veel meer met naam vermelde poorten zijn geweest die door de stadsarchitect niet zijn opgemerkt. De voor de hand liggende reden is dat ze omstreeks 1850 al lang niet meer bestonden, geen sporen hadden nagelaten en dus onbekend waren. Deze constatering leidde tot het besluit om alle Waarboeken (de registers van eigendomsoverdracht) vanaf 1680 tot 1811 systematisch door te zoeken. Ook ging de aandacht uit naar 16e- en vroeg 17e-eeuwse waarbrieven, maar omdat een moderne index op de Waarboeken (nog) grotendeels ontbreekt, was dat een tijdrovende exercitie. De langdurige zoektocht werd echter ruim beloond met de vondst van een groot aantal tot dusver onbekende poorten. PROBLEMEN EN BEPERKINGEN In de Bonboeken staan de eigendomsoverdrachten per bon of wijk vanaf 1640 tot 1811 geregistreerd. Daarbij wordt een bepaalde ‘looproute’ gevolgd en blijkt dat de stad wemelde van poorten en gangen. Soms worden die poorten bij naam genoemd, maar meestal worden ze naamloos vermeld; er staat dan ‘in de poort’. Dat geldt ook voor de Waarboeken waar vaak wordt gesproken over ‘zekere poort of gang’. Al die naamloze poorten en gangen – en dat zijn er veel – zijn niet meegenomen in het onderzoek. Een zwaarwegende reden om dat niet te doen is omdat het beloop van de poorten niet altijd kan worden vastgesteld. In sommige straten – zoals ten noorden van de Haarlemmerstraat, aan de Uiterstegracht en aan en achter het Levendaal – ‘ritselde’ het van poorten en gangen. Soms liepen ze in elkaar door en zijn in die gevallen moeilijk te onderscheiden. Daar komt bij dat sommige poorten twee of drie in- en uitgangen hadden die op verschillende straten of stegen uitkwamen. Hiermee is dus gezegd dat het niet altijd mogelijk is om de historische situatie volledig en sluitend te reconstrueren. Een extra moeilijkheid is dat de bronnen soms onduidelijk zijn of tegenstrijdige informatie bevatten; zo hebben wij bijvoorbeeld in de opgave van Van der Paauw aantoonbare fouten ontdekt. Verder bracht de voortdurende poortvorming met zich mee dat in de Bonboeken nieuwe bladzijden zijn ingevoegd – maar niet altijd op de goede plek. Ook dat heeft het traceren van poorten bemoeilijkt. Een ander probleem is dat er in de 16e- en vroege 17e eeuw heel wat gangen waren die via een ‘privé achterom’ toegang gaven tot een onbebouwde tuin of erf. In de waarbrieven worden ze vaak betiteld als een vrije, uitsluitend door de eigenaar gebruikte poort of gang. Ook die waren naamloos óf ze werden vernoemd naar de eigenaar van het perceel. Pas nadat het betreffende achtererf met woningen werd bebouwd was er sprake van een gemene poort, dus in gemeenschappelijk gebruik van de poortbewoners. Hoewel dat extra en tijdrovend onderzoek met zich meebracht, was het meestal mogelijk om die ontwikkeling en de eventueel daarmee gepaard gaande perceelverkaveling te volgen en in beeld te brengen. Verder is gebleken dat veel slopjes op onbekende momenten zijn gesloten. Dat kan twee redenen hebben: óf de huisjes werden vanwege ernstige verkrotting niet meer bewoond en waren veranderd in werkplaatsen en pakhuizen, óf de woonbebouwing was totaal verdwenen. Dat laatste is zeker het geval wanneer van een poort wordt gezegd dat ze is ingenomen. Daarmee wordt doorgaans bedoeld dat de ondergrond is toegevoegd aan een belendend perceel. Vooral aan het eind van de 18e– en het begin van de 19e eeuw is veel afgebroken; met name in de buurt achter de Haven zijn hele bouwblokken gesloopt. Omdat de oudste min of meer kadastrale plattegronden pas uit 1823 dateren is het in dergelijke gevallen moeilijk en soms onmogelijk om de situatie te herkennen zoals die in de Waarboeken wordt omschreven. In sommige gevallen is daarom volstaan met het aangeven van de ligging bij benadering. Nog een waarschuwing. Hoewel het in 1871 ingevoerde systeem van huisnummering per straat nog altijd geldt, moet worden opgemerkt dat de adresseringen in het Huisnommerboek door sanering, stadsvernieuwing, maar ook door hernummering vaak niet meer actueel zijn. Ook zijn veel poorten in de loop der tijd van naam veranderd of stonden onder meerdere namen bekend. Soms leidt dat tot verwarring en is niet altijd duidelijk of het bij twee namen om één of twee afzonderlijke poorten gaat. Wanneer er reden is voor twijfel wordt dat in het betreffende lemma aangegeven. BOUWEN, SLOPEN EN HERBOUWEN Vaak wordt verondersteld dat stadsvernieuwing een hedendaags verschijnsel is. Niets is minder waar, want vanaf de Middeleeuwen is Leiden regelmatig ‘op de schop’ gegaan en veranderde het stadsbeeld ingrijpend. Dat gold zeker voor de poortbebouwing. Zo bljjkt uit de bronnen dat het aantal huisjes per poort en periode sterk kon wisselen. Er werd gebouwd, bijgebouwd maar ook – zoals hiervoor al is gezegd – gesloopt. Daarbij moet worden bedacht dat de huisjes doorgaans van slechte kwaliteit waren. De woningen waren immers bedoeld voor de allerarmsten die zich geen fatsoenlijke huurwoning konden permitteren en zoiets als ‘bouw- en woningtoezicht’ bestond niet. Toen aan het eind van de 18e eeuw de bevolking sterk afnam, zouden veel poortwoningen – afgezien van sloop – een werkplaats- of pakhuisbestemming krijgen (hoewel het omgekeerde soms ook plaatsvond; zo blijken enkele in 1849 onbewoonde huizen vijf jaar later weer te worden bewoond). Het in de tabel vermelde aantal woningen per poort moet dan ook worden gezien als een momentopname, maar kan in eerdere of latere perioden verschillen. DE NOODZAAK VAN AFBAKENING Vanwege de hiervoor genoemde problemen en beperkingen waren we genoodzaakt om het project af te bakenen. Het onderzoek heeft zich beperkt tot:
DE INHOUD VAN DEZE WEBSITE
DE GEBRUIKTE BRONNEN Hieronder volgt een opgave van gebruikte en meestal gedigitaliseerde bronnen (waar ook in de afzonderlijke lemma’s naar wordt verwezen). Tenzij anders vermeld, berusten zij bij Erfgoed Leiden e.o. (ELO). In min of meer chronologische volgorde zijn dat:
TEN SLOTTE Eventuele toevoegingen, aan- en opmerkingen van andere onderzoekers en belangstellenden stellen wij op prijs. Zij kunnen reageren op |